“Ben ik het, Heere?” · Mattheüs 26 · voorbereiding
Preek: “Ben ik het, Heere?”
Mattheüs 26:22: En zij, zeer bedroefd geworden zijnde, begon een iegelijk van hen tot Hem te zeggen: “Ben ik het, Heere?”
Inhoudsopgave
PDF LEESPREEK
SCHRIFTLEZING Mattheus 26
En op den eersten dag der ongehevelde broden kwamen de discipelen tot Jezus, zeggende tot Hem: Waar wilt Gij, dat wij U bereiden het pascha te eten?
En Hij zeide: Gaat heen in de stad, tot zulk een, en zegt hem: De Meester zegt: Mijn tijd is nabij, Ik zal bij u het pascha houden met Mijn discipelen.
En de discipelen deden, gelijk Jezus hun bevolen had, en bereidden het pascha.
En als het avond geworden was, zat Hij aan met de twaalven.
En toen zij aten, zeide Hij: Voorwaar, Ik zeg u, dat een van u, Mij zal verraden.
En zij, zeer bedroefd geworden zijnde, begon een iegelijk van hen tot Hem te zeggen: “Ben ik het, Heere?”
En Hij, antwoordende, zeide: Die de hand met Mij in den schotel indoopt, die zal Mij verraden.
De Zoon des mensen gaat wel heen, gelijk van Hem geschreven is; maar wee dien mens, door welken de Zoon des mensen verraden wordt; het ware hem goed, zo die mens niet geboren was geweest.
En Judas, die Hem verried, antwoordde en zeide: “Ben ik het, Rabbi?”
Hij zeide tot hem: Gij hebt het gezegd.
LEES PREEK ONLINE
BEN IK HET, HEERE?
THEMA: Bijbels zelfonderzoek
‘t Is donderdagavond. Alles staat klaar. Het pascha is klaargemaakt. Het lam is geslacht en gebraden, de bittere kruiden zijn klaargemaakt, brood en wijn, alles staat klaar
En nu zit Jezus met Zijn twaalf discipelen aan tafel.
Kijk maar naar vers 20: En als het avond geworden was, zat Hij aan met de twaalve.
Hij weet dat Zijn ure gekomen is. Zijn tijd is nabij (vers 18). De tijd dat Hij zal moeten gaan lijden en sterven. Dit wordt een afscheidsmaaltijd…
Maar Hij is volkomen rustig. Gewillig om deze weg te gaan en de wil van Zijn Vader te doen.
Ze zitten samen aan tafel. In de stilte van deze avond. Alles is rustig en vredig…
‘t Is een indrukwekkend moment.
Niet zonder dreiging en gevaar. Dat weten ze. Maar toch…
Maar dan ineens…
Nee, de schok komt niet van buiten, van een woest opgeschopte deur.
Nee, de schok komt van binnen, van hier!
Vers 21: En toen zij aten (de maaltijd is begonnen), zei Hij: Voorwaar, Ik zeg u, dat een van u, Mij zal verraden.
Plotseling wordt de stilte doorbroken, de vredige sfeer is verdwenen en er ontstaat grote verwarring. Ze zijn geschokt, verbaasd, bedroefd…
Ik zeg u, dat een van u, Mij zal verraden.
We denken in deze dienst van voorbereiding op de bediening van het sacrament van het Heilig Avondmaal met Gods hulp na over wat hier en verderop gebeurt.
De preek van vanmorgen gaat over Mattheüs 26:20-25. Ik lees als korte samenvatting voor nu alleen vers 22 en 25 aan u voor: En zij zeer bedroefd geworden zijnde, begon een iegelijk van hen tot Hem te zeggen: Ben ik het, Heere?
En Judas, die Hem verried, antwoordde en zeide: Ben ik het, Rabbi?
Hij zeide tot hem: Gij hebt het gezegd.
Ik stel u voor, dat ik de tekst op de voet volg en gaandeweg verbindingen maak naar onszelf en naar de week van voorbereiding.
Een van u
Vers 21: En toen zij aten, zeide Hij: Voorwaar Ik zeg u, dat een van u Mij zal verraden.
Je zegt: Wat naar! Waarom zegt de Heere Jezus dit zo midden in de groep? Waarom verstoort Hij de rust zo? En waarom gaat u daar juist vanmorgen over preken?
Als ‘t maar één van de twaalf is, dan kan de Heere Jezus dat toch ook onder vier ogen zeggen, en de anderen met rust laten?
Ja, maar de Heere zegt het (hoewel er maar één verrader) juist ook tegen de andere discipelen. Opdat zij zichzelf zouden gaan onderzoeken.
Hij weet (zegt Matthew Henry) dat zelfonderzoek de beste oefening is voor mannen zoals deze. Die kortgeleden nog twistten over de vraag wie van hen de meeste zou zijn
(Luk. 22:24).
Een oprecht discipel is heel erg gebaat bij het onderzoeken van zijn of haar hart. Het is zelfs opdracht van de Heere Zelf, in 2 Korinthe 13: Onderzoekt uzelven, of gij in het geloof zijt, beproeft uzelven: Bent u kind? Of verrader? (2 Kor. 13:5)
‘t Slaat (aan die rustige, vredige tafel) in als een bom!
Vers 22: En zij, zeer bedroefd geworden zijnde, begon een iegelijk van hen tot Hem te zeggen: Ben ik het, Heere?
Dit komt wel heel dichtbij: Gaat één van ons de Heere Jezus verraden?
En dit voelt ook zo verdrietig! Als het nu een Romein zou zijn, maar iemand van ons…?
Dat moet hen wel diep geraakt en veel verdriet gedaan hebben.
Maar wat hen nog het meest raakt, is de gedachte: Maar, wat als ik dat ben?
En dat kan eigenlijk ook niet anders.
Want als je weet hoe listig de duivel is, en hoe zwak je zelf bent… En als je leest in de Bijbel, dat de liefde van velen zal verkouden, zal verkillen… (Matt. 24:12)
Dan moet je wel denken: Zou ik misschien die verrader zijn?
Het is wel opvallend… Niemand verdenkt Judas.
Je kan blijkbaar zo’n grote bedrieger zijn, dat niemand je verdenkt.
Maar de elf andere discipelen verdenken wel zichzelf.
En dat is goed. Dat moet ook. Dat is Jezus’ bedoeling ook!
Een discipel behoort zichzelf te wantrouwen. We hebben reden, om niet hoog gevoelend te zijn, niet zeker en trots, maar om te vrezen (Rom. 11:20). Want de duivel, gaat om als een briesende leeuw, zoekende wie hij zou mogen verslinden (1 Petr. 5:8).
En, vooral: Arglistig (bedrieglijk) is het hart, meer dan enig ding, zegt de profeet Jeremia, ja, dodelijk is het; wie zal het kennen (Jer. 17:9)?
En dus zegt de Heere, heel bewust vóór de instelling van het Heilig Avondmaal, tegen alle aanwezigen: Voorwaar Ik zeg u, dat één van u Mij zal verraden.
Als laatste poging om Judas tot inkeer te brengen.
Maar vooral om Zijn discipelen tot zelfonderzoek te dringen. Zoals Paulus later zegt in
1 Korinthe 11: De mens beproeve zichzelven, en ete alzo van het brood en drinke van de drinkbeker (1 Kor. 11:28)
Zelfbeproeving
En dus wil ik u en mezelf, ons allemaal dringend vragen, om in deze week van voorbereiding ook deze vraag persoonlijk aan de Heere te stellen: Ben ik het, Heere?
Om ons hart te bewaren voor onze verkeerd neigingen, ook en juist in de voorbereiding
op de viering van het Heilig Avondmaal. Want we zijn diep in ons hart geneigd om, als het gaat om een verrader of bedrieger, eerder te antwoorden dan te vragen, eerder te wijzen naar een ander, dan naar onszelf: ‘Hij of zij zal het wel zijn…’
En daar was toen, aan die tafel, misschien best ook wel aanleiding voor.
Eens even rondkijken… Wie zitten hier?
Ah, Petrus misschien? Had de Heere niet tegen hem gezegd: Ga achter mij, satanas! Zou hij het zijn? (Matt. 16:23)
Trouwens, die twee broers, die pas vroegen om ereplaats naast de Heere, de een aan Zijn rechter- en de ander aan Zijn linkhand in Zijn Koninkrijk? Zou het misschien één van hen zijn? (Mark. 10:37)
Thomas misschien, die gezegd had: Heere, wij weten niet waar U heen gaat, en hoe kunnen wij den weg weten? Is hij misschien dat verdwaalde schaap? (Joh. 14.5)
Zoals je ook in een week van voorbereiding om je heen kan kijken…
Zoals je ook op de avondmaalszondag zelf naar de avondmaalgangers kan kijken…
‘Hij…? Zij…? Klopt dat wel?’
Zonder echt te willen kijken naar je eigen hart en leven.
Gemeente, houd u deze week niet bezig met het onderzoeken van anderen. Maar onderzoek uzelf, of u in het geloof bent, beproef uzelf (2 Kor. 13:5).
Zoals de elf discipelen dat doen: En zij, zeer bedroefd geworden zijnde, begon een iegelijk van hen tot Hem te zeggen: Ben ik(!) het, Heere?
Ze zeggen eigenlijk letterlijk: Ik toch niet, Heere?!
Het is een vraag vol verwarring, vol verontrusting, vol bezorgdheid en bange vrees.
Ze zoeken de verrader niet bij anderen, maar veel dichterbij: bij zichzelf.
Niet ergens in de stad Jeruzalem, maar binnen, in de zaal.
En in de zaal, niet in het hart van een ander, maar in hun eigen hart: Ik toch niet, Heere?!
Ze hebben hun Meester lief. Dat zullen ze niet ontkennen. Ze zeggen ook niet: Ik ben het! Nee, dat kan ook niet
Toch zijn ze eerlijk. Want ze kennen iets van hun eigen bedrieglijke hart. Ze weten dat ze tot alle boosheid, tot alle zonde geneigd zijn (Zondag 23, 60).
En dus krijgen ze het druk. Met een ander…? Nee, met zichzelf.
Twijfel?
Maar is dit geen zondige twijfel? Is dit wel goed? Je mag toch zeker van je zaak zijn?
En denken: ‘Ja, ik ben wel zondaar, maar ik ben gered. Dus zal ik zeker niet de verrader zijn?’
Het brengt Gods echte kinderen zo vaak in verwarring. Dat er mensen zijn, die zeggen:
‘O, maar twijfel jij? Ik twijfel nooit! Is het donker bij je? Bij mij is het nooit donker!’
Dat kan alleen maar, als je nog blind bent… Dan zie geen verschil tussen donker en licht. En als je je eigen duisternis dan licht noemt, dan denk je: het is altijd licht.
‘Ik twijfel nooit!’ Dat kan je alleen zeggen, als je je eigen hart niet kent. Als je nooit bent
gaan inzien, dat de wortel van alle kwaad in je hart zit, en dat je tot alle zonde geneigd bent. Als je denkt, dat je in eigen kracht overeind kan blijven. En dat geloof iets is, wat je zelf kan maken en onderhouden.
Maar het geloof is een gave, een gift van God (Ef. 2:8).
Zij die het laatste geneigd zijn om zichzelf verdenken, zouden zich als eerste moeten wantrouwen.
Bedriegers hebben een hekel aan zelfonderzoek. En ongelovigen en hypocrieten zuchten het meest onder anderen, en onder de avondmaalgang van anderen. Zij zien overal voorbeelden van zelfbedrog. Deze lijkt op Kain, op Saul, op Bileam, op koning Achab. En die lijkt op Ananias of Saffira, op Simon de tovenaar, op Demas, op Felix, op Agrippa.
Maar, stop daar nu eens mee. Ga nu zelf eens voor de spiegel staan. En wees eens eerlijk.
Hebt u ooit eerlijk naar binnen gekeken, naar uw eigen hart?
Hebt u ooit eerlijk erkend: Ik (niet al die anderen in de eerste plaats, maar), ik ben Uw gramschap dubbel waard?
Hebt u ooit gezucht als een tollenaar: O, God, wees mij zondaar genadig? (Luk. 18:13)
Kijk eens eerlijk in uw hart: Lijkt u op Judas? Of op één van andere elf?
Hoe ziet uw hart, hoe ziet uw leven eruit?
Is er in uw hart ooit droefheid over de zonde gekomen, intens verdriet om wat u gedaan hebt? Een heimwee naar God, omdat u zonder Hem niet verder leven kan? Een hartelijke liefde tot God, tegen wie u zo gezondigd hebt? (Rom. 5:5; 2 Kor. 7:10)
Bent u ooit al het vertrouwen op uzelf kwijtgeraakt? Bent u ooit gaan geloven: Al mijn gerechtigheden zijn een wegwerpelijk kleed, en mijn beste werken zijn schade en drek, verlies en vuiligheid voor het alwetend oog van de heilige God? (Jes. 64:6; Fil. 3:7,8)
Is uw liefde tot de zonde ooit radicaal gebroken? Of verbeeldt u zich, dat u Christus kan dienen, en toch ook van de zonde houden?
Steunt u in alles op Christus? Hoopt u op Hem alleen?
Om als Profeet, u alles te leren wat u niet weet en niet begrijpt? Bent u echt onvoorwaardelijk gaan luisteren naar het Woord van de Heere? Of heb u nog steeds uw weerwoord tegen God? ‘Ik denk er het mijne van?’
Steunt u in alles op Christus, en op Christus alleen?
Om als Priester, uw zonde en hemelhoge schuld te vergeven? Kent u die schuld echt als hemelhoog, als onbetaalbaar voor uzelf?
Steunt u in alles op Christus, en op Christus alleen?
Ook om als Koning te zitten op de troon van uw hart? Wilt U Hem in alles gehoorzaam zijn? Of alleen voorover het u uitkomt of past?
Veel huichelaars willen Christus wel als Priester, voor de vergeving van hun zonden. Maar niet als Profeet, om naar Hem te luisteren, of als Koning, om over hen te regeren.
Hebt u Christus echt aangenomen met alle ongemakken, nadelen en gevaren die daarbij horen? Zoals de discipelen zeiden: We hebben alles verlaten en zijn U gevolgd?
(Matt. 19:27)
Is niet alleen de buitenkant, maar ook de binnenkant van uw hart gezuiverd?
Werkt u door de liefde? Of om door mensen gezien en gewaardeerd te worden?
Hoe ziet uw hart, hoe ziet uw leven eruit? Onderzoek uzelf. En laat u deze week onderzoeken bij het licht van Gods alziende oog.
Bezig met jezelf
Gemeente, waar moet je mee bezig zijn, in deze week van voorbereiding?
Met jezelf.
U zegt: ‘Maar heb ik een hekel aan, aan dat onderzoeken, aan dat analyseren, aan dat graven in mezelf…’
Dat is een slecht teken! Want er is er hier maar één, die hier niet mee lijkt te doen in dat eerste koor van bezorgd vragen: Ik toch niet, Heere? En dat is Judas!
Stop met die weerstand, stop met dat verzet tegen zelfonderzoek. De Spreukendichter zegt: Die op zijn hart vertrouwt, die is een zot. Die is dwaas! (Spr. 28:26)
Plaats uzelf eerlijk voor de spiegel. En kijk goed!
Want een huichelaar kan in heel veel dingen lijken op een oprecht kind van God.
Kijk met mij maar eerlijk in uw Bijbel:
Iemand kan tot grote kennis komen: verlicht zijn, hemelse gave smaken en des Heiligen Geestes (namelijk: sommige gaven van Hem) deelachtig geworden zijn (Hebr. 6:4).
Iemand kan het Woord met blijdschap ontvangen hebben (Luk. 8:13).
Iemand kan openlijk zijn zonde belijden, zoals koning Saul (1 Sam. 26:21).
Iemand kan zich diep vernederen, zoals koning Achab (1 Kon. 21:27).
Iemand kan zijn bezittingen weggeven, zoals Ananias en Saffira deden (Hand. 5:12).
Iemand kan diep onrustig zijn over een begane zonde, zoals Judas straks (Matt. 27:3).
Iemand kan vol bezorgdheid zijn over zijn ziel, zoals Simon de tovenaar (Hand. 8:24).
Iemand kan vol schrik zijn, denkend aan het komende oordeel, zoals Felix (Hand. 24:25).
Iemand kan vol vrede en rust zijn, wachtend op de komst van de Bruidegom, zoals de dwaze maagden (Matt. 25:5). Iemand kan vol hoop zijn, hoewel Job zegt: de verwachting, de hoop van de huichelaar zal vergaan (Job. 8:13). Iemand kan vol liefde zijn, zoals koning Herodes voor Johannes de Doper (Mark. 6:20).
Iemand kan een open geweten hebben, zoals Herodes over de dood van Johannes de Doper, zoals Pilatus over het vonnis van Jezus (Luk. 9:7; Joh. 19:8).
Het ziet er allemaal zo mooi uit…
Terwijl Gods echte kinderen zich vaak zo grote zorgen kunnen maken.
Zoals hier: Ik toch niet, Heere? Want mijn hart zou er toe in staat zijn. Zoals Paulus zegt tegen Timotheüs: Want, ik ben de voornaamste van de zondaars (1 Tim. 1:15).
Zeker we zullen het genadige werk van de Heere in ons hart niet willen ontkennen. Maar we zien in het beste geval in ons hart een mengeling van Gods genade en van onze eigen slechtheid.
En wie de meeste genade van de Heere gekregen heeft, ziet het ‘t meest helder: dat niets van ons kan voldoen aan de eisen van Gods heilige wet. En dat ons kleed besmeurd is en blijft met heel veel zonde.
En (dat is het allerbelangrijkste!) dat alles drijft ons hart naar God toe!
Weg van de hoop op onszelf. Naar God toe!
Met de vraag… ‘Heere, maar ik ben toch Uw kind, een geredde zondaar’?
Nee, met vraag: ‘Heere, ik ben toch niet de verrader? Zeg het maar eerlijk tegen me!’
Want ik ben tot alle zonde geneigd.
Heb het druk, gemeente, deze week, in het verborgen, met uw eigen hart voor God.
Onderzoek uzelf
Ik lees verder in vers 23 en 24: En Hij (de Heere Jezus) antwoordende zeide: Die de hand met Mij in de schotel indoopt, die zal Mij verraden. De Zoon des mensen gaat wel heen, gelijk van Hem geschreven is; maar wee die mens door welke de Zoon des mensen verraden wordt; het ware hem goed, zo die mens niet geboren ware geweest.
Dit dringt meer dan ooit tot eerlijk zelfonderzoek.
Gemeente, voorkom dat u dit in de toekomst ook gaat denken: Was ik maar nooit geboren geweest…! En dus: Onderzoek uzelf.
Eén van u zal Mij verraden. De schok is groot.
Johannes schrijft: Jezus werd ontroerd in de geest (Joh. 13:21). Ontzet!
Hij zat met Mij aan dezelfde tafel. Hij at met Mij. Wat een bitter leed voor Jezus!
Zelfs de man mijns vredes (zingt Psalm 41), op welke ik vertrouwde, die mijn brood at, heeft de verzenen tegen mij grotelijks verheven (Ps. 41:10).
Eén van u zal Mij verraden. Wie?
Vers 23: Die de hand met Mij in de schotel indoopt, die zal Mij verraden.
Op tafel staat waarschijnlijk een kom. Misschien met gepureerd fruit, met dadels, vijgen, en rozijnen, waar ze hun eten indopen.
Wie dat met Mij doet…
Nou, probleem opgelost, toch? Wie doet het? Goed kijken!
Wie doet het? Ja…, iedereen!
Dit is niet bedoeld als directe aanwijzing, in de trant van: ‘Allemaal goed kijken, dan zie je het…’
Het is vooral een algemene vaststelling: het is één van u, die de maaltijd met Mij deelt. Zo nauw aan Mij verbonden, dat hij met Mij aan tafel zit.
Zo dichtbij komt Judas: tafelgenoot, avondmaalganger…
Je kan jezelf bedriegen. Maar je kan ook anderen zo bedriegen, dat je voor het oog van iedereen doet, alsof je heel intiem met Jezus bent…
Het spoort de discipelen nog een keer aan om zich ernstig onderzoeken.
Het is één van ons, zo dichtbij…!
Is ook één van de laatste waarschuwingen voor Judas: Weet wat je doet!
Judas, een rijk bevoorrecht mens. Een geroepen apostel, een volgeling van Jezus.
Ooggetuige van de wond’ren die Hij deed. Hij hoorde Zijn preken. Hij heeft geleefd in de kring van de twaalf discipelen.
Hoewel hij ondertussen als penningmeester wel geld achterover drukte voor zichzelf. In het verleden heeft hij zelfs gepreekt: Het Koninkrijk der hemelen is nabij gekomen (Matt. 10:7).
Zijn naam betekent: Godlover. Judas Iskariot, een man uit het dorpje Kariot.
Wat zoekt Judas eigenlijk bij Jezus? Eer? Rijkdom? Geld? Het Koninkrijk?
Jezus wordt Koning, Hij komt op de troon en ik ernaast. Maar hij heeft geen liefde tot Jezus.
Maar Judas is geen uitzondering. Dat leeft van nature in het hart van ons allemaal.
In Judas zie ik mezelf. Ik wil zo graag op de troon. Zoals Adam dat ook wilde. Daardoor is hij diep gevallen. En hij heeft heel zijn nageslacht meegesleurd in de geestelijke dood en in diep geestelijk verderf.
Maar meer (en dat zie ook in Judas): door Adam zijn we ook opstandig en geldgierig, minachters van God en doortrapte verraders geworden.
Gebroken hart
Wat was eigenlijk het verschil tussen de elf andere discipelen en Judas?
Hadden de andere elf discpelen wel oog voor Wie Jezus was, en waarvoor Hij gekomen was? Om te lijden en te sterven? Wilden die andere elf ook niet graag groot worden in het komende Koninkrijk? Zaten die andere elf ook geen ruzie te maken over wie van hen de meeste was? Ja toch?
Maar toch was er een groot verschil. En dat is nu precies het verschil tussen ‘schijn en zijn’, tussen echt en bedrog.
Hun hart is gebroken, vanwege al het kwaad dat ook in hun hart leeft. Dat is wat hun het meest verdriet doet: hun hart.
En dan hun Zaligmaker, Die moet gaan lijden en sterven voor hen!
Hun hart is vol van hun Meester. Hij is alles voor hen. Hij is voor hen de Parel van grote waarde, oneindig veel meer waard dan dertig zilverlingen.
In één woord samengevat: het verschil tussen Judas en de elf anderen, tussen een huichelaar en een kind van God is: echte liefde tot Christus.
Maar zo vaak liefde in strijd, met veel verwarring, en gemengd met twijfel en ongeloof.
Want degene die de Heere echt zoeken, zijn vaak nog zo blind, als het gaat om de weg die Heere moet gaan: lijden en sterven, om te betalen voor mijn schuld.
En we kunnen in blijdschap en hoop zo denken: ‘Ik ga vooruit! Alles wordt steeds beter!’
Totdat je meer en meer ziet, dat je achteruit lijkt te gaan. Omdat je dieper dan ooit leert
kijken in je eigen hart. Waar zoveel verzet en vijandschap leeft tegen vrije genade.
Want ik wil ook iets zijn en ik wil ook iets worden. Maar het is (zoals op de berg van de verheerlijking): Jezus, en Jezus alleen (Matt. 17:8)!
Judas blijft steken in verzet. Hij wil groter, hij wil meer, hij wil rijker worden.
Moet ik mijn eigen eer, moet ik mijn kroon kwijt? Moet ik bukken, moet ik buigen, moet ik schuld belijden? Moet ik een kruis dragende volgeling worden van Hem, die straks aan een kruis sterven zal?
Hij wil wel uiterlijk discipel zijn, maar geen echte volgeling van Jezus. Die hij op de bodem van zijn hart niet liefheeft, maar haat!
En dus is dat tegelijkertijd de vraag die we ons in de tijd van voorbereiding moeten stellen: ‘Heere, wat leeft er op de bodem van mijn hart?’
Leeft hier diep bij mij van binnen: Aangevochten liefde of… bittere haat?
Ik lees verder in vers 25: En Judas, die Hem verried, antwoordde en zeide: Ben ik het, Rabbi? Hij zeide tot hem: Gij hebt het gezegd.
Dit moet u deze week dus niet gaan doen! De verrader probeert zijn beste beentje voor te zetten, om niet door de mand te vallen.
Had hij dat maar niet gedaan. Want er is nu nog een weg terug. Ook voor ons…
Wat een doortrapte, wat een onbeschaamde vraag!
Hij wil niet onder verdenking komen te staan, en dus begint hij met napraten. Hij trekt ook een bezorgd gezicht en zegt precies zelfde: Ik toch niet, Rabbi?
Heere, zeiden de anderen. Rabbi, zegt hij. Dat klinkt anders.
Maar wat vooral opvalt is het antwoord van de Heere Jezus. Misschien hardop, misschien in zijn oor: U hebt het gezegd.
Wij zouden zeggen: ‘Dat zijn jouw woorden! Jij zegt het, Ik niet.’
Het zou voldoende moeten zijn, om hem te overtuigen, om hem te ontmaskeren, om hem eerlijk te maken en te brengen aan de voeten van de Heere Jezus.
Zoals deze woorden ook genoeg zouden moeten zijn, om ons te corrigeren van onze verkeerde weg.
En het is net niet genoeg om de onrust onder de discipelen weg nemen.
Judas vlucht weg. In het donker van de nacht. Was hij maar gebleven. Had hij maar schuld bekend. De Meester was bereid geweest om het hem te vergeven!
Hier is een ander verschil tussen een kind God en een huichelaar.
Judas gaat. God kijkt in zijn hart, en hij vlucht weg. Hij gaat.
Kenmerken zelfonderzoek
En zo zien we, gemeente, tot slot twee kenmerken van het echte zelfonderzoek. En daar moet u deze week tijd voor nemen, in stilte, voor God.
Twee kenmerken van het echte, Bijbelse zelfonderzoek:
a. Wie zichzelf echt onderzoekt, die zoekt de verrader bij zichzelf.
Die gaat in het verborgen naar de Heere toe, maar de alwetende God. En zegt: Ben ik het, Heere? U kent mijn hart. U weet wie ik ben.
Heere, zegt U het Zelf maar: Ligt er op de bodem van mijn hart liefde of haat?
Ik heb zo’n bedrieglijk hart. Heere, U weet toch alle dingen? Kijkt U maar in mijn hart. Ik schuw Uw licht niet.
Graaf maar in mijn hart. Daar ligt zoveel zonde en zoveel schuld. Dat weet U. Maar graaf alstublieft dieper. Op de bodem van mijn hart, zo bedolven onder alles, ligt toch ook iets van U? Niet van mijn liefde voor U, maar van Uw liefde voor mij?
U weet er toch van? Van mijn droefheid over de zonde? Van mijn verdriet, omdat ik U niet dien zoals U waard bent? Van mijn honger naar U? Van dat U alles voor me bent, zo onmisbaar voor mijn schuldige hart?
Heere, U weet ik U liefheb. En dat dat bij U vandaan komt!
Nooit zal een bedrieger zich zo voor Gods alwetend oog plaatsen. Want u weet, de Heere doorziet u. En op bodem van uw hart ligt niets dan liefde tot uzelf alleen!
De waarschuwing van Amos geldt u: Wee de gerusten in Sion, en de zekeren op de berg van Samaria (Amos 6:1).
b. Het tweede kenmerk van Bijbelse zelfonderzoek is: dat het ons meeneemt naar het juiste adres.
Volg, gemeente, deze week het voorbeeld van de elf discipelen. Ze gaan met de onrust van hun hart naar hun Meester. En ze stellen hun vraag aan Hem!
Met al uw onrust, vrees, twijfel en strijd, moet bij Hem zijn.
Judas vlucht weg in het donker van de nacht. Maar Gods oprechte kinderen vluchten naar Christus toe. Want Hij is de Enige, Die hen kan verlossen van hun vrees en twijfel.
Ze zeggen met Psalm 35: Vertroost mijn ziel in haar geween, en zegt U haar: Ik ben uw heil alleen!
Krijg je dan direct antwoord? Kijk maar naar deze geschiedenis: niet uit de mond van Jezus…
Waarom geeft de Heere vaak juist op dit soort vragen niet direct geruststellend antwoord?
Omdat we dan zouden gaan rusten. Omdat we Hem dan niet meer nodig zouden hebben.
Maar Hij wil ons als roepende en Hem-nodig-hebbende zondaars zo graag bij Zich houden.
Met een hart -zeker vol vrees-, maar wat zo juist meer en meer gaat hongeren naar Hem.
Zo wordt Hij in onze harten juist steeds kostbaarder en onmisbaarder.
Want Hij alleen kan ons troosten in ons zielsverdriet. Als de Bron van alle troost en licht.
En zo blijven we de zegen, de verzoening en de vrede met God alleen bij Hem zoeken.
Gemeente, zoek geen rust, zoek geen tevredenheid, maar zoek Jezus.
En zoek Hem deze week, waar Hij te vinden is.
In Zijn Woord, en door de weg van verborgen gebed en stille overdenking. Denk deze week in stilte, al biddend en lezend, veel na het over lijden en sterven van de Zaligmaker.
En leg al lezend en biddend ook uw hart naast de samenvatting van wat de Bijbel zegt, in ons Avondmaalsformulier.
Als u iets kent van hartelijke droefheid naar God over uw zonde, van honger en dorst naar Zijn gerechtigheid, van haten en wegvluchten van de zonde, van kinderlijk en ootmoedig de Heere vrezen… Dan moet u wel eerlijk belijden, dat u zelf midden in de dood ligt.
Maar dan mag u, die het leven buiten uzelf in Christus zoekt, komen naar Zijn tafel. Zonder iets van u. Als een arme zondaar.
Om u te verblijden in het zien van: Jezus alleen (Matt. 17:8).
Dat geve ons de Heere tot roem van Zijn Naam, en tot zaligheid van onze arme zielen.
Amen.
FAQ
Wie vragen er bij de instelling van het Avondmaal: ‘Ben ik het, Heere?’
De elf discipelen. Ze zeggen letterlijk: Ik toch niet, Heere?
Judas zegt daarna: ‘Ben ik het, Rabbi?’
Wat betekent het dat Jezus tegen Judas zegt: U hebt het gezegd?
Het betekent: ‘Jij zegt het, Ik niet’. Of: ‘Dat dat zijn jouw woorden’. Daarmee bevestigt Jezus dat Judas de verrader is.