Zij baarde haar eerstgeboren Zoon – Lukas 2 – kerst

Preek over: Zij baarde haar eerstgeboren Zoon
Lukas 2:7: En zij baarde haar eerstgeboren Zoon, en wond Hem in doeken, en leide Hem neder in de kribbe, omdat voor henlieden geen plaats was in de herberg.

LEESPREEK

Jongens en meisjes, voor sommigen van jullie is het niet gemakkelijk om in deze dagen zo vaak en zo lang in de kerk te zitten. Dat snap ik. Daarom is de preek van morgen, op deze 1e kerstdag, ook niet zo moeilijk. Als je je best doet om te luisteren, kan je heel veel, en misschien wel alles begrijpen. Dus probeer vanmorgen goed mee te denken en te luisteren naar: wat de Heere tegen je zegt.

De preek gaat over het Lucas 2:1-7, maar vooral over het eerste stukje van vers 7. Ik zal dat zevende vers nog een keer lezen:
En zij baarde haar eerstgeboren Zoon, en wond Hem in doeken, en leide Hem neder in de kribbe, omdat voor henlieden geen plaats was in de herberg.

Het thema voor de preek is heel eenvoudig:
De geboorte van de Heere Jezus.

We beginnen nog een keer te lezen in vers 1. Lees je mee?
En het geschiedde in diezelfde dagen, dat er een gebod uitging van den Keizer Augustus, dat de gehele wereld beschreven zou worden.
In die dagen. In die dagen dat Johannes de Doper geboren was en groter begon te worden… In die dagen zegt de keizer van Rome: ik wil dat iedereen, dat alle mensen in mij rijk geregistreerd, opgeschreven worden. Dan weet ik tenminste precies hoeveel mensen ik heb, en dan weet ik ook precies hoeveel belastinggeld ik van ze kan krijgen.

Deze eerste beschrijving (vers 2) geschiedde, als Cyrenius over Syrië stadhouder was. Cyrenius is in die tijd de baas over de plaats van Jozef en Maria wonen. Hij is daar te stadhouder.

En, zo staat er in vers 3: zij gingen allen om beschreven te worden, een iegelijk naar zijn eigen stad.
Iedereen moet naar de stad waar hij hoort, naar de stad waar hij vandaan komt. Als je later ergens anders zou wonen, dan zou Cyrenius zeggen: je moet terug naar Kampen, naar IJsselmuiden (vervangen), dat is de stad van je familie.
Zij, Jozef en Maria, moeten naar Bethlehem. Dat is de stad van hun familie. De stad van koning David.

En ze gaan. Ze zijn gehoorzaam aan de keizer. Dat kunnen we lezen in vers 4 en 5:
En Jozef ging ook op van Galilea, uit de stad Nazareth, naar Judea, tot de stad Davids, die Bethlehem genaamd wordt, (omdat hij uit het huis en geslacht van David was); om beschreven te worden met Maria, zijn ondertrouwde vrouw, welke bevrucht was. Moeder Maria is in verwachting. Dat wordt bedoeld met dat woordje bevrucht’. Ze heeft een kindje in haar buik. Een kindje van… van vader Josef?

Nee, want de engel had gezegd (dat staat in Lukas 1): De Heilige Geest zal over u komen, en de kracht des Allerhoogsten zal u overschaduwen; daarom ook, dat Heilige, Dat uit u geboren zal worden, zal Gods Zoon genaamd worden.
Dit is geen kindje van Jozef. Dit kindje is door God de Heilige Geest gemaakt in de buik van Maria.

Josef hield heel veel van Maria. Hij was bang dat iedereen er slecht, dat iedereen er schande van zou spreken dat Maria in verwachting was. Dat zijn kindje in haar buik had, terwijl ze nog niet getrouwd was met Josef.
Maar de engel had tegen Jozef gezegd: wees maar niet bang, blijft bij haar en zorg goed voor haar. Want dit kindje is in haar buik gegeven door God de Heilige Geest.

En dat heeft hij gedaan. Hij is met haar getrouwd. Maar tot het kindje geboren is hebben ze niet met elkaar geleefd als man en vrouw. Hij leefde met haar alsof ze nog verloofd waren. Vraag straks thuis maar aan papa en mama of ze dat nog wat beter voor je uitleggen.

En het geschiedde (ik lees verder in vers 6), als zij daar waren, dat de dagen vervuld werden, dat zij baren zoude.
Het is een lange reis. Een reis die zeker wel vier dagen duurt. Misschien hadden ze een ezeltje, voor Maria om op te zitten, of om spullen te dragen. Maar toch, de reis duurt heel erg lang. En als je in verwachting bent, als je op het laatst loopt en een hele dikke buik hebt, dan ben je heel snel moe…
Maar dat staat er allemaal niet bij, want daar gaat het niet om!
Waar gaat het dan wel om?
Het gaat niet om Maria, het gaat niet om Jozef, het gaat om: het Kind.

De dagen, de negen maanden zijn voorbij, de geboorte komt dichterbij. En dan staat in vers 7: En zij baarde haar eerstgeboren Zoon, en wond Hem in doeken, en leide Hem neder in de kribbe, omdat voor henlieden geen plaats was in de herberg.

Zij baarde. Dat wil zeggen zij kreeg haar kindje, haar eerstgeboren Zoon. Ze wikkelde Hem in lappen, in stroken stof, zodat het lekker warm zou blijven. En ze legde haar Baby in de etensbak van de beesten, in de kribbe.

Want een betere plek was er niet… Voor hen, voor Jozef en Maria, en voor het Kindje Jezus was geen plaats…
Eigenlijk is het verhaal van de geboorte van de Heere Jezus heel simpel, heel eenvoudig. Heel veel dingen die wij er altijd bij denken, die staan er helemaal niet bij. Dat wil niet zeggen dat ze niet gebeurd zijn, maar toch…
Er staat niet dat ze urenlang gezocht hebben naar een plek.

Er staat niet dat ze afgeblaft zijn door een boze eigenaar van een herberg. Er staat niet dat ze straatarm waren en geen geld hadden voor een betere plek (hoewel we wel weten dat ze arm waren…) Maar, daar gaat het ook allemaal niet om!
Bij kerst komen zoveel dingen bij, waar het eigenlijk niet om gaat.
Je zegt: kerst is mooi. Overal die lichtjes. Buiten is het donker en nat en koud. Binnen is het lekker warm, gezellig, daar brandt de kachel, daar staan kaarsjes op tafel. En het eten is zo lekker. En iedereen is thuis.
Je zegt: kerst is mooi. En ik heb nog vakantie ook.

Is dat verkeerd dan? Nee. Het is fijn dat het gezellig is in huis.
Maar bij kerst gaat het eigenlijk om iets anders.
Waar gaat het dan om bij kerst?
Bij kerst gaat het om… het Kind… Om het Kind in de kribbe.

Laten we eens kijken wat Lucas daar uiteindelijk over zegt in vers 7. Eigenlijk voelt het alsof die eerste zes verzen allemaal maar aanloop zijn naar dat zevende vers. Die zes verzen die wijzen allemaal vooruit. Eerst gebeurde er dit, en toen dat, en toen dat, maar wat ik je eigenlijk wil zeggen is dit:
En zij baarde haar eerstgeboren Zoon, en wond Hem in doeken, en leide Hem neder in de kribbe, omdat voor henlieden geen plaats was in de herberg.

Over dat eerste, over die twee woorden ‘eerstgeboren Zoon’, over die woorden gaan we dit jaar met kerst verder nadenken. Ze baarde, ze kreeg haar eerstgeboren Zoon. Wat betekent dat eigenlijk: haar eerstgeboren Zoon?

Je kan zeggen: nou, gewoon, dat betekent: ze kreeg haar eerste kindje. Dat zou kunnen en dat is ook wel waar, maar dat wisten we natuurlijk al lang. We weten dat Maria jong was, en we weten dat ze nog geen andere kinderen had. Dus, dit betekent natuurlijk meer…!

Bij die twee woorden ‘eerstgeboren Zoon’, jongens en meisjes, moet je terugdenken. Je moet heel ver terug denken. Heel ver terug in het Oude Testament. Je moet terugdenken aan wat er gebeurde destijds in Egypte. In Egypte, waar het volk van Israël als slaven werd behandeld door de Egyptenaars. De meester of de juf heeft er vast wel over verteld.

Farao wilde Israël niet laten gaan. En toen kwamen er plagen over het volk van Egypte. Hele nare plagen. Tot die laatste, die ergste plaag kwam, in die laatste nacht…, die nacht waarin alle ‘eerstgeboren zoons’ in Egypte door de engel gedood werden. De engel doodde iedere eerstgeboren zoon. Dat zijn dezelfde woorden als die hier gebruikt worden: zij baarde, zij kreeg haar eerstgeboren Zoon.

In de ogen van God, die heilig is en zondeloos, konden die mensen niet bestaan. Ze moesten allemaal sterven. Zo staat het in de Bijbel, in het boek Exodus:
En het geschiedde ter middernacht, dat de HEERE al de eerstgeborenen in Egypteland sloeg, van den eerstgeborene van Farao af, die op zijn troon zitten zou, tot op den eerstgeborene van den gevangene, die in het gevangenhuis was, en alle eerstgeborenen der beesten.
Alle eerstgeboren zoons stierven. Maar eerstgeboren zoons van Israël niet.

Waren die eerstgeboren zoons van de Israëlieten dan zo goed dat ze mochten blijven leven? Waren die beter?
Nee, die waren even slecht.
Net zoals wij mensen van de kerk even slecht zijn als mensen die niet van de kerk zijn.

Weet je wat de Heere toen deed? De Heere zei: jullie oudste zoons, Israëlieten, mogen blijven leven. Maar Ik vraag iets van jullie. Ik vraag iets van jullie: in de plaats van hun leven. Wat Ik vraag? Dit: van nu af aan zijn alle eerstgeboren zoons van Israël van Mij. Ze zijn Mijn eigendom.
Ze mogen wel blijven leven, als u uw eerstgeboren zoons maar Mij geeft.
Ik, God, heb recht om ook die eerstgeboren zoons te doden, net zoals ik dat in Egypte deed. Maar in plaats daarvan vraag ik een offer. Offer uw zoon, uw kind aan Mij. Geef hem aan Mij en aan Mijn dienst.

Hoe dan?
Nou zo: Als u van de stam van Levi bent, dan mag uw zoon Mij zijn leven lang dienen. Bij de tabernakel. Als priester of als leviet.
En als u van een andere stam bent (bijvoorbeeld van de stam van Juda) dan mag u uw zoon, die eigenlijk van Mij is, vrijkopen. U mag voor hem betalen. U mag hem los kopen. Lossen noemde men dat vroeger. Dan moet u vijf sikkels, vijf muntjes betalen als betaling voor… voor wat? Als betaling voor zijn leven.

Nu gaan we weer even terug naar Bethlehem. Zij, Maria, baarde haar eerstgeboren Zoon. En dus moesten ook zij, Jozef en Maria, toen zij voor het eerst naar de tempel gingen, vijf muntjes betalen.
Voor wie? Voor deze eerstgeboren Zoon.
Want… (hoe was het ook alweer?), de eerstgeboren zoons hebben (net als alle andere kinderen en alle andere mensen) de dood verdiend.
Ja, maar… dit Kind toch niet? Dit Kind heeft toch geen zonde. Dit Kind zal toch nooit kwaad doen?

Later zegt Paulus (en dat is een moeilijke zin): de Heere Jezus is gekomen onder de wet.
Dat wil zeggen: hij heeft alles gedaan wat de andere mensen in Israël ook moesten doen. Maar…, dat deed Hij niet voor zichzelf. Dat deed Hij voor anderen. Dat deed Hij in de plaats van anderen.

Dit Kind in de kribbe van Bethlehem is een Plaatsvervanger. Die iets doet voor anderen.
Net zoals jullie soms ook wel iets doen voor een ander.
Je vriendje moet nablijven op school. Je zegt: weet je wat? Ik doe het wel voor jou, dan kan jij naar huis.
Je vriendje moet strafwerk maken. En jij zegt: ik doe het wel. Ik wil het wel doen in jouw plaats.

In de plaats van iemand anders. Ruilen, zou je kunnen zeggen.
De kinderen van God hebben net als iedereen (en dat is nog veel erger dan strafwerk op school) de straf van de dood verdiend. Zij moeten sterven.
Maar dit kind van Bethlehem zegt: Ik zal dat doen voor u. In plaats van u. In uw plaats. Ruilen…

Die vijf muntjes worden straks door mijn ouders betaald…, voor u…, omdat u eigenlijk de dood moest sterven.
Vijf muntjes als symbool voor, als teken van Mijn hele leven, dat Ik geven zal als een rantsoen, als een losprijs, om verloren en zondige mensen vrij te kopen.

Voor mensen die zelf geen geld hebben om te betalen. Ze hebben niet één muntje. Voor mensen die zoveel zonden hebben, dat ze denken: hoe moet dat toch ooit goedkomen? Want ik kan de schuld zelf niet betalen?
Tegen zulke mensen zegt dit Kind: Ik zal voor u betalen. Vijf muntjes, om u vrij te kopen. Ik voor u (Mijn kinderen, mensen met een nieuw hart), Ik voor u in de plaats, anders moest u de dood sterven. Maar nu zal Ik dat doen. Nu zal Ik betalen.

Voel je, dat kerst ook een heel verdrietige kant heeft? En loopt zomaar een lijn vanuit de kribbe, naar het kruis. Vanuit Bethlehem naar Golgotha. Dit was nodig, dat dit Kind in de kribbe gelegd werd, omdat wij mensen zo tegen God gezondigd hebben. En opdat wij niets hebben om te betalen. Geen enkel muntje, helemaal niets.
En dat is tegelijkertijd het allermooiste van kerst. Hier ligt het Kind in de kribbe, de eerstgeboren Zoon, die als het ware tegen Zijn vader en moeder zegt: betaal maar, die vijf muntjes. Maar niet vergeten: het is niet voor Mij. Het is voor hen, voor Mijn kinderen, die zelf niets hebben om te betalen.

Jongens en meisjes, wat ben je verdrietig in je hart, als je ziet voor jezelf dat je schuld hebt bij God. Een hemelhoge schuld. Weet je wat dat betekent? Denk maar even aan je lego. Als iedere zonde die je tegen de Heere gedaan hebt één klein legosteentje is… en je gaat een toren bouwen met al die steentjes, van al die zonden… dan komt die toren heel hoog… zo hoog… tot wel in de hemel! Je hebt een hemel-hoge toren van zonden. En je niets hebt om die schuld te betalen. Je hebt zoveel zonden, maar je kunt ze zelf niet weg wassen. Wat ben je dan verdrietig, als je dat ziet, als je daarnaar kijkt.

Maar wat word je gelukkig als het dan kerstfeest mag worden in je hart. Als je mag weten voor jezelf (terwijl je kijkt in de kribbe): dit Kind, deze eerstgeboren Zoon wil voor mij betalen. Niet een klein beetje, maar alles. Vijf muntjes, alles! Hij deed nooit zonde, en daarom kan en wil Hij voor mij, in plaats van mij betalen!
Wat word je gelukkig als je ziet dat boven die eerstgeboren Zoon in de kribbe als het ware geschreven staat: Ik betaal de prijs voor jou, anders moest jij de eeuwige dood sterven.
Dan ga je ongetwijfeld zingen, wat we nu samen gaan doen uit Psalm 116, het 1e vers.

God heb ik lief; want die getrouwe HEER
Hoort mijne stem, mijn smekingen, mijn klagen;
Hij neigt Zijn oor, ‘k roep tot Hem, al mijn dagen;
Hij schenkt mij hulp, Hij redt mij keer op keer.

En zij baarde haar eerstgeboren Zoon.
Die, als je niet was van de stam van Levi (en Jozef en Maria waren van de stam van Juda) vrijgekocht, losgekocht moest worden met vijf muntjes. Die vijf muntjes moesten betaald worden als losprijs voor… Nee, niet voor Hemzelf, maar voor anderen: voor al Zijn kinderen.
Een plaatsvervanger noemen we zo iemand. Iemand die je ruilt, die iets doet in de plaats van iemand anders.

Maar, die uitdrukking ‘eerstgeboren Zoon’ betekent nog meer.
Jozef en Maria waren gegaan naar de stad van koning David. En nu hier, in die verachte plaats, in die beestenstal, in de stad van koning David wordt een eerstgeboren Zoon geboren. Een eerstgeboren Zoon van een koningsfamilie.
Dat wil dus zeggen…: Er is een koning geboren!

Dat zeggen de wijzen uit het Oosten straks toch ook: waar is de geboren Koning der joden? Want we hebben gezien Zijn ster in het Oosten en zijn gekomen om Hem te aanbidden.
En later, helemaal aan het einde van Zijn leven, als de Heere Jezus staat voor de stadhouder Pontius Pilatus, dan vraagt de stadhouder Hem: bent U de Koning van de joden? En dan zegt de Heere Jezus: ja, dat zegt u goed.
Een eerstgeboren Zoon in de kribbe, in de stad van koning David. Niet in een paleis, maar in een beestenstal. Maar wel: een Koningskind. Het Koningskind, de Koning is geboren.

En dat laat ons zien, jongens en meisjes, hoe diep de Heere Jezus wel niet gebogen heeft. Hij was de langverwachte Koning, maar Hij boog heel erg diep. Hier in de kribbe al, maar straks ook Zijn leven lang, vooral als Hij aan het kruis gehangen wordt.

Waarom wil dit Koningskind zo diep buigen?
Weer zeg ik: Hij doet het niet voor Hemzelf, maar voor anderen. Hij doet het in de plaats van mensen die van zichzelf niet willen buigen voor de Heere God. En Hij buigt in diepe armoede (hoewel Hij de Koning is) in de plaats van mensen die zelf arm zijn. Van zichzelf zijn ze straatarm. Maar door zo diep te buigen in hun plaats, maakt de Heere Jezus hen rijk.

Een Koningskind in de kribbe. Dat laat zien hoe diep de Heere Jezus gebogen heeft. En tegelijkertijd laat dat zien, dat dit Kind waard is dat wij Hem aanbidden. Zoals de wijzen uit het oosten dat ook deden:
En in het huis gekomen zijnde, vonden zij het Kindeken met Maria, Zijn moeder, en nedervallende hebben zij Hetzelve aangebeden; en hun schatten opengedaan hebbende, brachten zij Hem geschenken: goud en wierook, en mirre.

Doe dat ook maar, jongens en meisjes, op deze dag. Neervallen, op de grond vallen, op je knieën vallen voor Hem. Hem aanbidden. Hij is het zo waard, de grote Zoon van David, de Koningszoon, de Koning Zelf.
Zeg het maar, terwijl je je knietjes buigt voor Hem: Heere, wees ook mijn Koning, wees ook mijn Plaatsvervanger, die staat in de plaats van mij. Wilt U alstublieft die hemelhoge toren van zonden van mij vergeven!?

Als je dat niet doet…? Als je Hem niet leert kennen…? Als je niet voor Hem leert buigen…? Als die zonden niet vergeven worden…?
Dat is gevaarlijk. Want er komt een dag dat iedereen, of je nu wilt of niet, zal moeten buigen. Op die dag zegt Paulus zal alle knie zich voor Hem buigen. Maar voor heel veel mensen is het dan te laat…

En daarom, jongens en meisjes, zal je hier, nu, nu je nog jong bent, de Heere zoeken? Zal je vandaag voor de Heere Jezus buigen? Buigen op je knieën en zeggen: Heere, U kunt toch alles? U bent toch de Koning? Wilt U mij dan een nieuw hart geven? Wilt U voor mij betalen wat ik niet betalen kan?
Je wordt zo gelukkig als je de Heere Jezus kent en God dienen mag.

Zij baarde haar eerstgeboren Zoon. Dat staat er niet zomaar. Dat betekent heel erg veel. Dat betekent (dat was het eerste wat ik zei) dat Hij straks alles, die vijf muntjes, zal betalen in de plaats van mensen die de dood verdiend hebben. Die de dood verdiend hebben, net als die eerstgeboren zoons in het heidense Egypte.
Het betekent (dat was het tweede wat ik zei) dat hij Koning is. De grote Koning, de langverwachte Zoon van David, die Koning zal zijn en zal blijven tot in eeuwigheid.

En die Koning heeft het recht om Koning te zijn. Hij heeft recht op de troon. Want zo gaat het altijd. De eerstgeboren Zoon wordt de nieuwe koning. Zo is het ook bij ons gegaan. Prins Willem-Alexander was de eerste zoon van koningin Beatrix. En hij is koning geworden. Hij had recht op de troon. Zo heeft de Heere Jezus als eerstgeboren Zoon recht om Koning te zijn.
Maar Hij is ook sterk als een Koning. Sterker koning dan Koning Jezus is er niet. Later zal Hij het Zelf zeggen: Mij is gegeven alle macht in de hemel en op de aarde.

Gelukkig… Want als je er nu heel erg mee zit: ik heb geen nieuw hart…, en ik heb zoveel zonde gedaan…, een hemelhoge toren van zonden… en het lukt me maar niet om beter te worden…

Dan weet je nu twee dingen:
De Heere Jezus wilde staan in de plaats van slechte mensen. Voor hen wilde Hij betalen. Maar omdat hij zo’n sterke Koning is, kon Hij ook betalen. Hij kon en Hij kan alles. Hij zei en Hij zegt: Leg al die zonden van Mijn kinderen maar op Mij. Ik wil ze dragen!

En die Koning staat vandaag nog steeds klaar: Hij kan en wil je een nieuw hart geven.
Je zegt: wat moet ik doen?
Je moet het aan Hem vragen. Je moet Hem buigend aanbidden en zeggen terwijl je je knietjes voor Hem buigt, je handen vouwt en je ogen sluit: Heere, alstublieft, wilt U in mijn plaats gaan staan? Wilt U mijn zonden vergeven en mij een nieuw hart geven?

Trouwens, weet je waarom Hij nog meer alles kan?
Die woorden ‘eniggeboren Zoon’ doen ook nog aan iets anders denken. En dat is het laatste.
Hij is de eniggeboren zoon van Maria. Dat klopt. Maar niet van Jozef…
Hij is, zegt de Bijbel: de eniggeboren Zoon van de Vader. Van God de vader in de hemel.

Wat wil dat zeggen? Wat betekent dat?
Dat de Vader in de hemel wilde dat Hij geboren zal worden als een mens. Dat de Vader wilde dat Hij als een Kindje gelegd zou worden in de kribbe. De Vader gaf Hem. Zijn liefste Kind.
De Vader gaf Hem weg aan een verloren wereld vol van slechte mensen.
Kijk toch eens! Hoe groot de liefde van de Vader geweest is! Hij gaf Zijn eniggeboren Zoon. Die mens werd, maar ook God was en bleef.
Dat, jongens en meisjes, is het wonder van kerst: Gods Zoon, de Zoon van God is mens geworden.

Wat een onbegrijpelijke liefde van de Vader is dat.
En wat is dit Kind sterk. Je ziet het nog niet, maar Hij is het wel… Want dit kleine Kindje is wel mens, maar wat je niet ziet is: Hij is ook God. En dus kan Hij alles.

Weet je, wat ontbreekt er nu nog? Wat is er nu nog tekort?
Ja, bij ons is alles tekort. Wij hebben niets. Maar ik bedoel te zeggen: wat is er nu nog tekort bij Hem?
Een Kind in de kribbe dat vijf muntjes betaald in plaats van mensen met een hemelhoge schuld, in de plaats van mensen die de dood verdiend hebben.

Een Zoon die met alle liefde gegeven is door Zijn Vader in de hemel.
Een Kind is ons geboren, een Zoon is ons gegeven!
Een beloofde Koning, die alle macht heeft in de hemel, maar ook hier op de aarde.
En de heerschappij is op Zijn schouder…

Een mens, die dus kan lijden en sterven in de plaats van andere mensen. Maar die tegelijkertijd God is. Die dus altijd overwinnen zal…
Zijn Naam is Wonderlijk, Raad, sterke God, Vader der eeuwigheid, Vredevorst

Wat ontbreekt er nog? Wat is er nog tekort? Niets!
Daarom is dit een dag van grote blijdschap! Hij, dat Kind in de kribbe, heeft alles wat wij nodig hebben.

Dit Kind, jongens en meisjes, heb je echt nodig.
Als je dit Kind leert kennen, dan mag je je leven lang op aarde met de Heere leven en dan mag je daarna naar de hemel.
Wat ben je dan gelukkig! Als je niet later, maar als je nu de Heere mag dienen. Als je met de herders komt, bij de kribbe, en Hem gaat aanbidden.

Dat hebben de engelen gedaan, toen ze zongen. Dat hebben de herders en de wijzen gedaan toen ze kwamen. Dat hebben Simeon en Anna gedaan met hun hart en met hun mond. En jij, en u…?
Als je niet voor Hem buigt, dan moet je zelf betalen voor je zonden en schuld. Maar je hebt niets…
Als je voor een Hem en Hem aanbidt, dan zal Hij voor jou, voor u betalen. Ruilen. Betalen in de plaats van… Je vrijkopen, je loskopen van alle zonden.

Dan mag je hier op aarde voor Hem buigen. Dan wordt het kerst op aarde. En dan mag je straks eeuwig Hem aanbidden als Koning in de hemel. Dan wordt het eeuwig kerstfeest in de hemel.

Amen.