Ontrouw Gomer (Hosea 3)
Preek Hosea en Gomer, trouw en ontrouw – Preek Hosea 3:
En de HEERE zeide tot mij: Ga wederom henen, bemin een vrouw, die, bemind zijnde van haar vriend, nochtans overspel doet; gelijk de HEERE de kinderen Israëls bemint, maar zij zien om naar andere goden, en beminnen de flessen der druiven.
Thema preek Hosea 3: Ontrouw Gomer, trouw Hosea
Onnavolgbare liefde
1. (die) zoekt op
2. (die) koopt vrij
3. (die) brengt terug
LEES PREEK ONLINE
Gemeente, het Woord van God dat ik met ‘s Heeren hulp, in deze dienst met u wil overdenken, kunt u vinden in Hosea 3, het hoofdstuk dat u voorgelezen is. We lezen dat samen nog een keer:
En de HEERE zeide tot mij: Ga wederom henen, bemin een vrouw, die, bemind zijnde van haar vriend, nochtans overspel doet; gelijk de HEERE de kinderen Israëls bemint, maar zij zien om naar andere goden, en beminnen de flessen der druiven.
En ik kocht ze mij voor vijftien zilverlingen, en een homer gerst, en een halve homer gerst.
En ik zeide tot haar: Gij zult vele dagen na mij blijven zitten (gij zult niet hoereren, noch een anderen man geworden), en ik ook na u.
Want de kinderen Israëls zullen vele dagen blijven zitten, zonder koning, en zonder vorst, en zonder offer, en zonder opgericht beeld, en zonder efod en terafim.
Daarna zullen zich de kinderen Israëls bekeren, en zoeken den HEERE, hun God, en David, hun Koning; en zij zullen vrezende komen tot den HEERE en tot Zijn goedheid, in het laatste der dagen.
De ontrouw van Gomer bij Hosea
Onnavolgbare liefde, zo luidt het thema voor de preek:
Onnavolgbare liefde
Er zijn drie aandachtspunten: Die onnavolgbare liefde
- (die) zoekt op
- (die) koopt vrij
- (die) brengt terug
Als eerste dus:
1. Onnavolgbare liefde zoekt op
Jongens en meisjes, het is niet om het even met wie je trouwt. Het maakt nogal uit met wie je thuiskomt. Je nieuwe vriend of vriendin…
Spannend, als je voor het eerst met hem of haar thuiskomt. Hoe zullen m’n ouders reageren? Als mijn broertje of zusje maar niet irritant gaat doen…
Wat zullen mijn ouders zeggen? Misschien wel niet direct, maar na verloop van tijd zullen ze toch vast wel laten blijken wat ze ervan vinden.
Moeders, hoe zou u het vinden, als uw zoon, op wie u toch wel een beetje trots bent (en dat mag ook wel), thuis zou komen met Gomer?
Vaders, hoe zou u reageren?
‘Aangenaam, ik heet Gomer’
‘Wat doe je voor werk, Gomer?’
‘Ik ben…eh… prostitué.’
Ik denk dat dat broertje of zusje stilletjes weg zou kruipen.
Jongens, zou je met haar thuis willen komen? Niet?
Ja toch? Als je zielsveel van haar zou houden?
En zo was het bij Hosea. Dat blijkt uit alles. Gomer is een hoer, maar Hosea houdt zielsveel van deze vrouw.
De opdracht van de Heere botst misschien wel met zijn verstand, maar niet met zijn hart.
Als de Heere tegen Hosea zegt in Hosea 1: Ga henen, neem u een vrouw der hoererijen, en kinderen der hoererijen; want het land hoereert ganselijk van achter den HEERE. Zo ging hij henen, en nam Gomer, een dochter van Diblaim; en zij ontving; en baarde hem een zoon.
Hosea, profeet, boodschapper van God in de tijd van het tienstammenrijk, hij moet van de Heere aanschouwelijk onderwijs gaan geven. De verhouding tussen God en het volk Israël moet hij voor de ogen van het volk gaan uitbeelden met een ongelukkig huwelijk.
Misschien is de preek van vanmorgen wel moeilijk voor u, omdat u ook een ongelukkig huwelijk hebt. En toch zult u, juist u de boodschap in de profetie van Hosea misschien wel meer dan iemand anders kunnen begrijpen. U voelt iets van de pijn en van het verdriet van liefde die niet beantwoord wordt.
Of, dat kan ook, misschien bent u wel degene die net als Gomer geniet van uw vrijheid
en ondertussen uw huwelijk stuk maakt.
In beide gevallen ziet u één kant van het verbroken huwelijksverbond tussen God en Zijn volk Israël.
Hosea gaat aanschouwelijk onderwijs geven. Dat was in de dagen van de profeten niet ongewoon.
Jesaja moest wonderlijke namen geven aan zijn kinderen. Jeremia moest een kostbare gordel verbergen, zodat die door de invloed van weer en wind zou verteren. En Ezechiël mocht geen traan laten om het verlies van zijn vrouw.
Hosea moet trouwen met Gomer. Calvijn en anderen denken dat dit figuurlijk bedoeld is, ik denk met anderen dat er voldoende redenen zijn om alles wat hier geschreven staat aan te merken als feiten. Als waar gebeurde feiten.
Maar laat er ondertussen geen misverstand zijn. Hosea trouwt op een wettige manier met Gomer. Hij houdt zich niet bezig met het bezoeken van een bordeel, maar hij trouwt met Gomer, die komt uit een bordeel.
Gomer, een, zo zal verder nog blijken, een lichtzinnige vrouw, die zich door jan en alleman laat verleiden. Wij zouden zeggen: Een vrolijke frans, een losbol.
Hosea’s moeder zal ongetwijfeld gezegd hebben: Jongen, waar begin je toch aan…?
En de mensen zullen ongetwijfeld gezegd hebben: Ach, arme Hosea, wat staat hem niet al te wachten. Maar God zegt: Ik weet wat van Mijn maaksel is te wachten.
Als de mensen gaan zeggen: ‘Hosea, wat doet die vrouw van je, jou een verdriet’, dan moet hij zeggen: ‘Zoveel verdriet doet u God aan’.
Want, zoals ik zei: dit huwelijk tussen Hosea en Gomer is een beeld van het verbond tussen God en Israël.
Israël, een volk van verbondskinderen. Allemaal waren ze in een zekere relatie tot God gebracht. En toch, het merendeel was onbekeerd. Er waren twee soorten van verbondskinderen.
Zo ook hier. Het huwelijk tussen Hosea en Gomer en alles wat er gebeurt, heeft steeds betekenis voor twee soorten van mensen, voor mensen die onbekeerd zijn, en voor mensen die God vrezen.
Hosea is steeds (hoe beperkt) een beeld van God. Zijn liefde is steeds (hoe beperkt) een beeld van Gods liefde.
Gomer is een beeld van ons mensen, bekeerd (zeker als het gaat om de laatste verzen van hoofdstuk drie) of onbekeerd.
Hosea trouwt met Gomer. En Gomer krijgt kinderen. Maar in Hosea 2 gaat het al snel fout, en goed fout ook.
Gomer is overspelig. Ze loopt haar oude vrienden achterna en is ontrouw aan Hosea.
Wat een verdriet als je man achter andere vrouwen aangaat. Beseft u wel wat u uw vrouw en kinderen aandoet, als u naar andere vrouwen kijkt of, meer dan dat?
Wat een verdriet doet Israël, doen u en ik de Heere aan, door onze zonden. Door het dienen van de zonde, door onze haat tegen God, u (kinderen van God) door uw afdwalen van God, door uw teruggaan naar de zonde.
God heeft immers recht op ons. Hij is onze Schepper en Maker!
Kinderen van God, God is uw wettige Man!
En wat zegt de Heere dan? Als het dan zo moet, ga dan maar? Daarom, om uw zonden, keer op keer, ga dan maar?
Nee, er volgt een ander ‘daarom’ in hoofdstuk 2: tot driemaal toe.
Daarom, zie, Ik zal uw weg met doornen betuinen. Ik zal zorgen dat de zonde u steken zal, net als wanneer u met uw voeten in doornen trapt.
Daarom zal ik Mijn koren wegnemen. Er komt een einde aan uw voorspoed. Ik zal tegenspoed sturen in uw leven. Waarom? Om u uit wraak het leven zuur te maken? Om te vergelden wat u Mij aangedaan hebt?
Nee, want er volgt nog een derde daarom: Daarom, zie ik zal haar lokken en zal haar voeren in de woestijn en Ik zal naar haar hart spreken.
Daar waar wij mensen er allang een punt achter gezet zouden hebben, (we zouden er niet eens aan begonnen zijn!), daar laat God Zijn bewogenheid met en liefde tot Zijn ontrouwe volk zien.
Ik zal haar lokken: Kom, ga toch met me mee, Ik ben je Man!
In het hart van de verloren zoon, die alles kwijtgeraakt is, klinkt onverwacht de stem van de zoekende Vader: Mijn zoon, kom! Kom terug!
Je hebt maar één blik op Hosea 2 nodig, jongens en meisjes, kijk maar eens, om te zien van Wie die liefde uitgaat. Meer dan twintig keer staan daar die twee woordjes: Ik zal!
Ik zal u Mij ondertrouwen in gerechtigheid. En dan zult u zeggen: O, mijn God.
Alles lijkt weer goed gekomen aan het einde van hoofdstuk 2. Gomer is weer terug.
Het huwelijk bevestigd, alsof er nooit iets is geweest. Zó is de HEERE. Hij vergeeft menigvuldig. Zo ver het oosten is van het westen, zo ver doet Hij onze overtredingen van ons.
En dan komt hoofdstuk 3. En wat blijkt: Gomer is er vandoor.
U herinnert zich ongetwijfeld ook dat moment nog, u weet het nog als de dag van gisteren. Hij is er met een ander vandoor.
Verdrietig, wanhopig, diep teleurgesteld en gekwetst.
Het is blijkbaar toch van kwaad tot erger gegaan. Gomer, want over diezelfde vrouw gaat het in hoofdstuk 3, is vrolijk achter iedereen aangehuppeld, totdat ze op een dag niet meer thuiskwam.
Wat zou u als moeder van uw zoon zeggen? Ach, u zou een arm om hem heenslaan en zeggen: ‘Joh, wat erg!’
En u zou er misschien wel bij denken: misschien is het maar beter zo, want dit, met dat mens, dat was geen leven.
Maar Hosea’s hart huilt. Zijn hart huilt!
En Hosea’s liefde is hier maar een kleine afschaduwing van de bewogenheid van God met zondaren. Jeruzalem, Jeruzalem, u die de profeten doodt en stenigt, hoe menigmaal heb Ik u bijeen willen vergaderen zoals een hen haar kuikens. Och, of u ook op deze dag bekennen zou wat tot uw eeuwige vrede dient.
Jezus weende bij het zien van de stad Jeruzalem.
Hosea’s liefde is hier maar een kleine afschaduwing van de bewogenheid van God met zondaren.
Maar Hosea’s liefde is hier heel in het bijzonder ook een schaduw van Gods bijzondere liefde tot Zijn kinderen: Keer toch weer, u, afkerige kinderen en Ik zal uw afkeringen genezen.
Hosea mag en moet achter haar aan.
Opzoekende liefde. Gods opzoekende liefde. Hij zoekt het verlorene.
Terwijl het schaap eenzaam in de velden dwaalt, zoekt de herder.
Terwijl de zoon zijn geld verteert in een ver gelegen land, wacht zijn vader.
Net als de zoekende Hosea: beelden van Gods bewogenheid met zondaren.
Het is alsof de vader zijn zoon toeroept.
En zie Hosea: zoekend, en roepend.
En hoor God die u roept, verloren zondaren: Kind, mijn jongen, mijn meisje, verlaat de slechtigheden, want de weg waarop je gaat is een doodlopende weg. Zo kom je om!
Kan die liefdevolle stem van de Vader uw hart niet breken? Als Hij u toeroept uit de grond van Zijn vaderhart: Keert weder, gij afkerige kinderen! Ik zal uw afkeringen genezen! Wie slecht is, hij kere zich herwaarts! Gij nu hebt met veel boeleerders (dat zijn overspelers) gehoereerd, keer nochtans weder tot Mij, spreekt de HEERE.
U, die leeft zonder God en buiten Christus, zie toch het gevaar van uw leven!
De zonde sleurt u mee naar de diepe afgrond van de eeuwige dood.
Kom toch tot inkeer voordat het te laat is!
Kijk maar naar Gomer. Dat is het leven in de zonde. Het lijkt plezier en vrijheid, maar het is en het eindigt in… slavernij.
Want Hosea vindt haar wel, maar zo blijkt in vers 2, hij krijgt haar niet zomaar mee. Hij moet haar loskopen.
Dat brengt ons bij ons tweede aandachtspunt:
2. Onnavolgbare liefde koopt vrij
Leest u maar even mee in uw Bijbeltje, Hosea 3 vanaf vers 2: En ik kocht ze mij voor vijftien zilverlingen, en een homer gerst, en een halve homer gerst. En ik zeide tot haar: Gij zult vele dagen na mij blijven zitten (gij zult niet hoereren, noch een anderen man geworden), en ik ook na u. Want de kinderen Israëls zullen vele dagen blijven zitten, zonder koning, en zonder vorst, en zonder offer, en zonder opgericht beeld, en zonder efod en terafim.
Zie je, jongelui, ook u ouderen, hoe verslavend de zonde is?
Je denkt: één keer, alleen een keer proberen, en dan niet meer. Maar het is zo verleidelijk, het sluit zo aan bij de wens van ons hart, ja, het komt regelrecht op uit de bron van het hart en… het verstrikt ons.
Er is geen weg terug. Zonde leidt tot slavernij.
Daarom zegt onze belijdenis: we zijn dood in de zonde en: slaven van de zonde.
Kennelijk is Gomer op de een of andere manier weer terechtgekomen in een bordeel, waar ze als slaaf wordt vastgehouden.
Hoe blijkt hier het verslavende van seksuele zonden en tegelijkertijd ook het wonderlijke van het door God gegeven en bewaarde huwelijk.
Het aanlokkelijke is voor Gomer geworden tot een val en tot een strik. Het leek zo mooi en verleidelijk, het paste zo bij haar, maar nu zit ze in de val.
Het begon zo onschuldig, maar nu zit ze vast, midden in de ellende
Het begon zo onschuldig, maar ondertussen bent u grenzen overgegaan en u kunt en wilt niet meer terug.
Mannen, er is maar één vrouw die het predicaat verdient van de ‘beste’ en de ‘mooiste’ vrouw te zijn, en… dat is uw eigen vrouw. En als u niet tevreden bent met haar schoonheid, kijk dan eens wat vaker in haar hart, of kijk zelf eens wat vaker in de spiegel.
Dit zegt de Spreukendichter: Uw springader zij gezegend; en verblijdt u vanwege de huisvrouw van uw jeugd. Een zeer liefelijke hinde, en een aangenaam steengeitje; laat u haar borsten te allen tijde dronken maken; dool steeds in haar liefde.
En waarom zou u, mijn zoon, in een vreemde dolen, en de schoot van de onbekende omvangen? Want eens iegelijks wegen zijn voor de ogen des HEEREN, en Hij weegt al zijne gangen. De goddeloze zullen zijn ongerechtigheden vangen, en met de banden zijner zonden zal hij vastgehouden worden. Hij zal sterven, omdat hij zonder tucht geweest is, en in de grootheid zijner dwaasheid zal hij verdwalen.
Gomer zit gevangen. Maar Hosea koopt haar vrij. Hij heeft er alles voor over. Het lijkt erop dat hij zijn laatste geld weggeeft, want hij geeft de helft van het bedrag in natura.
Vijftien zilverlingen, en dan is het contante geld op, en 1½ homer (dat is 540 liter) gerst.
De waarde van zoveel gerst is ook vijftien zilverlingen. Totaal dus dertig zilverlingen.
De waarde van een slaaf. Vrijgekocht voor de prijs van een slaaf…
Dertig zilverlingen, dat was de prijs die Judas ontving voor Jezus, die naar deze wereld kwam om een bruid te zoeken en te kopen. Hij liet Zich in Zijn zoekende zondaarsliefde niet weerhouden door liefdeloosheid en vijandschap. Van eeuwigheid had Hij Zichzelf al gegeven tot een losprijs voor de Zijnen. Hij heeft ze liefgehad met een eeuwige liefde, Hij heeft ze liefgehad tot het einde. De prijs betaald, de prijs van Zijn bloed.
En Hij trekt ze met koorden van liefde, zoals hier Hosea Gomer naar zich toetrekt.
Kom tot Mij. U hebt Mij niet liefgehad, maar Ik heb u liefgehad.
Hosea geeft alles wat hij heeft. Christus heeft alles gegeven wat Hij had. Zijn leven, Zijn bloed, alles! Voor zondaren. Voor vijanden!
Maar zie, hoe weinig Hij gewaardeerd wordt. Judas krijgt voor Hem de prijs van een slaaf, dertig zilveren penningen. En ik vrees dat velen van u zelfs nog geen tien penningen zouden willen uitgeven om Hem te mogen verwelkomen in uw hart.
Jesaja zegt: Hij was veracht, en de onwaardigste onder de mensen, een Man van smarten, en verzocht in krankheid; en een iegelijk was als verbergende het aangezicht voor Hem; Hij was veracht, en wij hebben Hem niet geacht.
Weet u wel wat dat betekent, u die God en Christus niet kent? Ja, misschien wel uiterlijk godsdienstig en voorbeeldig, u luistert goed, gelukkig, en u leest het straks thuis allemaal nog eens na. Maar weet u wel wat dat betekent? De Zoon van de eeuwige God is naar deze wereld gekomen en… u veracht Hem! U hebt Hem niet nodig! U gaat gewoon door!
U luistert niet.
En dat terwijl Hij u Zijn bloed en Zijn leven biedt. Hij zoekt u. Christus zoekt het verlorene. De Zoon des mensen is gekomen om te zoeken en zalig te maken dat verloren was. Maar u gaat maar door en zegt: aan de kennis van Uw wegen hebben wij geen lust.
Maar toch, Hij zoekt U. U wilt wel niet gevonden worden, maar Hij zoekt u.
Er lopen tranen over de wangen van de Middelaar, als Hij Zijn lokstem laat horen:
Komt toch tot Mij, u die vermoeid en belast bent, Ik zal u rust geven.
Hoor naar Mij, en uw ziel zal leven.
Gij slechten, hoe lang zult gij de slechtigheid beminnen, en de spotters voor zich de spotternij begeren, en de zotten wetenschap haten? Keert u tot Mijn bestraffing; ziet, Ik zal Mijn Geest ulieden overvloedig uitstorten; Ik zal Mijn woorden u bekend maken.
U die God dient, zie toch en verwonder u over de liefde van God in Christus. Hij had u kunnen laten waar u uzelf had gebracht, in de strikken van de zonde. Maar Hij zocht u op.
U wilde niet mee, maar Hij kocht u vrij en nam u mee. Hij kocht u vrij uit uw slavernij en gaf alles wat Hij had: Zijn leven, Zijn bloed, alles!
Hij heeft Zijn leven niet liefgehad, maar Zich voor ons allen overgegeven. Hij ging de dood in voor weerbarstige weglopers, voor een wederhorig kroost.
Vrijgekocht, niet met vergankelijk dingen, zilver of goud, maar door het dierbaar bloed van Christus.
En ondanks alles, ondanks ons dwalen, heeft Hij ons steeds weer opgezocht, ook toen we onszelf voor de zoveelste keer verstrikt hadden in de zonde.
En toch, de weg waarin de Heere Zijn liefde toont is anders dan wij zouden verwachten.
De liefde van Hosea voor Gomer, dwars door alles heen is voor ons onbegrijpelijk.
Maar wat moeten we toch denken van het huisarrest dat ze krijgt?
Ons derde aandachtspunt:
3. Onnavolgbare liefde brengt terug
We lezen in vers 3 en 4: En ik zeide tot haar: U zult vele dagen na mij blijven zitten (u zult niet hoereren, noch een anderen man geworden), en ik ook na u.
Want de kinderen Israëls zullen vele dagen blijven zitten, zonder koning, en zonder vorst, en zonder offer, en zonder opgericht beeld, en zonder efod en terafim.
Hoe, door welke weg brengt de Heere de Zijnen terug? Komt de verloren zoon direct terug, als hij voor het eerst terugdenkt aan de liefde van zijn vader? Nee, hij komt eerst terecht in de ellende, hij raakt alles kwijt. Hij krijgt honger en gebrek, en zo groeit het uitzien en het verlangen in zijn hart.
Dan pas zegt hij: Ik zal opstaan en tot mijn vader gaan.
En achteraf blijkt, dat zijn vader al die tijd heeft staan wachten.
Wordt Gomer direct weer als echtgenote in huis gehaald door Hosea?
Nee! Ze moet lange tijd, vele dagen, in afzondering leven. Ze zal een tijd alleen, op zichzelf moeten wonen, zonder zich weer over te geven aan andere mannen, en ook zonder Hosea.
Ze zal moeten wachten.
Hosea doet dat niet om haar te plagen, maar hij hoopt dat dat liefde en verlangen zal
wekken in haar hart. Hij hoopt dat ze zal ontdekken wie Hosea voor haar wil zijn, ondanks alles wat zij heeft gedaan.
Zal ik het maar gewoon menselijk zeggen? Hij hoopt dat ze na al die dagen in zijn oor zal fluisteren: ‘Hosea, ik houd van je…, omdat jij zoveel van mij houdt.’
Daarom moet het overspelige volk, het zondige volk van Israël straks de ballingschap in. Zonder koning, zonder efod, zonder terafim. Zonder God en zonder afgoden.
Niet als straf, ja, dat ook, maar veel meer als middel om tot inkeer te brengen. Opdat Israël in het verre Assyrië en Babel zich zal gaan verbazen over die zoekende en blijvende liefde van God, ondanks al haar ontrouw.
Zo neemt de Heere Zijn kinderen wel eens dingen af, zonder dat ze er direct iets anders voor in de plaats krijgen. Als we rijk zijn geworden met wat we hebben gekregen, gerust met ons bezit.
Dan kan de Heere ons wel weer eens in het gemis brengen, door ons iets af te nemen.
We verliezen de troost, we voelen weer zo onze armoede en leegte. We worden opnieuw en indringend gewezen op onze zonde, op onze schuld, op onze afkomst.
Maar het enkele doel is niet om ons te plagen, maar opdat we zouden gaan vragen, opdat we zouden gaan roepen, opdat we zouden gaan verlangen.
Zoals de verloren zoon in zijn armoede naar zijn vader ging vragen. Zoals Gomer in haar afzondering weer oog kreeg voor de liefde van Hosea.
En weet u wat ondertussen het grootste wonder is. De verloren zoon (hij ziet het wel niet) heeft een vader die op de uitkijk staat. En Gomer (ze beseft het wel niet) heeft een man die niet alleen laat wachten, maar die ook zelf in liefde wacht.
Het staat in vers 3: En ik ook naar u.
De Heere brengt ons, u die God dient, wel eens opnieuw in donkerheid, in armoede en gebrek, opdat we naar Hem zouden vragen. Opdat het weer eens nood zou worden in ons leven. Want we kunnen zo gerust en zelfverzekerd leven.
Maar in de nood gebracht, zien we weer wie we waren, wie we zijn, wie we blijven: kinderen van Adam, van onszelf verloren voor God en onbekwaam tot enig geestelijk goed, ja geneigd tot alle kwaad.
En in die armoede gaat het gebeuren, wat er staat in vers 5: Daarna zullen zich de kinderen Israëls bekeren, en zoeken de HEERE, hun God, en David, hun Koning; en zij zullen vrezende komen tot de HEERE en tot Zijn goedheid, in het laatste der dagen.
Dat is oprechte bekering. Het komt bij God vandaan! Ik zal, het stond er wel 22 keer (tel thuis maar na, kinderen), en nu volgt: zij zullen.
Zij zullen zich bekeren, zich afkeren van de zonde, zich toewenden naar God.
Zij zullen God zoeken, en David hun Koning. Ze zullen in gehoorzaamheid de Heere gaan dienen. En zij zullen komen: vrezende, tot de HEERE en tot Zijn goedheid in de laatste dagen.
Hij heeft ze getrokken, gekocht, gelokt met Zijn liefdestem, en zij zullen komen.
Hoe groot verzet en tegenstand ook zijn, God zal het breken.
Hoe de liefde ook ontbreekt in het hart van vijanden, met Zijn liefde zal Hij hen lokken en trekken, en zij zullen komen.
Dat is Gods wondere, eenzijdige genadewerk in het hart van vijanden, weglopers en overspelers.
De zoon gaat zeggen: ‘Ik zal opstaan en tot Mijn vader gaan.’
Gomer gaat mee naar huis, en ze gaat weer verlangen naar haar man, de enige die echt van haar houdt.
En zij, verloren zondaren, zullen komen met smeking en geween.
En zij zullen zeggen: ‘Het is goed voor mij verdrukt te zijn geweest. Want (ik kon het toen wel niet zien) maar achter al die tegenspoed en moeite was Uw goede hand, Heere, Uw goede hart, Uw liefdehart.’
Zij zullen vrezende komen, tot de HEERE, de altijd trouwe God van het verbond en tot Zijn goedheid.
Vrezende komen tot Zijn goedheid…
Onbekeerde mensen (kijk maar in uw hart) hebben de neiging om of niets te geloven van Gods goedheid (‘moet je eens kijken naar al die ellende in mijn leven!’) of -en dat is het andere uiterste- ze vinden Gods goedheid helemaal vanzelfsprekend (‘natuurlijk, God is goed voor iedereen, en natuurlijk ook voor mij!’).
Maar zij die als hoeren en tollenaars uit de slavernij van de zonde zijn vrijgekocht, zij weten wat het is: te vrezen voor Gods goedheid.
Heere, ik heb het niet verdiend. Wie ben ik? Ga uit van mij, ik ben een zondig mens.
Heere, waarom ik? Ik snood rebel, die niets verdien dan dood en hel.
Heere, ik kan het niet begrijpen, ik schaam me weg, en mijn schuldige hart beeft onder de blijken van Uw goedheid. Wie ben ik, wat is mijn huis?
Is dat allemaal voor mij? Zoveel liefde voor mij?
Hoort u het Gomer zeggen? ‘Hosea, hoe kan het, dat je nog zoveel van mij houdt?’
Kent u daar iets van, van wat het Avondmaalsformulier noemt: onszelf mishagen?
Ten eerste bedenke een iegelijk bij zichzelven zijn zonden en vervloeking, opdat hij zichzelven mishage, en zich voor God verootmoedige; aangezien de toorn Gods tegen de zonden zó groot is, dat Hij die (eer Hij ze ongestraft liet blijven) aan Zijn lieven Zoon Jezus Christus met den bitteren en smadelijke dood des kruises gestraft heeft.
Onbegrijpelijke liefde van Christus voor doodschuldige zondaren. Dat doet zondaren in hun komen tot Christus beven voor Gods goedheid.
Maar ze komen, met smeking en geween. Ze komen zoals ze zijn, als arme en schuldige
zondaren. Niet in eigen kracht, niet uit eigen beweging, maar getrokken met koorden van eenzijdige liefde.
Ze komen, zoals de verloren zoon kwam. Toen hij nog ver was, rende zijn vader op hem af. Hij viel hem om de hals en kuste hem.
Hierin is de liefde, zegt Johannes later, niet dat wij Hem lief gehad hebben, maar Hij heeft ons liefgehad en Zijn Zoon gegeven tot een verzoening voor onze zonden.
Daar smelt het hart vanwege zoveel onbegrijpelijke zondaarsliefde.
Daar groeit ook het verlangen om altijd in die liefde te mogen delen en nooit meer te dwalen.
Daar groeit het uitzien naar de dag van de Bruiloft. Geen scheiding meer, nooit meer weglopen, nooit meer anderen nalopen, maar altijd verenigd met Hem, die ons zo uitnemend heeft liefgehad.
Kom, u die met zoveel liefde getrokken bent door deze Bruidegom, is Hij niet alles voor u? Snijdt het niet door uw hart als u denkt aan uw ontrouw? En aan Zijn liefde voor u?
En zingt uw hart dan niet mee met Salomo als hij zingt, uitziend en verlangend naar de dag van de Bruiloft: Totdat de dag aankomt, en de schaduwen vlieden; keer om, mijn Liefste! wordt Gij gelijk een ree, of een welp der herten, op de bergen van Bether.
Zeg, u die onbekeerd bent, zou de tegenspoed in uw leven geen roepstem van de Heere zijn? Misschien maakt u de Heere wel verwijten met al uw vragen: ‘Heere waarom doet U dat toch allemaal? Waarom ben ik mijn baan kwijt, waarom is mijn kind ziek, waarom word ik niet zwanger, waarom loopt mijn huwelijk stuk?’
Zal ik u antwoord geven? Opdat u zich bekeren zou.
Opdat u zou opstaan met de verloren zoon en zou terugkeren naar het Vaderhuis.
De Heere legt doornen op uw weg, Hij neemt u het voordeel van tijdelijke zegeningen af, maar doet het niet om u te plagen.
Daarin, misschien voelt u het wel niet zo, maar het is wel zo, daarin gloeit Zijn bewogenheid met uw ziel, die voor altijd verloren dreigt te gaan.
Daarom, zeg toch niet tegen de Heere: ‘Waarom doet U het zo, doe het toch op een andere manier!’
Maar zeg: ‘Heere, ik heb gezondigd, ik zit vast in de slavernij van de zonde, haal me er toch uit, want ik zit vast!’
In al die tegenspoed klinkt de roep door, hoewel u die misschien wel niet hoort: Keer weder, afkerige kinderen, kinderen die weggelopen bent, en Ik zal uw afkeringen genezen. Waarom moet Ik u zo slaan, en waarom hoort u nog steeds niet?
Tot slot, nog een boodschap voor u, die deze preek misschien wel heel moeilijk vond, omdat uw man of uw vrouw ontrouw is, omdat uw huwelijk stuk gegaan is, door uw man, uw vrouw, of door uzelf. Wat bij de mensen onmogelijk is, is mogelijk bij God.
Misschien was of is uw huwelijk door mensen niet meer te redden. Het leven is gebroken door onze zonden.
Maar dan weet u als geen ander, hoe onmogelijk het is voor mensen om hem of haar lief te hebben die ons niet meer liefheeft, om hem of haar lief te hebben die de innigste liefde van ons hart heeft vertrapt en veracht. U kent het gevoel van verdriet, schaamte, woede, machteloosheid, kwetsing, van als oud vuil aan de straat te zijn gezet.
God moge u in al die moeite en in al dat verdriet zeer genadig en nabij zijn.
Maar: Wat bij de mensen onmogelijk is, is mogelijk bij God.
Weet, dat die God, die door uw zonden, zo en oneindig veel meer en vaker is veracht, vertrapt, gekwetst, vernederd, wacht! Hij wacht om u genadig te zijn. Hij ontvangt hoeren en tollenaars en eet met hen.
De goddeloze verlate zijn weg, en de ongerechtige man zijn gedachten; en hij bekere zich tot de HEERE, zo zal Hij Zich Zijner ontfermen, en tot onzen God, want Hij vergeeft menigvuldiglijk.
Amen.