Jezus volgen, hand aan de ploeg (Lukas 9) – zending

Preek: Jezus volgen, hand aan de ploeg – Lukas 9
Lukas 9:57-62: En Jezus zeide tot hem: Niemand, die zijn hand aan den ploeg slaat, en ziet naar hetgeen achter is, is bekwaam tot het Koninkrijk Gods.

Thema preek Lukas 9: Hoe men Jezus volgen moet

Hoe men Jezus volgen moet.
1. niet: enthousiast, maar ondertussen toch ondoordacht
2. niet: goedwillend, maar ondertussen toch traag
3. niet: halfslachtig. Maar wel: met een volkomen hart

PDF LEESPREEK

Preek Lukas 9: Hoe men Jezus volgen moet

Gemeente, we overdenken in de dienst van vanmorgen met elkaar het voorgelezen Schriftgedeelte uit Lukas 9:57-62. Onze tekst kunt u vinden in het Woord des Heeren, in het Evangelie van Lukas, hoofdstuk 9, daarvan de verzen 57 tot en met 62.
In dat Schriftgedeelte, dat ons zojuist is voorgelezen, komen we drie mensen tegen, die Jezus willen volgen. Drie mensen die Jezus willen volgen, ieder op zijn eigen manier. En we gaan in de preek van vanmorgen die drie mensen een voor een van wat dichterbij ontmoeten.

Het thema voor de preek is:
Hoe men Jezus volgen moet.
Er zijn drie aandachtspunten. Hoe men Jezus volgen moet?
1. niet: enthousiast, maar ondertussen toch ondoordacht
2. niet: goedwillend, maar ondertussen toch traag
3. niet: halfslachtig, maar wel: met een volkomen hart Als eerste dus:

1. Hoe men Jezus volgen moet? – Niet: enthousiast, maar ondertussen toch ondoordacht.

We lezen in vers 57: En het geschiedde op de weg, als zij reisden, dat een tot Hem zeide: Heere, ik zal U volgen, waar U ook heengaat.
Deze man, zo weten we uit het evangelie van Mattheüs, is een Schriftgeleerde.
‘Heere, ik zal U volgen.’
De evangelist Mattheus geeft een andere nuance weer: ‘Meester, Leraar, ik zal U volgen.’ Met andere woorden: Rabbi, mag ik Uw leerling zijn?

‘Ik zal U volgen, waar U ook heengaat.’
Geroepen is hij niet. Hij biedt zichzelf aan als vrijwilliger. En hij doet dat met groot enthousiasme: waar U ook heengaat (zie Openbaring 14:4).
Hij wil de Heere direct en helemaal volgen. Maar hij blijkt te haastig, te ondoordacht te handelen, zonder de kosten van zijn voorstel te overzien.

Zoals sommige mensen zich met hun hart lijken te willen voegen bij de dienst des Heeren. Met heel hun hart, zo zeggen ze, kiezen ze voor Jezus. Voor de vreugde en de blijdschap van Zijn dienst. Voor lofprijzing en aanbidding!
Voor vrede en rust…, maar niet voor lijden en onrust.
Voor de kroon…, maar niet voor het kruis.
Terwijl onrust en lijden en kruis juist wel bij de dienst van de Heere horen.
Vroeger, als de Heere ging werken in iemands hart, dan zeiden de mensen: ‘Hem of haar is de rust opgezegd.’ Met andere woorden: nu is de rust voorbij. Hij of zij heeft geen rust meer in deze wereld, maar is van binnen rusteloos geworden vanwege gemis, vanwege verlangen, uitzien en zoeken.
En hoe meer de Heere doorwerkt (hoe meer ik zie wie ik ben, en hoe meer ik zie Wie de Heere is, zo waard om gediend te worden), hoe meer de onrust toeneemt. De onrust van de droefheid naar God (2 Korinthe 7:10).
Ik heb geen rust meer in de wereld. Wel een blijvende onrust. Want het leven met de Heere is een stervend leven. Het is een leven waarin mijn eigen ik wordt afgebroken, een leven waarin ik mezelf kwijt moet, en moet leren leven van genade. En dat is en blijft een onrustig leven.
Sommige mensen lijken zich te willen voegen bij de dienst van de Heere, wel enthousiast, maar ondoordacht.

Zoals sommige mensen zich ook heel graag zouden willen voegen bij het werk in Gods Koninkrijk: natuurlijk, direct en helemaal, vrijwillig en van harte: ik ben tot alles bereid!
Maar, zo antwoordt de Heere Jezus in vers 58: De vossen hebben holen, en de vogelen des hemels nesten, maar de Zoon des mensen heeft niet, waar Hij het hoofd nederlegge.
De beesten hebben een plek om te wonen en te slapen: een hol in de grond of een nest in de boom. Maar de Zoon des mensen heeft niets, geen enkele plaats om te rusten.
Dus, ga je Mij volgen? Dan heb je ook niets… Niets dan armoede en gebrek. Erger dan de beesten.
Toen de Heere Jezus op de aarde kwam, was er voor Hem in Bethlehem geen plaats (Lukas 2:7). Maar daar bleef het niet bij. In Judea zochten ze Hem te doden
(Johannes 5: 18), in Galilea werd Hij veracht (Johannes 6:66), in Gadara baden ze Hem of Hij wilde vertrekken (Mattheüs 8:34), en in Samaria weigerde men Hem een logeeradres (Lukas 9: 53).
Wij mensen wilden Hem niet. En dus riepen we: laat Hem gekruisigd worden (Mattheüs 27:23)! En zelfs de hemel verliet Hem (Mattheüs 27:46).

De weg van de Heere Christus was een eenzame weg van kruisdragen en lijden. En wie de Meester wil volgen, zal dus ook zelf het kruis moeten dragen. Zoals ons doopformulier dat zegt: ons kruis Hem dagelijks navolgende, vrolijk dragen, Hem aanhangende met waarachtig geloof, vaste hoop en vurige liefde. Verblijdt, zoals de apostel waren, om de eer Zijn smaadheid te mogen dragen (Handelingen 5:41).
Uit tal van plaatsen in de Bijbel blijkt, dat het volgen van de Heere Jezus een volgen is op een weg van lijden. Omdat we wel in de wereld zijn, maar niet van de wereld, en dus zijn we vreemdelingen op deze aarde.

Waarom is het zo, dat een discipel van de Heere Jezus Christus kruis en moeite zal moeten dragen?
a. Omdat de Meester dat Zelf zo bepaald heeft. In Mattheus 16:24 staat: Toen zeide Jezus tot Zijn discipelen: Zo iemand achter Mij wil komen, die verloochene zichzelven, en neme zijn kruis op, en volge Mij. Volgen en kruisdragen is één.
b. Maar ook omdat de Geest van Christus ons hart (juist door een weg van lijden) wil wegtrekken van de dingen van deze wereld, om het te richten op de hemelse heerlijkheid, zodat we bezig zullen zijn met de dingen die boven zijn, met de geestelijke dingen
(1 Korinthe 2:12,14).
c. De Heere heeft het ons ook op allerlei manier voorzegd. Ik denk aan Johannes 16: In de wereld zult u verdrukking hebben, maar heb goed moed, Ik heb de wereld overwonnen (16:33; zie ook 18:3,6).
Ik denk aan Handelingen 14, waar staat dat wij door vele verdrukkingen moeten ingaan in het Koninkrijk Gods (14:22). En schrijft de apostel niet in Hebreeën 13: Zo laat ons dan tot Hem uitgaan buiten de legerplaats, Zijn smaadheid dragende. Want wij hebben hier geen blijvende stad, maar wij zoeken de toekomende (13:13-14).
d. En dat alles is ook bedoeld om ons te heiligen, om ons aan de zonde te laten sterven en los te maken van de genieting van deze wereld die voorbijgaat, om zo onze harten en levens te richten op de hemelse toekomst. Zoals Petrus schrijft in 1 Petrus 4: Dewijl dan Christus voor ons in het vlees geleden heeft, zo wapent u u ook met dezelfde gedachte, namelijk dat wie in het vlees geleden heeft, die heeft opgehouden van de zonde (4:1).
Door het heiligend kruis, door lijden geheiligd… De bekende bijbeluitlegger Matthew Henry zegt: We kunnen wel tevreden zijn als het ons gaat zoals het Christus gegaan is. Verstoten door de mensen, vreemdeling op de aarde.

Gemeente, laten we (voordat we verder gaan kijken naar de tweede man in deze geschiedenis) eens kijken, wat dit voor ons betekent.
a. Het laat ons in de eerste plaats zien, dat we uitermate ellendig zijn als we Christus helemaal niet volgen.
Wie met Hem niet is, die is tegen Hem (Lukas 9:50). Wie Christus niet dient, die dient de satan, en de satan is een mensenmoordenaar van de beginne (Johannes 8:44).
b. Het laat ons in de tweede plaats zien, hoe ellendig de toestand is van hen die enkel uit enthousiasme Jezus willen volgen. Maar als verdrukking of vervolging komt, of als die alleen nog maar aangekondigd wordt (zoals hier), dan worden zij terstond geërgerd. Immers, het heeft er alle schijn van, dat deze man zich verder teruggetrokken heeft (Markus 4:17).
c. Overdenk in de derde plaats, voordat u zich voegt bij de dienst van de Heere, zoals deze man doet, welke prijs het u zal kosten. Wie een toren bouwt, overziet van tevoren de kosten (Lukas 14:28).
d. Hier is in de vierde plaats ook troost, voor iedereen die de Heere uit genade volgen mag. De discipel is niet boven de meester, noch de dienstknecht boven zijn heer. Het zij de discipel genoeg, dat hij worde gelijk zijn meester, en de dienstknecht gelijk zijn heer. Indien zij de Heere des huizes Beëlzebul hebben geheten, hoeveel te meer Zijn huisgenoten! (Mattheüs 10:24-25)
Alle strijd, aanvechting en lijden (in de wereld, in de kerk, in het gezin, in ons hart), alle strijd, aanvechting en lijden om de zaak van Christus hoeft ons niet moedeloos te maken, maar mag ons troosten, omdat we waard geacht zijn om, om Zijn Naam, smaadheid te lijden. Het is allemaal bedoeld om ons hart hemelwaarts te trekken!
e. In de vijfde plaats is dit een aansporing voor iedereen die de Heere wilt dienen in zijn
Koninkrijk, om van tevoren de kosten goed te overdenken, om niet naar wereldse voordelen en gemakken te kijken, maar voorbereid te zijn op ongemakken, lijden en gevaar. Maar zonder overmatige bezorgdheid, want de Heere heeft gezegd: Vreest u niet voor degenen, die het lichaam doden, en de ziel niet kunnen doden (Mattheüs 10:28).
Want, zo heeft Christus beloofd: Ik ben met ulieden al de dagen tot de voleinding der wereld (Mattheüs 28:20).

2. Hoe men Jezus volgen moet. Niet: goedwillend, maar ondertussen toch traag…

Want we lezen in vers 59: En Hij zeide tot een andere: Volg Mij. Doch hij zeide: Heere, laat mij toe, dat ik heenga, en eerst mijn vader begrave.
Deze man is door de Heere Zelf geroepen. De Heere zegt tot hem: Volg Mij.
Maar geroepen dienstknechten en dienstmeisjes van de Heere zijn niet altijd direct bereid om de Heere ook echt te volgen. Deze man ook niet. Hij zegt: Heere, laat mij toe, dat ik heenga en eerst mijn vader begraaf.

Dat woord ‘begraven’ betekent eigenlijk letterlijk: iemand tot zijn dood toe verzorgen, tot het allerlaatste toe. Waarschijnlijk is zijn vader ook nog niet gestorven, maar ondertussen wel oud, en misschien ook wel ziek en zwak.
Hij zegt: ‘Heere, als mijn laatste liefdedienst aan mijn vader gedaan is, dan zal ik komen en U volgen. Maar U zult me wel begrijpen, ik heb eerst nog wat familieverplichtingen’

Dit lijkt op wat staat in 1 Koningen 19. Als de profeet Elia zijn opvolger Elisa roept om Hem te volgen, dan zegt Elisa: Dat ik toch mijn vader en mijn moeder kusse, daarna zal ik u navolgen (1 Koningen 19:19-21). En dat mocht van Elia. Maar hier is het anders…

De eerste man wil de Heere direct volgen, maar het blijkt te haastig, te ondoordacht en zonder dat hij de kosten ervan heeft overzien.
Deze tweede man is anders. Hij wil wel, maar… niet direct.

Zoals sommige mensen zich in en met hun hart lijken te willen voegen bij de dienst van de Heere, maar… niet direct, nu nog even niet.
Ze zeggen: ‘Heere, ik zal U gaan zoeken, ik zal me bekeren van mijn zonden’, maar, zo voegen ze eraan toe: ‘nu direct lukt het nog even niet.’
‘Want, eerst heb ik nog wat persoonlijke verplichtingen: in mijn huwelijk, in mijn gezin, als vader of moeder, als oppas voor de kleinkinderen.
Eerst heb ik nog wat zakelijke verplichtingen: school, studie, baan en carrière. Ik ben zo druk! Dus: nu nog niet, straks…’

Zoals sommige mensen ook wel zouden willen werken in Gods Koninkrijk, dichterbij of verder weg (dat doet er verder niet toe). Heus, graag, heel graag! Maar, nu nog niet. Want… mijn kinderen, mijn kleinkinderen, mijn vader en moeder, mijn huis, mijn baan, mijn carrière…

Redelijke argumenten, toch? Want is het niet onze plicht om te zorgen voor ons gezin, voor onze ouders, voor onze kinderen en kleinkinderen?
Zeker! Dus het antwoord van de Heere Jezus wekt in eerste instantie ook behoorlijk wat verbazing, als we lezen: Maar Jezus zeide tot hem: Laat de doden hun doden begraven, doch gij, ga heen en verkondig het Koninkrijk Gods.
Dit is een hele stellige reactie. Natuurlijk spreekwoordelijk, niet letterlijk bedoeld, maar toch… De inhoud is zondermeer duidelijk: wees niet zo bezig met deze dingen! Dit is geen excuus om uw discipelschap uit te stellen. Wat het ook is, dat doet er eigenlijk niet zoveel toe, niets kan en mag uw discipelschap blokkeren. Want het gaat niet om wat u(!) allemaal bezighoudt, maar het gaat om Mijn Koninkrijk!
En dus: ga heen (laat alles achter en vertrek) en verkondig het Koninkrijk Gods.

Deze man is door Heere Zelf geroepen. Hij is niet onwillig. Maar hij dreigt wel te vallen in de strik van uitstel. En die strikken dreigen ook voor ons. Zowel persoonlijk, als het gaat om ons hart tegenover de Heere, als waar het gaat om het dienen, om het werken in Zijn Koninkrijk.
Daar is het gevaar van wel discipel willen zijn, graag zelfs, maar dan wel een beetje los en een beetje vrij.
‘Heere, ik wil wel bekeerd worden, graag zelfs, maar mag ik dan voorlopig nog wel mijn eigen dingen blijven doen?’
‘Heere, ik wil U wel dienen in Uw Koninkrijk, dichtbij of ver weg, maar mag het met mijn tijdschema?
Mag ik eerst… nou, dit, is dat geen goed excuus? Mag ik eerst nog een poosje mijn ouders verzorgen?’

Hier is dus het gevaar dat we onze plicht uitstellen en verschuiven van Gods tijd (nu) naar onze tijd (straks), wanneer dat ook zal zijn, want van uitstel komt meestal afstel. Hier is het gevaar dat we gaan denken dat onze plicht ten aanzien van familie en vrienden ons tijdelijk of blijvend vrijstelt van onze plicht tegenover de Heere. En dat is niet zo! Ik moet God liefhebben boven alles (Markus 12:30-31).
En dus moet ik Gode meer gehoorzaam zijn dan de mensen (Handelingen 5:29).

Natuurlijk is het onze plicht om vriendelijk en zorgzaam te zijn, om onze ouders lief te hebben en te geven wat zij ons gegeven hebben (1 Timotheüs 5:4).
Maar onze plicht aan de Heere gaat voor alles. Van de hogepriester Aaron en van de zonen van Levi staat geschreven in Deuteronomium 33: Die tot zijn vader en tot zijn moeder zeide: Ik zie hem niet; en die zijn broederen niet kende, en zijn zonen niet achtte; want (wat was hun hoogste roeping en hun hoogste verlangen) zij onderhielden Uw woord en bewaarden Uw verbond.
Met andere woorden: ze hadden de Heere lief boven alles. Het was hen zelfs verboden om bij een overledene te komen, al was het vader of moeder, en daardoor onrein te worden (Leviticus 21: 11,12, Numeri 6:6-8). Zij waren alleen voor en helemaal van God!
En trouwens wat denkt u van de twaalfjarige Jezus in de tempel? Nadat Zijn vader en moeder Hem drie dagen lang gezocht hebben, zegt Hij uiteindelijk tegen Zijn ouders, als ze Hem gevonden hebben: Wat is het, dat u Mij gezocht hebt? Wist u niet, dat Ik moet zijn in de dingen Mijns Vaders (Lukas 2:49, zie ook Johannes 2:4)?
En als later Zijn moeder en Zijn verwanten op Hem wachten, dan zegt Hij: Wie is Mijn moeder, en wie zijn Mijn broeders (Mattheüs 12:37, 48)?
En later zegt Paulus, dat als de Heere ons roept, dat we dan niet te rade mogen gaan bij vlees en bloed (Galaten 1:15-16, zie ook 2 Timotheüs 2:4).

Calvijn zegt (ik zeg zijn ingewikkelde zin wat met eigen woorden): Dat kinderen de plicht moeten vervullen jegens hun ouders op zodanige wijze dat, wanneer God hen naar een ander werkveld roept, ze die plicht terzijde moeten leggen om het bevel van God te gehoorzamen.
Als God ons een bijzondere roeping opdraagt, mogen aardse ouders ons niet weerhouden van de volledige toewijding aan de enige hemelse Vader.

Laten we eens kijken (voordat we verder gaan met de derde man in deze geschiedenis) want dit alles voor ons betekent.
a. Het laat ons in de eerste plaats zien hoe ellendig en gevaarlijk ons leven is, als we onze bekering en het geven van ons hart van de Heere steeds weer uitstellen met ogenschijnlijk goede motieven.
Wie zal het u kwalijk nemen dat u al uw tijd besteedt aan man of vrouw, aan vader of moeder, aan kinderen of kleinkinderen, aan werk in de kerk…?
Wie u dat kwalijk zal nemen? God Zelf! Die zegt: Zoekt eerst het Koninkrijk Gods en Zijn gerechtigheid, en al deze dingen zullen u toegeworpen worden (Mattheüs 6:33).
b. Het laat in de tweede plaats zien hoe dubbelhartig het is om ons zo bereid te verklaren tot de dienst van de Heere: ‘mijn hart, o Hemelmajesteit, is tot Uw dienst en lof bereid’, maar daaraan toe te voegen: ‘maar, Heere, nog wel even iets anders, want ik ben nog niet klaar met m’n eigen ding…’
c. Maar hier is in de derde plaats ook de troost, de vaste troost voor hen, die de weg die God hen gewezen heeft gehoorzaam gaan of gegaan zijn, ondanks dat veel mensen er het hunne van dachten, denken of zullen denken.
Heeft de Heere Jezus niet gezegd: Zo wie zal verlaten hebben, huizen, of broeders, of zusters, of vader, of moeder, of vrouw, of kinderen, of akkers, om Mijns Naams wil, die zal honderdvoud ontvangen, en het eeuwige leven beërven (Mattheüs 19:29)?

Er is in de geschiedenis die we met elkaar overdenken nog een derde gegadigde. Het thema van de preek van vanmorgen is: Hoe men Jezus volgen moet. Niet: enthousiast, maar ondertussen toch ondoordacht, ook niet: goedwillend, maar ondertussen toch traag. En nu ons derde punt:

3. Hoe men Jezus volgen moet? Niet: halfslachtig. Maar wel: met een volkomen hart.

Want we lezen in vers 61: En ook een ander zeide: Heere, ik zal U volgen; maar laat mij eerst toe, dat ik afscheid neme van degenen, die in mijn huis zijn.

Ook dit is een vrijwilliger die zichzelf aanmeldt: ‘Ik ben bereid om u te volgen, maar… geeft U me alstublieft toestemming om eerst afscheid te mogen nemen van degenen die in mijn huis zijn.’
Voor het oog lijkt het weer op wat Elisa vroeg aan de profeet Elia: ‘Mag ik thuis afscheid nemen, mag ik mijn ouders kussen?’

Maar de Heere kent de gedachten van deze man en vooral ook zijn hart. Uit het antwoord van de Heere blijkt precies hoe het zit: hij kijkt achterom!
Je merkt het trouwens ook aan de manier waarop hij het zegt: ‘Laat me (vindt u het niet een beetje dramatisch klinken?), laat me toe om afscheid te nemen van…’ Hij heeft alleen maar oog voor het verdriet van de dienst van de Heere. Hij doet alsof hij sterven gaat! Voor de troost en de vreugde en de blijdschap van de dienst van de Heere heeft hij helemaal geen oog.
Je voelt aan alle kanten dat het hem in zijn hart zwaar en moeilijk valt.
En daaruit blijkt dat zijn hart vastzit aan thuis en aan alles wat en aan iedereen die daar is. En hij begeeft zichzelf ook in verzoeking, door weer naar huis terug te gaan.

Hij lijkt op…? Op de vrouw van Lot. Van wie staat in Genesis 19: zij zag om, zij keek achterom naar Sodom, en ze werd een zoutpilaar (Genesis 19:26). Hij lijkt op de vrouw van Lot. Hij lijkt op het volk van Israël in de woestijn, waarvan staat in Exodus 16: En de kinderen Israëls zeiden tot hen: Och, dat wij in Egypteland gestorven waren door de hand des HEEREN, toen wij bij de vleespotten zaten, toen wij tot verzadiging brood aten! Want gijlieden hebt ons uitgeleid in deze woestijn, om deze ganse gemeente door den honger te doden (Exodus 16:3).
Hij wil afscheid nemen van wat hij moet achterlaten, maar in zijn hart is de binding met zijn oude leventje nog niet doorgesneden. Er is in zijn hart geen breuk gekomen met zijn vorige leven. Hij wil van twee walletjes eten. Hij wil discipel zijn met een dubbel verlangen, met een dubbel hart. Maar de apostel Jakobus zegt: Een dubbelhartig man is ongestadig in al zijn wegen (Jakobus 1:8).

En dus is het antwoord van de Heere Jezus klip en klaar: U bent ongeschikt! Niemand, die zijn hand aan den ploeg slaat, en ziet naar hetgeen achter is, is bekwaam tot het Koninkrijk Gods (vers 62).
Als iemand die een akker ploegt steeds achteromkijkt, dan blijft hij niet in het goede spoor. En dus blijft een deel van de akker onbewerkt. En dus gaat het straks niet goed met het zaad, met de tarwe en met de oogst.
Hij kijkt achterom naar zijn vorige leventje, hij kan er maar niet van loskomen.

Zoals sommige mensen zich wel lijken te willen voegen bij de dienst van de Heere, maar hun hart…
Ze zijn wel geraakt door het Woord, onrustig worden, bezig geraakt met de dingen van de eeuwigheid, maar de dingen van de wereld, de doornen groeien op en verstikken het zaad van het Woord.
Ze zijn wel in paniek geraakt en Sodom ontvlucht, maar helaas, onderweg (want hun hart ligt nog in Sodom) kijken ze om en vergaan.

Ik zal U volgen, maar… Altijd weer dat goddeloze, zondige en duivelse maar!
Maar, dan wil ik dit nog wel even blijven doen, en dat wil ik ook nog even niet loslaten. In plaats van: Heere, ik zal U volgen, al blijft er niets meer over, dan U alleen. Want U zoekt mijn hart!
Zoals Mozes. Hij koos voor de verdrukking van zijn volk, want hij keek vooruit naar de verdrukking van Christus (Hebreeën 11:25-26).
Zoals Ruth zei tegen Naomi: ik ga met u mee, want uw volk is mijn volk en uw God is mijn God (Ruth 1:16).
Zoals de verloren zoon, die alles losliet, toen hij zei: ik zal opstaan en tot mijn vader gaan. Hij is mijn enige verlangen (Lukas 15:18).
Zoals Levi de tollenaar: hij opstaande en alles verlatende, volgde Hem (Markus 2: 14). Natuurlijk zijn er vrienden van Levi geweest die gezegd hebben: ‘Hé, Levi, vroeger was je zo anders, vroeger was je veel leuker. Ga toch met ons bij!’ Maar nee, nooit meer!

Ook Gods kinderen lopen het gevaar om in het dienen van de Heere terug te kijken naar hun vorige leven. En dat brengt ons zonder twijfel in geestelijke duisternis, in geestelijke dodigheid, en in het ontbreken van geestelijke opwas of groei in de genade.
Als we in de doden van de zonde achteromkijken. In dat wat Paulus schrijft aan Titus: in dat wij, de goddeloosheid en de wereldse begeerlijkheden verzakende, matig en rechtvaardig, en godzalig leven zouden in deze tegenwoordige wereld (Titus 2:12).
Als we gericht blijven op wat was, en wat toch nog trekt en blijft trekken aan ons hart.
Daarom zegt Paulus (het staat ons geschreven tot een voorbeeld): Eén ding doe ik, vergetende, hetgeen achter is, en strekkende mij tot hetgeen voor is, jaag ik naar het wit, tot den prijs der roeping Gods, die van boven is in Christus Jezus (Filippenzen 3:14).

Zoals het ook kan zijn in het hart van hen, die (dichtbij of verder weg) zouden willen werken in Gods Koninkrijk: aantrekkelijk, mooi, fijn om te doen, maar, alles achterlaten…?
Ja, ik weet wel dat dat goed zou zijn, maar… mijn hart zit vastgekleefd, muurvast aan de dingen van deze tijd. En dus: ongeschikt!

Wat dat voor ons betekent?
a. Het betekent in de eerste plaats voor u, die ongerust bent geworden over uw oude en zondige leven (net als de vrouw van Lot): pas op, dat u niet weer in slaap valt! Pas op dat u niet uit Sodom gevlucht bent, maar weer omkijkt en uiteindelijk vergaat!
b. In de tweede plaats ligt hierin voor al Gods kinderen een ernstige waarschuwing:
teruggaan naar ons vorige leven, terugvallen in de zonde trekt ons naar het verderf en naar de ondergang.
Als we ons oog niet gericht hebben op de hemelse heerlijkheid, dan zijn we niet geschikt voor de hemel. Die volharden zal tot het einde, die zal zalig worden (Markus 13:13).
c. Het leert ons in de derde plaats, dat iedereen die zich geroepen weet tot dienst in het wereldwijde Koninkrijk van God, bereid moet zijn om met zijn of haar oude leven te breken en alles te verlaten voor de dienst van de Heere. Want dat is de directe roeping van Christus!

Het is Zijn roeping geweest aan Zijn discipelen: Volg mij na, en Ik zal u vissers van mensen maken. En zij alles verlatende zijn Hem gevolgd (Mattheüs 4:19-20).
Het is Zijn roeping geweest aan het adres van Levi, de tollenaar: Volg Mij! En hij opstaande volgde Hem (Mattheüs 9:9).
Het is Zijn roeping geweest aan het adres van de rijke jongeling: Verkoop alles wat u hebt en volg Mij (Mattheüs 19: 21). Maar…, hij deed het niet… Het is ten diepste de roeping van alle christenen, want (zo staat in Lukas 14): Alzo dan een iegelijk van u, die niet verlaat alles, wat hij heeft, die kan Mijn discipel niet zijn (Lukas 14:33).

Is er iemand die dat kan in eigen kracht? Is er iets in onszelf, wat ons tot dat verlangen en tot die keuze brengt om de Heere, hoe dan ook en waar dan ook, te volgen? Nee. Want van nature dwaalt ieder mens als een verloren schaap. Onze natuurlijke richting is tegenovergesteld: niet volgen, maar weglopen. Zoals we in het paradijs met de Heere gebroken hebben en van Hem weggegaan zijn, met de bedoeling om nooit naar Hem terug te komen. Er is niemand die God zoekt (Romeinen 3:11), er is niemand die de Heere volgt.
Tenzij God ingrijpt en ons totale hart en leven verandert. Wie hoog was, wordt klein. Wie trots was, gaat buigen. En wie van God vandaan ging, gaat komen met smeking en geween. En volgelingen van zichzelf en van satan worden discipelen des Heeren.

Waarom? Omdat Hij ze trok, omdat Hij ze Zelf aan Zijn voeten bracht.
En nu trekt Hij hen ook Zelf in dat nieuwe spoor, van voetstappen volgen, waar Petrus zo nadrukkelijk op wijst, als hij schrijft: Want hiertoe bent u geroepen, dewijl ook Christus voor ons geleden heeft, ons een voorbeeld nalatende, opdat u Zijn voetstappen zou navolgen (1 Petrus 2:21). Daar hoort u nog iets anders in. Gehoorzaam volgen, de voetstappen drukken van de lijdende Borg, dat alles ligt ten diepste verankerd in (wat Petrus noemt): dewijl ook Christus voor ons geleden heeft.

Geen christen kan lijden, buiten het lijden van Christus. Niemand kan de Meester volgen, buiten Zijn volgen. Niemand kan gehoorzaam zijn buiten Zijn gehoorzaamheid. En die was volmaakt. Hij heeft, zo schrijft de apostel, gehoorzaamheid geleerd heeft, uit hetgeen Hij heeft geleden (Hebreeën 5:8). Hij heeft Zichzelf vernederd, gehoorzaam geworden zijnde tot den dood, ja, den dood des kruises (Filippenzen 2:8).

In Zijn kracht alleen en in blijvende afhankelijkheid van Hem alleen, mogen en kunnen Gods kinderen opstaan tot een nieuw leven, tot een leven van gewillig en met blijdschap volgen en kruisdragen en gehoorzaam zijn. Ziende op den oversten Leidsman en Voleinder des geloofs, Jezus, Dewelke, voor de vreugde, die Hem voorgesteld was, het kruis heeft verdragen, en schande veracht, en is gezeten aan de rechterhand des troons van God (Hebreeën 12:2).
En dus, kinderen van God, zie door Gods genade op Hem, op Christus. Zie niet op uzelf.

Zie ook niet op wat achter is. Terugkijken leidt tot teruggaan. Tot teruggaan naar de dingen die achter zijn. En de dingen die achter zijn, dat zijn de dingen uit
Hebreeën 11:25: voor een tijd de genieting der zonde te hebben.
De dingen die voor zijn, dat zijn de dingen van God en Christus, dat zijn de dingen die boven zijn, dat zijn de dingen van de hemel. Opdat u, zegt Petrus, der goddelijke natuur deelachtig zou worden, nadat u ontvloden bent het verderf, dat in de wereld is door de begeerlijkheid (2 Petrus 1:4).

Daarom, geliefde gemeente, hebt de wereld niet lief, noch hetgeen in de wereld is; zo iemand de wereld liefheeft, de liefde des Vaders is niet in hem (1 Johannes 2:15).
De Heere Jezus Christus volgen, betekent breken met het oude leven en met oude banden. Het oude verbleekt en verdwijnt, en voor het eerst of opnieuw krijgt het Koninkrijk van God de hoogste prioriteit.

Die weg is niet gemakkelijk. Maar het oog moet omhoog en vooruit gericht zijn.
Want de grote roeping, de grote opdracht vraagt om een totaal antwoord. En draagt tegelijkertijd de rijke belofte.

Dit is de opdracht: Verlaat alles wat u hebt.
En dit is de belofte: Ik(!) zal u niet verlaten.
Want ik ben met ulieden al de dagen, tot aan de voleinding der wereld (Mattheüs 28:20).

Amen.

Links bij preek Jezus volgen, hand aan ploeg (Lukas 9) – zending
– Preek Markus 5: Bloed vloeiende vrouw
– Preek Lukas 9: Hoe Jezus volgen
– Preek Handelingen 9: Saulus van Tarsen
Lees meer:
– Kanttekeningen bij Lukas 9