Laat de kinderen tot Mij komen · Preek Markus 10
Preek Markus 10:13-16: Laat de kinderen tot Mij komen, en verhindert ze niet, want derzulken is het Koninkrijk Gods. Voorwaar zeg Ik u: Zo wie het Koninkrijk Gods niet ontvangt, gelijk een kindeken, die zal in hetzelve geenszins ingaan.
LEES PREEK ONLINE
Gemeente, de tekst voor de preek van vanmorgen staat in Markus 10. Het is een bekende tekst, die ook aangehaald wordt in ons doopformulier, Markus 10, we overdenken daarvan de verzen 13 tot en met 16.
Daar lezen we het woord van de Heere als volgt:
En zij brachten kinderen tot Hem, opdat Hij ze aanraken zou; en de discipelen bestraften degenen, die ze tot Hem brachten.
Maar Jezus, dat ziende, nam het zeer kwalijk, en zeide tot hen: Laat de kinderen tot Mij komen, en verhindert ze niet, want derzulken is het Koninkrijk Gods.
Voorwaar zeg Ik u: Zo wie het Koninkrijk Gods niet ontvangt, gelijk een kindeken, die zal in hetzelve geenszins ingaan.
En Hij omving ze met Zijn armen, en de handen op hen gelegd hebbende, zegende Hij dezelve.
Jongens en meisjes, de Heere Jezus is waarschijnlijk in Perea. Zo heette die landstreek. Dat was het deel van Israël, waar je kwam als je de Jordaan overstak. Het werd ook wel het ‘overjordaanse’ genoemd.
Eerst is daar een beetje scherpe discussie tussen de Heere Jezus en de farizeeën over echtscheiding. Mogen een man en vrouw die met elkaar getrouwd zijn, mogen een vader en moeder die elkaar trouw beloofd hebben, uit elkaar gaan?
Nee, zegt de Heere Jezus, want God Zelf heeft met Zijn Eigen hand man en vrouw bij elkaar gebracht in het huwelijk. Dus mag je niet, dus mag je nooit uit elkaar. Behalve als een van de twee overspel gepleegd heeft, dat wil zeggen als een van de twee naar een andere man of vrouw is gegaan.
Het is heel erg verdrietig als een huwelijk, als een gezin zo stuk gaat, dat dat wel gebeurt. Dat was zeker niet Gods bedoeling. Als dat gebeurt, dan komt dat door ons zondige hart.
Maar, omdat we allemaal zo’n zondig hart hebben, is dat geen reden om neer te kijken op iemand anders, of om zelf de schuldige aan te wijzen (terwijl je misschien helemaal niet weet wat er gebeurd is), of om partij te kiezen, laat staan om er met anderen over te gaan praten of kletsen.
Er is wel reden om veel voor zo’n huwelijk, voor zo’n gezin te bidden, en om elkaar zoveel mogelijk te helpen. Ook klasgenootjes, jongens en meisjes, van wie vader en moeder uit elkaar zijn gegaan, moet je proberen extra te helpen.
Laat de kinderen tot Mij komen
Eerst is er die discussie geweest over huwelijk en echtscheiding. Maar dat is nu voorbij.
Nu zit de Heere Jezus samen met Zijn discipelen wat te praten in een huis (vers 10).
En dan ineens… wordt er op de deur geklopt. Er is bezoek.
Een vader, met een kind op zijn arm. En kijk, daar is nog een vader, en nog een, en nog een…
In onze Statenvertaling staat: vaders brachten kinderkens.
Dat wil zeggen: kleine kinderen. Zeker geen pubers. Maar uit het feit dat ze gedragen werden, kunnen we concluderen dat ze waarschijnlijk echt klein geweest zijn: baby’s, peuters of kleuters.
Wat komen die vaders doen? De evangelist Markus zegt dat het hun bedoeling is dat de Heere Jezus hun kinderen zal aanraken. De evangelist Mattheüs zegt dat ze hopen dat de Heere Jezus hun kinderen de handen zal opleggen en voor ze zal bidden (19:13).
Zijn jullie, jongens en meisjes, ook weleens door je pappa bij de Heere Jezus gebracht? Je moet het thuis, uit de kerk, maar eens aan hem vragen.
Je zegt: ‘Maar wat betekent dat dan? De Heere Jezus is trouwens allang in de hemel.’ Ja, dat klopt. Dus nu moet het anders dan toen. Nu kan het biddend. Pappa (of mamma natuurlijk) kan jou biddend meenemen naar de Heere Jezus. En dan?
Dan kan papa zeggen: ‘Heere, kijk. Het hart van mij, vader, is slecht. Dat weet U. Maar nu heb ik hier ook mijn lieve jongen of meisje. En die heeft precies hetzelfde hart. Dat is ook al zo slecht. En dat heeft hij of zij van mij… U weet het, Heere. U liet het aan mij zien, wie ik was en ben voor U. U hebt me laten zien hoe zondig ik ben. Van mezelf zag ik het niet. Ik wist het wel, maar ik geloofde het niet. Maar U hebt mijn ogen geopend,
U hebt het me laten zien. Ik weet het nu voor mezelf, maar nu kom ik naar U toe met mijn jongen of meisje, want hij of zij is ook zo. Precies hetzelfde! In zonden ontvangen en geboren, een kind des toorns, zoals het doopformulier dat zegt.’
‘Heere, help ons. U bent de Enige die deze lieve jongen, dit lieve meisje kan afwassen. U kunt zijn of haar zonden afwassen met Uw bloed. U alleen kunt hem of haar een nieuw hartje geven. Heere, doet U dat toch! Het is zo hard nodig. Ik heb geen recht, maar ik pleit op…’
Wat wil dat zeggen, wat betekent dat: pleiten? Dat wil zeggen wijzen.
‘Heere, hier kom ik biddend, samen met mijn jongen of meisje, maar ik wijs niet naar mezelf. Want ik ben ook slecht. Dat slechte komt van mij. Maar ik wijs naar U, Heere, naar wat U gezegd hebt. U hebt toch gezegd: laat de kinderen tot Mij komen? Nu dan, Heere, hier zijn wij. Heere hier ben ik, samen met mijn kind. We gaan hier niet meer weg, behalve als U ons zegent.’
Ben jij door papa ook weleens zo bij de Heere Jezus gebracht?
Je zegt: het versje is anders: Eens brachten de moeders de kinderen tot Jezus.
Ja, dat mag natuurlijk ook. Maar in de Bijbel (dat is echt zo!) waren het de vaders die hun kinderen bij de Heere Jezus brachten.
Vraag het dan maar aan allebei, aan pappa en aan mamma.
‘Weg jullie!’ De discipelen bestraffen de vaders, die met hun kinderen binnenkomen: ‘Weg! Wij zijn met veel belangrijker dingen bezig. De Meester heeft vandaag wel iets anders te doen dan Zich bezig te houden met dit kleine grut’.
Je zegt: ‘dat is erg!’ En dat is ook zo, dat is waar. De Heere Jezus ziet het en neemt het ze ook heel erg kwalijk. Hij is heel verontwaardigd! Hij is heel boos, op…?
Op Zijn discipelen! Je zegt: ‘dus eigenlijk is dit een waarschuwing voor mensen die de Heere Jezus dienen. Voor dominees, voor ouderlingen en diakenen.’
Dat klopt. Dit is een hele erge waarschuwing voor mij, als dominee, voor ons als kerkenraad. Om niet bij de deur te gaan staan en te zeggen: ‘Jij mag niet naar binnen, want jij bent nog te klein, en jij bent te jong. En u bent te vies, en u bent te slecht.
Maar, ja, u mag wel! Want u bent groot, u bent netjes. En u mag ook naar binnen want u bent een heel belangrijk mens!’
Alsof we naast de deur van een nette gelegenheid staan: ‘U? Nee, u bent niet netjes genoeg gekleed, helaas’.
Alsof we naast een achtbaan staan: ‘helaas, jongen, je bent nog geen 1,20 m. Dus mag je er niet in. Jammer.’
Want, zo is de Heere Jezus niet! Bij Hem is iedereen welkom: oude mensen, jonge mensen, mensen met een hard hart, slechte mensen, zondige mensen, hoeren (dat zijn vrouwen die slapen bij vreemde mannen), tollenaars (dat zijn mensen die veel te veel belastinggeld vragen), iedereen!
En vooral: kleine kinderen. Zoals de baby’tjes en de peuters in de crèche. Zoals jij en jullie, kinderen van de basisschool.
‘Discipelen, laat ze binnen!’ Heel verontwaardigd. Heel boos.
Lukas zegt: Heere Jezus riep de kinderen tot Zich (Lukas 18:16).
Hij ziet de vaders wel, maar het gaat Hem om de kinderen. Hij roept de kinderen: Kom!
Zo roept Hij ook jullie, zo roept Hij ook jou vanmorgen: Kom! Kom tot Mij!
Waarom? Nou, omdat Ik, de Heere Jezus, gekomen ben om zalig te maken dat verloren was! Want, je bent wel gedoopt, maar je hebt een zondig hart. Maar Ik wil je wassen, Ik wil je hart schoon wassen, Ik wil je een nieuw hart geven.
Pappa of mamma mag je brengen. Maar je mag ook zelf komen. Terwijl je bidt op je knietjes, terwijl je al luisterend bidt in je gedachten: ‘Heere, geef toch ook mij een nieuw hart. Mag ik echt een kind van U worden?’
‘Hou ze niet tegen, discipelen, want (zo staat er in de Bijbel) derzulken is Mijn Koninkrijk! Mijn Koninkrijk is voor zulke kinderen, voor zulk soort van mensen. Dat, die moeilijke zin, dat zegt ons een paar dingen.
a. Dat zegt ons in de eerste plaats, jongens en meisjes, dat je van de Heere een hele speciale plek gekregen hebt: een plek in de kerk, een plek bij de Bijbel, dicht bij de Heere en Zijn Woord. Wij, grote mensen, zeggen: je bent een kind van het verbond, je bent een kind van het Koninkrijk, waarvan de Heere Jezus Koning is.
Net zoals de kinderen vroeger in het Oude Testament. Ze hoorden bij het volk van Israël, bij het volk van het verbond. Daarom werden vroeger de jongetjes in Israël ook besneden. Zo zijn ook jullie, jongens en meisjes, kinderen van het Koninkrijk. Daarom ben je ook gedoopt. De Heere noemt je niet voor niets ‘Mijn kinderen’ (Ezechiël 16:21).
Dat is heel bijzonder. God heeft Zijn Naam geschreven op je voorhoofd, met de waterdruppels van je doop. Voel het maar, aan je voorhoofd. God heeft het er opgeschreven: je bent van Mij, Ik heb recht op jou, Ik heb recht op jouw leven. Ik heb er recht op, dat je Mij dient, dat je voor Mij leeft.
Je zegt: ‘ja, maar mijn hart, mijn hart is anders!’ Dat klopt ook. Maar de Heere zegt: Ik wil je ook een nieuw hart geven. Ik wil je God zijn. Kom naar Mij toe. Je bent meer dan welkom bij Mij.
Want Ik heb je veel gegeven, je hebt veel, maar je hebt meer nodig. Je hebt een nieuw hart nodig. Je moet nog een keer geboren worden. Je moet geestelijk geboren worden. Je moet opnieuw geboren worden.
Zo begint het doopformulier toch? Jij kan, wij kunnen in het Rijk van God (daar gaat het hier in de tekst ook om) niet ingaan, niet binnengaan, tenzij, behalve als we opnieuw geboren worden. Alleen als we opnieuw, als we nog een keer geboren worden. Alleen als je (zo noemen we dat) wedergeboren wordt. Dat wil zeggen: alleen als je een nieuw hart krijgt, alleen als je dode hart door de Heere levend gemaakt wordt.
Dat is niet iets wat je zelf kunt doen, wat je zelf kunt maken. Dat is iets wat je van de Heere kan krijgen. De Heere wil het je ook graag geven. Uit genade, dat wil zeggen: je hebt het niet verdiend, maar toch wil de Heere het geven.
De Heere zegt tegen je, dat je erom moet vragen, dat je er veel om moet bidden.
b. ‘Houd ze niet tegen, discipelen, want derzulken (voor zulke kindertjes, voor zulk soort van mensen) is Mijn Koninkrijk’.
Dat betekent als tweede: je hebt iets nodig, jongens en meisjes, wat je van jezelf niet hebt. Ik heb het van mezelf ook niet. Dit heb je nodig: een hart als van een heel klein kindje.
Waarom zegt de Heere Jezus dat eigenlijk zo? Waarom zegt Hij eigenlijk: je hebt een hart nodig, net als van een heel klein kind, een hart als van een klein baby’tje?
Jij, jullie zijn al veel groter. Van veel dingen zeg je: ‘dat kan ik zelf, ik wil het zelf doen!’ Maar zo’n klein kindje, kan helemaal niets zelf doen. Papa en mama moeten alles doen.
Als je vanavond, vader of moeder, boven de wieg van je pasgeboren baby’tje staat, denk hier dan aan. Met dat je kijkt in de wieg van je kind, zegt de Heere als het ware: ‘zo moet u ook worden voor Mij, zoals dit kleine kindje. Het kan van zichzelf niets. Het kan van zichzelf niet eens in leven blijven. Het heeft alles nodig van u als vader en moeder. Zo hebt u alles nodig van Mij.’
Jongens en meisjes, je bent, als je gedoopt bent, kind op de plaats, op het erf van het Koninkrijk. Je hoort bij de gemeente. Pappa en mamma lezen in de Bijbel, jullie bidden samen, en op school luister je misschien wel naar Bijbelse geschiedenissen, maar dat is allemaal niet genoeg. Want er zit iets helemaal fout met je hart!
Je kan het zelf niet veranderen. Alleen de Heere kan het veranderen. En Hij wil het doen ook!
Daarom zegt de Heere tegen je, daarom zeg ik vanmorgen tegen je: je moet de Heere om een ander hart vragen. Wat dat hart van jou, dat doet niet wat God wil. Je hart is (en het is precies hetzelfde als het hart van ons, grote mensen, want zo zijn we allemaal geboren), je hart is vol van zonde. Je hart is trots. Het zegt: ‘ik weet het zelf wel, hor, ik zal het zelf doen, ik zal zelf heel goed mijn best doen, en ik heb er verder niemand bij nodig’.
Nee, zegt de Heere, dat is niet genoeg. Je moet Mijn Koninkrijk, je moet Mijn genade ontvangen als een klein kind, die van zichzelf niets heeft en niets kan. Dan pas wordt je echt, met heel je hart Mijn kind, kind van God.
Het koninkrijk van God, de genade van de Heere ontvangen als een klein kind. Zo klein als een baby’tje, zo klein als een peutertje.
Want wat doet zo’n klein kindje? Eerlijk gezegd: helemaal niets.
Zo’n klein kindje, zo baby’tje is totaal afhankelijk. Dit kan helemaal niets. Die kan zichzelf niet aankleden, die kan niet lopen, die kan niet praten, het is alsof zo’n kindje pappa en mamma aankijkt en zegt: ‘doet u alles maar, want ik kan niks; doet u alles maar, voor mij.’
Ja, het vraagt wel, maar niet met woorden. Want het kan nog niet praten. Het kan alleen maar huilen. Het huilt ook als het honger of dorst heeft. En het zegt nooit: ‘dat doe ik zelf wel even.’
Hoe kan je, hoe kunt u het Koninkrijk van God binnengaan? Hoe kan je, jongens en meisjes, weer echt leven met de Heere? Hoe kan je echt Zijn kind worden? Hoe kan je niet alleen leven op het erf van het verbond, maar ook als kind recht krijgen op een erfenis, op een erfdeel?
Dan moet je, dan moet ik doen wat ik niet wil. Eigenlijk doet de Heere het Zelf, door het werk van Zijn genade in het hart: ons klein maken, ons laten buigen. Want ik moet buigen en klein worden.
Ik moet buigen voor de Heere, omdat ik zo gezondigd heb. Mijn trots moet breken, want ik heb zoveel slechte dingen tegen de Heere gedaan. En als de Heere die aan mij laat zien, dan word ik klein, dan ga ik buigen. Dan ga ik in mijn hart huilen als een klein baby’tje. Huilen van verdriet in mijn hart, huilen van droefheid naar God. Huilen ook van honger en dorst, naar de Heere God, omdat ik Hem niet meer kan missen. Ik heb zo tegen Hem gezondigd, maar zonder Hem kan ik niet meer verder.
Als je groot bent, dan zeg je: ‘ik wil niet worden als een klein kind. Ik ben een groot, ik kan heus alles zelf.’
Als je minder groot bent, dan zeg je: ‘pappa, mag ik het zelf doen?’
Maar de Heere Jezus zegt: je moet klein worden. En Ik wil je kleiner maken. Zo klein, dat je zegt: ‘Heere, ik kan het niet meer, ik weet het niet meer, wat wilt U dat ik doen zal? Vroeger kon ik zo goed bidden, toen had ik zulke mooie woorden en mooie zinnen in mijn gebed. Maar de Heere maakt klein, en nu zeg je: ‘Heere, ik weet het niet meer. Ik kan niet meer bidden. Ik kan alleen maar zuchten, bidden zonder woorden, ik heb alleen maar tranen in mijn hart. Help me toch, Heere.’
Vroeger zei je: ‘Heere, ik zal het wel even doen, ik zal echt beter mijn best doen, dan moet het lukken!’
Maar nu zeg ik: ‘Heere, het is allemaal mislukt. Ik weet niet meer hoe het moet. Ik kan het zelf niet. Wilt U alles doen? Wilt U me leren bidden? Wilt U mij een nieuw hart geven? Wilt U mijn zonden vergeven? Wilt U me leren om U te dienen en te vrezen? Wilt U me helpen, net zoals een vader en moeder hun kleine baby’tje helpen?
Worden als een kind, als een heel klein kind, dat kan je niet zelf. Dat wil je zelf ook niet. Wij mensen willen alleen maar groter worden. Wij mensen willen alles zelf doen. Klein worden, worden als een kind, dat is het werk van de Heere God Zelf, dat is het werk van de Heilige Geest.
Maar, jongens en meisjes, weet je wat nu zo bijzonder is? Als je zegt: ‘ik doe het zelf wel, Heere. Ik ga beter m’n best doen, het gaat me in de toekomst misschien wel lukken om het zelf te doen’, dan zeg je: ‘Genade? Wat is dat eigenlijk? Dat heb ik helemaal niet nodig! Ik kan het toch zelf? Ik doe toch goed mijn best?’
Maar als de Heere je klein maakt, als een klein kind, als je moet zeggen: ‘Heere, ik weet niet meer hoe het moet, kan het nog wel goed komen in mijn hart? Ik wil zo graag voor U leven, maar altijd maar weer mislukt het!’, dan gaat de Heere het omdraaien.
Dan maakt Hij een plekje, dan maakt Hij plaats in je hart, in dat klein gemaakte, huilende hart, voor het omgekeerde. ‘Jij? Jij je best doen voor Mij? Nee, dat gaat fout, dat mislukt. Dat kan niet! Uit jou, uit u, komt nooit meer iets goeds. Want bij jou is alles stuk, bij jou mislukt alles. Je hart is slecht, je hart is zondig, je bent van jezelf geestelijk dood.’
‘Het kan alleen maar andersom. Ik (wat is dat een wonder van de genade van de Heere, als de Heere dat zegt!), Ik draai het om. Jij kan niets doen voor Mij, maar Ik doe het voor jou. Zoals het staat in dat andere formulier, in het Avondmaalsformulier: Ik voor u, daar u anders de eeuwige dood moest sterven. Zo slecht is ons hart eraan toe. Zo zondig is ons hart, dat we verdiend hebben om de eeuwige dood te moeten sterven!
Maar wat wordt het bijzonder, wat wordt het een wonder, als de Heere Jezus in dat verdrietige en huilende hart gaat zeggen: ‘Ik draai het om. Ik voor u! Ik voor jou!
Ik ben geboren in Bethlehem. Ik ben gestorven aan het kruis. Ik ben opgestaan uit de dood. En daarom, om alles wat Ik gedaan heb, daarom kan het nu ook voor jou.
Want, wat jij niet kan en wat jij niet wilt, dat zal Ik nu doen voor jou. Je kunt het zelf niet verdienen, je kunt het zelf niet maken, maar Ik geef het aan je.’
Daarom staat hier: het Koninkrijk van God en Gods genade ontvangen, krijgen, als een kind! Als zo’n klein baby’tje dat in de wieg ligt.
Dat wil dus zeggen: Zelf niets doen: niet werken, niet pakken, niet grijpen, niet zelf voor elkaar maken. Maar God zegt uit enkel genade tegen zo’n klein gemaakt hart, tegen zo’n buigend mens, met een hart vol van verdriet over de zonde, dat huilend naar de Heere toegaat: ‘Hier, Ik leg het in je kleine, lege hand, in je arme bedelaarshand. Het komt alleen maar van Mij, het is allemaal Mijn werk.’
En dan gebeurt er, wat je ziet in Perea, in dat huis in het overjordaanse. Kijk maar hoe het gaat. Er staat in vers 16 van Markus 10: Hij omving ze met Zijn armen en de handen op hen gelegd hebbende, zegende Hij dezelve.
Eén voor één neemt Hij die kleine kindertjes over. Hij neemt ze in Zijn ene arm en Zijn andere hand legt het teer op die kinderhoofdjes. Hij bidt tot Zijn Vader en zegent ze. En ondertussen is Zijn hart gevuld met liefde en medelijden.
Het doet ons denken, als we dit zo lezen, aan wat Jesaja ooit geschreven heeft: Hij zal de lammeren in Zijn armen vergaderen en in Zijn schoot dragen (Jesaja 40:11).
Dit, kinderen, jongens en meisjes, heb je echt heel erg nodig!
Je draagt een bijzondere belofte van de Heere, dat Hij jouw God wil zijn, dat Hij je alles geven wil. En er is een heel bijzonder teken getekend op je voorhoofd, geschreven met letters van water, met het water van de doop. Maar het is niet genoeg!
Dit heb je nodig, en dit wil de Heere je geven, en als je het krijgt, dan heb je alles: dat Hij je in Zijn armen neemt en zegent. En die zegen dat is Zijn genade, dat is het afwassen, het weggewassen van je zonden door het bloed van de Heere Jezus.
Als je de Heere vroeg zoekt, dan zal je Hem zeker vinden (Spreuken 8:17). En als je Hem vindt, dan vind je het leven. Dan word je zo gelukkig! Vraag ernaar, vraag er steeds weer en altijd om, en zoek de Heere. En stop niet met zoeken, voordat je Hem gevonden hebt!
Gemeente, in deze geschiedenis ligt tot slot een zevenvoudige les.
a. In de eerste plaats is hier een les voor grootouders. Dit, opa’s en oma’s, is uw grootste en meest belangrijke taak in uw late levensavond: breng uw kinderen en kleinkinderen tot Jezus.
b. In de tweede plaats is het onze taak, ouders, als onze kinderen leven op het erf van het verbond, om ze mee te nemen onder het Woord. Als er ergens een plaats is om uw kinderen tot Jezus te brengen, dan is het hier in de kerk! En daar is geen kind te klein voor.
Wie last heeft van kleine kinderen in de kerk, mag denken: ik moet ook worden als zo’n klein kind. Als u ouders boos aankijkt om hun wellicht wat onrustige kinderen, dan lijkt u op de discipelen, die door de Heere Jezus bestraft zijn. En dat u zelf wellicht als ouder wat minder geconcentreerd kan luisteren vanwege kinderen, dat mag toch geen reden zijn om ze weg te houden uit de kerk? Deze kleintjes in Perea waren vast ook niet muisstil.
c. In de derde plaats is het onze taak, ouders, zoals het doopformulier dat zegt, om onze kinderen in het opgroeien hiervan breder te onderwijzen. Om ze met liefde voor te leven en te wijzen op het goede van de dienst van de Heere. Om, als ze groter geworden te zijn, te zeggen: ‘Denk eens terug, jongen of meisje, toen je nog een baby was, toen was je al het voorwerp van Gods tere zorg en liefde. Hij nam je, hier voorin de kerk, als het ware in Zijn armen. Maar hoe staat het nu met je hart? Zal je de Heere zoeken?’
d. In de vierde plaats is het onze taak, ouders, om onze kinderen vooral in verborgen gebeden aan de voeten van de Heere te leggen. Om met en voor ze te worstelen aan Gods genadetroon. Om in verborgen gebed tegen de Heere te zeggen: ‘Heere, ik heb geen recht. Ook als ouder heb ik alles verzondigd. Maar om Uw Naam, om Uw Woord, om Uw belofte en om Uw verbond: red mijn kind, red onze kinderen!’
En tegelijkertijd is het tot onze troost: het hangt niet van onszelf af. Ook wij als ouders mogen zeggen: ‘Heere, doet U het maar’.
Dit is onze troost, dat de Heere wel de discipelen terecht wees, maar nog nooit een vader, nog nooit een moeder, en nog nooit een kind heeft afgewezen.
e. In de vijfde plaats is het ook uw taak, aanstaande ouders, om uw kinderen vanaf het prilste levensbegin aan de voeten van de Heere Christus te leggen.
Geen kind is ooit te vroeg aan de voeten van Jezus gelegd. Een zwangerschap is kwetsbaar. Je krijgt er nooit spijt van, als je je kinderen al in je zwangerschap, vanaf het prilste begin bij de Heere brengt.
f. In de zesde plaats, jongelui, er is een teken getekend op je voorhoofd! Door Hem, die gezegd heeft en zegt: ‘Kom tot Mij!’ Nog nooit is één jongere door de Heere afgewezen!
g. In de zevende en laatste plaats, kinderen, de Heere heeft gezegd dat Hij jullie wil ontvangen, dat jullie welkom zijn bij Hem.
Al doe je nog zoveel verkeerd, al ben je nog zo zondig. Juist omdat je zoveel verkeerd doet, juist omdat je zo zondig bent, juist daarom ben je welkom bij de Zaligmaker van zondaars.
Als je straks thuiskomt uit de kerk, zoek dan een stil plekje voor jezelf, waar niemand je ziet behalve de Heere alleen, en buig je knietjes en… wijs met je vingertje naar je voorhoofd en zeg: ‘Heere, ik weet niet hoe het moet. Maar U hebt gezegd, in het beloofd: als ik U zal zoeken, dan zal ik u vinden. Heere, hier ben ik. Ik zoek u. Heere, doe wat U hebt beloofd, doe wat U op mijn voorhoofd hebt geschreven.’
Schoon mijn zonden vele zijn, maak om Jezus’ wil mij rein.
Amen.