Volk in duisternis, zal groot licht zien · Mattheüs 4

Preek Mattheüs 4:16: Het volk, dat in duisternis zat, heeft een groot licht gezien; en degenen, die zaten in het land en de schaduw des doods, denzelven is een licht opgegaan.’

PDF LEESPREEK

YouTube player
Uitleg over: Het volk dat in duisternis zat, heeft een groot licht gezien

SCHRIFTLEZING Mattheus 4:

12 Als nu Jezus gehoord had dat Johannes overgeleverd was, is Hij wedergekeerd naar Galiléa;
13 En Nazareth verlaten hebbende, is komen wonen te Kapérnaüm, gelegen aan de zee, in de landpalen van Zebulon en Naftali;
14 Opdat vervuld zou worden hetgeen gesproken is door Jesaja, den profeet, zeggende:
15 Het land Zebulon en het land Naftali, aan den weg der zee, over de Jordaan, Galiléa der volken:
16 Het volk dat in duisternis zat, heeft een groot licht gezien; en dengenen die zaten in het land en de schaduw des doods, denzelven is een licht opgegaan.
17 Van toen aan heeft Jezus begonnen te prediken en te zeggen: Bekeert u, want het Koninkrijk der hemelen is nabijgekomen.

LEES PREEK ONLINE
VOLK IN DUISTERNIS

THEMA: Volk in duisternis

Gemeente, nadat Jozef de opdracht heeft gekregen van de Heere om terug te keren uit Egypte naar Israël is hij met Maria en de Heere Jezus niet weer gaan wonen in het stadje Bethlehem, maar in Nazareth. Daar is de Heere Jezus opgegroeid.
Zo schrijft Mattheüs het ook in Mattheüs 2: En daar gekomen zijnde, nam hij zijn woonplaats in de stad, genaamd Nazareth; opdat vervuld zou worden, wat door de profeten gezegd is, dat Hij Nazarener zal geheten worden (Mat. 2:23).
Daarna zijn er heel veel jaren verstreken, jaren waarin de Heere Jezus is opgegroeid, als jongen tot volwassen man, wonend in Nazareth.

Maar dan breekt er een andere tijd aan. Johannes de Doper gaat preken. Mattheüs schrijft in Mattheüs 3: En in die dagen kwam Johannes de Doper, predikende in de woestijn van Judea, en zeggende: Bekeert u; want het Koninkrijk der hemelen is nabij gekomen.
Want deze is het, van denwelke gesproken is door Jesaja, de profeet, zeggende: De stem des roependen in de woestijn: Bereidt de weg des Heeren, maakt Zijn paden recht!
(Mat. 3:1-3)
Johannes de Doper preekt en doopt, en ook de Heere Jezus Zelf wordt door hem gedoopt in de Jordaan (Mat. 3:13-17).

Maar wat we daarna lezen in Mattheüs 4, sluit wat betreft tijd, niet helemaal precies bij deze gebeurtenissen aan. Want in de aanloop naar het publieke optreden van de Heere Jezus zijn er ook nog andere dingen gebeurd. Dingen die Mattheüs laten rusten, maar die bijvoorbeeld de evangelist Johannes wel beschrijft.
Denk maar aan de bruiloft in Kana (Johannes 2). Johannes schrijft ook hoe de Heere Jezus rond het paasfeest in Jeruzalem geweest is en daar de tafels van de wisselaars heeft omgekeerd (Johannes 2). Nicodemus is ondertussen op bezoek geweest bij de Heere Jezus (Johannes 3).
En daarna is Hij teruggegaan van Judea, naar het noorden van Israël. En (zo schrijft Johannes in Johannes 4) Hij moest door Samaria gaan. En daar ontmoette Hij -die geschiedenis kennen jullie jongens en meisjes-, daar ontmoette Hij de Samaritaanse vrouw.

Maar dan gebeurt er iets. En daar pakt Mattheüs de draad weer op. Johannes de Doper, die zo indringend preekt, wordt door Herodes in de gevangenis gezet.
Maar, als je Mattheüs goed leest, dan schrijft hij het net iets anders op.
Hij schrijft in vers 12: Als nu Jezus gehoord had, dat Johannes overgeleverd was.
Johannes de Doper is overgeleverd? Door wie? Door de Heere Zelf. De Heere Zelf levert Johannes de Doper over in de handen van Herodes Antipas. De Heere Zelf maakt een einde aan het publieke optreden van deze roepende in de woestijn. Hij moet plaatsmaken.
Voor? Voor zijn Meester, die nu in het openbaar, in het publiek gaat preken.
In? In het stadje waarin Hij opgegroeid is. In Nazareth (Luk. 4:16).

Het is sabbat in Nazareth. De Schriftlezing in de synagoge is uit het boek Jesaja.
Luister mee: De Geest des Heeren is op Mij, daarom heeft Hij Mij gezalfd, Hij heeft Mij gezonden, om de armen het Evangelie te verkondigen, om te genezen, die gebroken zijn van hart, om de gevangenen te prediken loslating, en de blinden het gezicht, om de verslagenen heen te zenden in vrijheid; om te prediken het aangename jaar des Heeren
(Luk. 4:18-19).
De boekrol gaat dicht. Iedereen kijkt de Jezus verwachtingsvol aan…
‘Heden is deze Schrift in uw oren vervuld.’ (Luk. 4:21).

En (zo schrijft Lukas) zij verwonderen zich over de aangename woorden die uit Zijn mond, uit de mond van de Heere Jezus voortkomen.
Maar ineens slaat de stemming om. Want (zo staat er zes verzen later): ze worden allemaal met toorn vervuld!
Als de Heere Jezus maar enigszins prikt in hun zelfgenoegzaamheid, in dat ‘jezelf beter voelen dan anderen’, dan worden ze boos, en heel boos ook!
Eerst zitten ze zo goed te luisteren. Wat een geweldige preek! Wat een bijzondere Rabbi!
Maar dan ineens gaan ze staan, ze duwen Hem de synagoge uit, de stad uit, naar de top van een berg…, om Hem naar beneden te duwen en in een ravijn te storten (Luk. 4:29). Maar Hij, door het midden van hen doorgegaan zijnde, ging weg (Luk. 4:30).
Naar Kapernaüm.

Johannes de Doper wordt overgeleverd. Hij moet plaatsmaken voor zijn Meester, voor de gekomen Messias, voor het Lam Gods, Dat hij zelf heeft aangewezen.
En het eerste wat er met Hem, met de Heere Jezus gebeurt, is: Hij wordt verworpen!

Dat kan blijkbaar, gemeente. Dat Christus persoonlijk tot je komt, maar dat je Hem en Zijn boodschap verwerpt.
Ja, dat eerste, dat kunnen ze nog wel verdragen: Ik ben gezonden om de armen het Evangelie te verkondigen, om te genezen, die gebroken zijn van hart, om de gevangenen te prediken loslating, en de blinden het gezicht, om de verslagenen heen te zenden in vrijheid
Maar dat tweede? Als Hij gaat zeggen: dit is een blijde boodschap voor slechten, voor mensen zoals die heidense weduwe uit de tijd van Elia, voor mensen zo slecht als die heidense Naäman de Syriër, uit de tijd van Elisa…
(Dit is bedoeld om hun hoogmoed te breken, maar ze willen niet buigen!)
Dan barsten hun harten, dan knersen ze hun tanden tegen Hem (zie Hand. 7:54).

Gemeente, in de kerk zitten is gevaarlijk!
Het Evangelie is vol van troost. Er is een Zaligmaker beschikbaar voor zondaars, de Zoon des mensen voor een verloren wereld (Joh. 3:16).
Wat een troost voor verloren mensen. Maar wat een weerstand roept dat op in godsdienstige harten, in harten van mensen die zichzelf goed en beter vinden.
De woorden die zo troostvol bedoeld waren in Nazareth, worden veracht. En het gevolg is: de Heere Jezus trekt Zich terug. De Zaligmaker gaat weg, Hij vertrekt!

In vers 12 staat ‘wedergekeerd zijnde’, maar letterlijk staat er eigenlijk: Hij heeft Zichzelf teruggetrokken. En ook later heeft de Heere Jezus niet veel krachten kunnen doen in Nazareth, in de stad waar Hij groot geworden is, vanwege (zo schrijft Mattheüs) hun ongeloof (Mat. 13:58).
Een Kind is ons geboren… Ja, maar je kunt het geboren Kind ook verwerpen!
Alzo lief heeft God de wereld gehad… Ja, maar je kunt de Zoon des mensen ook verwerpen!
Ziet toe, dat u Die, Die spreekt, niet verwerpt (Hebr. 12:25).

De Heere Jezus trekt zich terug, uit Nazareth, en gaat op bezoek…
Nee, Hij gaat wonen in Kapernaüm.
En daar gaan we het vanmorgen met elkaar verder over hebben. De tekst voor de preek van vanmorgen kunt u vinden in Mattheüs 4:14-16. Daar lezen we het woord van God en onze tekst als volgt:
Opdat vervuld zou worden, hetgeen gesproken is door Jesaja, de profeet, zeggende:
Het land Zebulon en het land Nafthali aan de weg der zee over de Jordaan, Galilea der volken.
Het volk, dat in duisternis zat, heeft een groot licht gezien; en degenen, die zaten in het land en de schaduw des doods, denzelven is een licht opgegaan.

Het thema voor de preek van vanmorgen is:
Jezus, het Licht der wereld
Er zijn twee aandachtspunten. Jezus is het licht der wereld voor…
1. Voor de meest verachten
2. Voor de meest hopelozen
Als eerste dus:

1. Licht der wereld, voor meest verachten

En Nazareth (vers 13) verlaten hebbende, is komen wonen te Kapernaüm, gelegen aan de zee, in de landpale van Zebulon en Nafthali. In (vers 15): Het land Zebulon en het land Nafthali aan de weg der zee over de Jordaan, Galilea der volken.
In Galilea dus. Nazareth lag ook in Galilea, maar Kapernaüm ligt veel meer in het noorden. Een kilometer of 50 verder naar het noorden.

In Galilea. Dat woord, die naam komt van ‘galil’, wat kring of circuit betekent.
Misschien moeten we denken aan de kring van twintig steden, die ooit door koning Hiram van Tyrus aan de koning Salomo gegeven zijn (1 Kon. 9:11).
Van oorsprong dus heidense steden, die dicht onder de invloed leefden van de afgoderij van het noordelijker gelegen Tyrus en Sidon.
Steden die zeker onder de goddeloze koningen van het tienstammenrijk nog veel meer terechtgekomen zijn in de duisternis van de dienst van Baäl en Astarte.
En sinds de wegvoering van de tien stammen naar Assyrië, is er door immigratie van mensen van buiten Israël, daar in het noorden duisterder geworden dan het ooit tevoren was. In dat Galilea der volken.

En het is ongetwijfeld in de tijd van de Heere Jezus niet beter dan dat het altijd daar geweest is. Galilea, dat Galilea der volken, is letterlijk half heidens.
Daar leeft een gemengd Joods-heidense bevolking.
De massa van Galilea leeft zonder God, is onwetend en leeft in geestelijke duisternis.

Daar…, daar (!) gaat de Zaligmaker wonen.
En dat steekt! Dat steekt het hoogmoedige hart, dat meent bijzondere rechten, dat meent bijzondere voorrechten te hebben.
En dat is tot troost! Dat is bijzonder tot troost (ook nu) voor verachten. Jezus komt wonen, Hij komt en zal er blijven wonen: in Kapernaüm. In die noordelijke streek, die zich uitstrekt (zoals staat in vers 13) vanaf de Middellandse Zee tot en met het over-Jordaanse toe. Opdat vervuld zou worden, hetgeen gesproken is door Jesaja, de profeet, zeggende: Het volk, dat in duisternis(!) zat, heeft een groot licht gezien (vers 14). En degenen, die zaten in het land en de schaduw des doods(!), denzelven (voor hen) is een licht opgegaan (vers 16).

Dat(!), dat is de ellende van die streek: het is er duister, het is het land en de schaduw dood! En dat maakt tegelijkertijd het wonder uit, dat Jezus daar gaat wonen.

Daar in het noorden is het donker en duister.
En duisternis in de Bijbel is altijd beeld van onwetendheid, van niet weten, niet kennen en niet begrijpen.
Zoals Paulus dat zegt in 1 Korinthe 2: De natuurlijke mens begrijpt niet de dingen, die des Geestes Gods zijn; want zij zijn hem dwaasheid, en hij kan ze niet verstaan, omdat zij geestelijk onderscheiden worden (1 Kor. 2:14).
Zoals Paulus zegt in Efeze 4: De natuurlijke mens is verduisterd in het verstand, vervreemd van het leven Gods, door de onwetendheid die in hem is, en door de verharding van het hart (Ef. 4:18).

Daar in het noorden is het donker en duister. Maar daar is niet alleen donkerheid en duisternis, maar daar is ook blindheid. De god dezer eeuw (zegt Paulus) heeft de zinnen verblind, namelijk der ongelovigen (2 Kor. 4:4).

Daar in het noorden is donkerheid, blindheid, en daar in het noorden is tegelijkertijd dwaling en afgoderij. In één woord: In het noorden is het demonisch duister. Daar heerst de satan (Hand. 26:18).

U zegt misschien: ‘Gelukkig, ik ben zo slecht toch niet, denk ik…’
Dan (denk ik) woont u in Nazareth.
Daar voelde men zich ook beter. En Nazareth heeft Jezus verworpen! Enkel en alleen omdat Hij de vinger legde bij hun hoogmoed en eigengerechtigheid!

U zegt: ‘Blind, in donkerheid en duisternis wonend, ja, dat ben ik. Maar ik voel me zo moedeloos, zo machteloos. Ik weet niet hoe ik hieruit moet komen. Ik doe mijn best, ik bid, maar het lijkt allemaal niet helpen. Ik word eerlijk gezegd steeds moedelozer.’
Zo typeert Mattheüs dat volk in het noorden ook, als hij zegt: dat volk, in dat noorden van Galilea, dat zit in duisternis.
Ja, dat zei Jesaja ooit, hoewel… Het lijkt alsof Mattheüs wil zeggen: ondertussen is het nog veel erger geworden. Dat volk wandelt niet meer in duisternis, zoals Jesaja het zei, maar het is ondertussen gaan zitten in die duisternis.
Teken van hopeloosheid, teken van moedeloosheid. Ze zijn gaan zitten. Zoals een gevangene in de gevangenis aanvankelijk nog wat heen en weer loopt, rommelt aan het slot, zoekt naar een mogelijkheid om te ontsnappen, maar dan uiteindelijk moedeloos neer zakt op de stenen vloer, gaat zitten, en blijft zitten: moedeloos, inactief, ontmoedigd, teleurgesteld.
Geen hoop en zonder God in de wereld (Ef. 2:12).

Het is nog erger. Nee, niet met de mens in het algemeen, maar met u en mij!
In het noorden zitten de mensen in het land en de schaduw van de dood (vers 16).
U, die nog onbekeerd bent, u zit in het land van de dood. Uw leven wordt beheerst door uw geestelijke dood.

Stilletjes? Nee, vijandig bent u in uw dood! Daarom dat het bedenken des vleses vijandschap is tegen God; want het onderwerpt zich der wet Gods niet; want het kan ook niet (Rom. 8:7).
Verlangend naar licht? Nee, vol van haat tegen het licht! Want een iegelijk, die kwaad doet, haat het licht, en komt tot het licht niet, opdat zijn werken niet bestraft worden (Johannes 3:20). En dit is het oordeel, dat het licht in de wereld gekomen is, en de mensen hebben de duisternis liever gehad dan het licht; want hun werken waren boos (Joh. 3:19).

Hoe treurig is uw toestand, onbekeerden. Levend, zittend in het land van de dood. Terwijl (zo staat in vers 16) de schaduw van de dood over u valt.
Denk na! Laat dit tot u doordringen! U kan praten over de doodstaat van de mens, alsof dat iets is, dat je tot je geruststelling horen wilt: ‘Als de dominee dat zegt, dan klopt de preek. En ik slaap weer rustig verder…’
Maar, ik zeg u, doden, hoor tot uw schrik de ellende van uw(!) toestand. U zit in het land van de dood.
En hoor tot uw schrik het gevaar van uw(!) toestand. De schaduw van de dood valt over uw leven. U bent in levensgevaar!
O, ontwaakt, u, die slaapt, en staat op uit de doden, en Christus zal over u lichten
(Ef. 5:14).

Gemeente, over hen die destijds het eerst in de toorn van God zijn overgegeven in de ballingschap, over hen die het eerst zijn weggevoerd naar Assyrië, over hen die het verst weg leven van het godsdienstige Jeruzalem, over hen gaat het licht van het Evangelie het eerst op.
Dat zullen we zien in onze tweede gedachte:

2. Licht der wereld, voor meest hopelozen

Plotseling gaat er in die stikdonkere nacht van de dood, in een tijd van groot verval en afgodendienst, in dat hoge noorden een licht schijnen. Nee, geen gewoon licht, maar Mattheüs zegt (en het is vervulling van de profetie van Jesaja): ‘Het volk dat in duisternis zat, heeft een groot licht gezien!’
Christus is niet alleen een Licht, maar Hij is een groot Licht.
En dat licht, zo zegt Mattheus, is opgegaan.

Onder mensen die moedeloos zitten in het land van de dood, terwijl de schaduw van de dood over en valt, schijnt plotseling een helder licht. En dat Licht is Christus.
Het Licht tot verlichting van het Galilea der heidenen (Luk. 2:52). Hij is het waarachtige Licht, hetwelk verlicht een iegelijk mens, komende in de wereld (Joh. 1:9).

Voor degenen, die zaten in het land en de schaduw van de dood, voor hen is dat licht opgegaan (vers 16). En zij hebben het gezien!
Het is geen toekomst meer, het is geen profetie meer, maar het is vervulling, het is werkelijkheid, het is realiteit. Het is nu!
Nu! Zoals Jesaja destijds zei: Een Kind is ons geboren (Jes. 9:5).
Nu! Zoals Johannes schrijft: Alzo lief heeft God deze duistere wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gezonden heeft (Joh. 3:16).
Het is nu! In deze donkere wereld is het licht opgegaan. Een licht, zo groot, zo schoon, gedaald van ’s hemels troon.

Christus is een Licht, een groot Licht. Want, Hij is de Zaligmaker van zondaars. O, wat is Hij gepast voor die donkere, voor die duistere wereld. Want, Hij is gezalfd (wat gaf dat een aanstoot in Nazareth!) om het verlorene te zoeken! Hij is een Licht, een groot Licht. Want Hij is gekomen om vijanden met God te verzoenen.
Hij is het gekomen Licht: Jezus Christus, de Middelaar Gods en der mensen.

En let er eens op, gemeente, hoe dat licht schijnt.
Hij is geen licht van vuur, dat verteert, zoals staat in Psalm 50 (Ps. 50:3).
Maar Hij is een vriendelijk schijnend Licht: oprecht, eerlijk, ontdekkende, nodigend, lokkend, trekkend.
Kijk maar hoe Hij schijnt in vers 17: Van toen aan heeft Jezus begonnen te prediken en te zeggen: Bekeert u; want het Koninkrijk der hemelen is nabij gekomen.

Bekeert u! Hij is als een groot Licht, dat schijnt, dat ontdekt, dat laat zien…
Zoals je met een grote zaklantaarn, jongens en meisjes, schijnt in het pikdonker.
En ineens zie je, wat daar ligt!
Ontdekkend licht…
Je wist niet wat er leefde in je hart. Maar de Heere schijnt met Zijn ontdekkende licht.
Op je zonden, op je verlorenheid, op je geestelijke duisternis, op je geestelijke dood en vijandschap. Op je vertrouwen op jezelf, op je eigengemaakte keus, op je eigengemaakte geloof.
En zegt: Zie je het goed? In Mijn licht?
Dit is van u. En dus van geen waarde.
Dit maakt uw leven duister. Dit maakt uw land tot het land van de dood.
Uw zonden. Want de bezoldiging van de zonde is de dood (Rom. 5:2).
Dit is uw zondeloon.

Bekeert u! Heb berouw en word veranderd van hart en gedachten. Ga anders denken over de zonden. U zit wel moedeloos neer, maar kijk: u hebt het zelf gedaan, het is uw eigen schuld. Ga anders denken over de zonden, en ga anders denken over God. U klaagt wel dat Hij niet hoort, maar u wilt niet, u vraagt niet! En ondertussen verdenkt u en beschuldigt u God dat Hij niet bereid is om naar u te luisteren.

Bekeert u! En roep de Naam des Heeren aan. Met alle kracht die in u is. Roep en zeg: HEERE, bekeer mij, zo zal ik bekeerd zijn (Jer. 31:18).

En geloof het Evangelie, want het Koninkrijk der hemelen is nabij gekomen (vers 17).
Ik ben gekomen, om het verlorene te zoeken. Mensen, die zo slecht zijn, dat ze moeten zeggen: de wereld, dat ben ik.
Ik ben gekomen voor mensen zoals u. Ik ben bereid om al uw zonden te vergeven en uw ziel te redden van de dood.

Wat een bemoediging, wat een troost, voor…

In de eerste plaats voor die verachte mensen in het noorden. In de ogen van Jeruzalem, in de ogen van Nazareth geminacht. Wonend in een streek vol van dwaling en duisternis.
Het [Kapelle], het uitschot van Israël!
Maar Christus zegt: Hier zal Ik wonen, want Ik heb ze begeerd (Ps. 132:14).
En God zegt: Ik heb Mijn Gezalfde daar een lamp toegericht (Ps. 132:17).
Verblijd u en verheug u, Galilea der heidenen, want Christus wil onder u wonen!

Wat een troost, wat een bemoediging.
In de tweede plaats voor verharde, koude, moedeloze, in het donker zittende zondaars.
De Heere Christus heeft bijzonder oog voor mensen zoals u.
Hij had u voorbij kunnen gaan.
Hij had Zich kunnen vestigen in het centrum van de godsdienst, in het hart van Jeruzalem. Hij had u kunnen verwerpen.
Maar Hij komt bij u wonen en zegt: Kom tot Mij!

Wie is slecht? Ik kwam voor mensen zoals u! Hij kere zich herwaarts en kome tot Mij (Spr. 9:4).
Wie heeft er dorst? Wie heeft er geen geld? Kom tot Mij, koop zonder geld en zonder prijs wijn en melk (Jes. 55:1).
Wie is er vermoeid en belast? Ik kwam voor mensen zoals u! Komt tot Mij (Mat. 11:28). Wie slaapt er een slaap van diepe geestelijke dood? Ik kwam voor mensen zoals u. Ontwaak u die slaapt en sta op uit de doden! (Ef. 5:14)

O, wat is het toch een misvatting, dat u die onbekeerd bent, denkt: ‘Ja, er is wel een Christus, een Zaligmaker gezonden, maar dat was vast niet voor mij.’
Christus, de gezonden Zaligmaker van zondaars, voor wie anders is Hij gezonden dan voor mensen zoals u?
U denkt: ‘Ik moet eerst levend zijn, dan mag ik komen. Ik moet eerst beter zijn. Ik moet eerst bekeerd zijn, Ik moet eerst heilig zijn. Ik moet eerst verhuizen naar Nazareth of naar Jeruzalem…’
Nee! Daar is de Zaligmaker juist verworpen!

Als u zich maar wilt voegen bij mensen zo slecht als die van de wereld, dan zult u de honing proeven van dit woord: Want alzo lief heeft God de wereld(!) gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft (Joh. 3:16). De Zaligmaker! Die het verlorenen zoekt: hoeren en tollenaars.

Armen wil Hij met goederen vervullen
Hongerigen wil Hij verzadigen met genadebrood
Dorstigen wil Hij te drinken geven van water des levens voor niet!
O alle gij dorstigen, komt tot de wateren, en u die geen geld hebt, komt, koopt en eet, ja, komt, koopt zonder geld en zonder prijs, wijn en melk. Waarom weegt gijlieden geld uit voor hetgeen dat geen brood is, en uw arbeid voor hetgeen dat niet verzadigen kan?
Hoort aandachtig naar Hem en eet het goede, en laat uw ziel in vettigheid zich verlustigen. Neigt uw oor en komt tot Hem, hoort en uw ziel zal leven (Jes. 55).

Kom dan, zondaars, goddelozen, vijanden, moedeloos, uitzichtloos, uit het land van de dood, kom vrijmoedig tot Christus! Die tot Hem komt, zal Hij niet weigeren (Joh. 6:37).
U gaat niet verloren (als u verloren gaat, God verhoedde dat) omdat er geen Zaligmaker voor u beschikbaar was. Maar wel als u weigert te komen.
Dat was toch ook de klacht van de Heere Jezus Christus, toen Hij op aarde was: U wilt tot Mij niet komen (Joh. 5:40). Maar u mag wel. Anders was er voor de Heere Jezus toch geen reden geweest om te klagen?

Dat is de blijde boodschap die klinkt in dat donkere, hoge noorden, en nu ook in [plaatsnaam]: ‘Zondaars, kom!’
Kom tot het Licht der wereld. Drink van het water des levens om niet (Openb. 22:17).

Wat moet ik toch doen, om u te bewegen, om op te staan en te komen?
Wat moet ik toch doen, om uw ogen te richten, om met gebroken ogen, als van door slangen dodelijk gebeten zondaars, te zien op deze Christus?
Gode zij dank! Hij doet geen half werk. Hij is geen halve Zaligmaker. Hij doet het Zelf.
Maar ik roep u in alle ernst toe: Zie op Hem, wend u naar Hem toe en word behouden, al gij einden der aarde, ook u, Galilea der heidenen (Jes. 45:22).

Wat een troost, wat een bemoediging voor…
In de eerste plaats voor mensen die wonen in verachte plaatsen, zoals ook hier in [plaatsnaam].
In de tweede plaats voor verharde, koude, moedeloze en in het donker zittende zondaars.
Maar in de derde plaats ook voor ontwaakte, Godzoekende zondaars.
U denkt dat u te slecht bent, te koud in uw bidden, te hard en te goddeloos in uw hart.
U denkt dat als u beter was, dat u dan welkom zou zijn.
Ik zeg u tot mijn teleurstelling: u hebt een andere Christus voor ogen, dan Hem die ik u preek.

Ik preek u vanmorgen een Zaligmaker van zondaars. U denkt nog veel te goed van uzelf. U verwacht nog te veel van uzelf.
Lever dat laatste maar in. U bent, net als ik, slechter dan slecht. Dat staat hier toch?
U zit in het land van de dood, uw woont in het land van de schaduw van de dood!
Als u dat van harte erkent en belijdt, en zo, als de allerslechtste tot Christus komt, dan zult u Zijn licht zien, het grote licht van Zijn heil en zaligheid.

Wat een troost en bemoediging in de vierde en laatste plaats voor al Gods kinderen.
Nu Christus als een groot Licht is opgegaan in de dood en duisternis van ons bestaan, nu is er hoop voor de zielen van hen die ons zo lief zijn. Voor uw onbekeerde man, voor uw onbekeerde vrouw, voor uw onverzoend verder levende vader of moeder, voor uw onbekeerde en misschien wel dwalende kinderen.
Nu kan het voor iedereen in [plaatsnaam]. Voor wie het ook is!

Want als de voornaamste van de zondaars (zoals Paulus zich noemt in 1 Timotheüs 1:15) door dit grote licht beschenen kon worden, als Christus op de voornaamste van de zondaars wilde schijnen, dan kan iedereen zalig worden.
Laat ons dan met alles wat in ons is worstelen om het behoud van hen die nog niet gered zijn.

Zondaars, ongered en onverzoend, kom! Er is verzoening beschikbaar in het bloed van Christus.
U hebt een hemelhoge schuld? Juist daarvoor kwam Hij.
U bidt niet, u kunt niet bidden? Hij wil u leren bidden.
Uw leven is verzondigd? U bent hopeloos slecht?
Kom dan. Deze Zaligmaker van zondaars past bij mensen zoals u.

Zeker, u bent ongeschikt voor de Zaligmaker. En dat zal altijd zo blijven. Het wordt nooit wat met u.
U ben niet geschikt voor Hem, maar Hij is geschikt voor u. Want Hij is gekomen om te zoeken en zalig te maken dat verloren was (Lukas 19:10).

Tot slot gemeente. Laten we kleur bekennen en eerlijk zijn.
Bent u persoonlijk, en zijn we als gemeente, een gemeente van (in onze eigen ogen) beginnende en gevorderde heiligen (die ondertussen alleen maar vast zitten aan de dingen van nu)?
Dan zal Jezus zich terugtrekken en net als in Nazareth niet onder ons blijven wonen.
Of bent u persoonlijk en zijn we als gemeente een gemeente van zondaars, van mensen die hun ellendige zondaar zijn en blijven eerlijk belijden voor God?
Dan zal Jezus onder ons willen wonen en onder ons blijven wonen.

Amen.

FAQ

Waar staat: Het volk dat in duisternis wandelt?

In Jesaja 9:1. Het wordt geciteerd in het Nieuwe Testament in Mattheüs 4:15.

Waar woonde Jezus?

Kapernaüm volk duisternis

Eerst in Nazareth. Hij heette daarom ‘de Nazarener’. Daarna in Kapernaüm, als vervulling van de profetie van Jesaja (Jes. 9:1). Beiden liggen in Galilea (N.-Israël).