Ik geloof, Heere · Markus 9:23-24
En terstond de vader des kinds, roepende met tranen, zeide: Ik geloof, Heere, kom mijn ongelovigheid te hulp.
En terstond de vader des kinds, roepende met tranen, zeide: Ik geloof, Heere, kom mijn ongelovigheid te hulp.
En als Hij in het schip ging, bad Hem degene, die bezeten was geweest, dat hij met Hem mocht zijn. Doch Jezus liet hem dat niet toe, maar zeide tot hem: Ga heen naar uw huis tot de uwen.
De koninklijke hoveling zei tot Hem: Heere, kom af, eer mijn kind sterft. Jezus zei tot hem: Ga heen, uw zoon leeft. En de mens geloofde het woord, dat Jezus tot hem zei en ging heen.
En Simons vrouws moeder lag met de koorts; en terstond zeiden zij Hem van haar. En Hij, tot haar gaande, vatte haar hand, en richtte ze op; en terstond verliet haar de koorts, en zij diende henlieden.
Die gezond zijn, hebben den medicijnmeester (de dokter) niet van node (niet nodig), maar die ziek zijn. Ik ben niet gekomen om te roepen rechtvaardigen, maar zondaren tot bekering.
Doch Hij antwoordde en zeide: Het is niet betamelijk het brood der kinderen te nemen, en den hondekens voor te werpen.
En zij zeide: Ja, Heere ! doch de hondekens eten ook van de brokjes die er vallen van de tafel van hun heren.
Jezus zeide tot hem: Sta op, neem uw beddeken op, en wandel.
En terstond werd de mens gezond, en nam zijn beddeken op en wandelde.
En terstond de vader des kinds, roepende met tranen, zeide: Ik geloof, Heere! kom mijn ongelovigheid te hulp.
En een van hen, ziende, dat hij genezen was, keerde wederom, met grote stemme God verheerlijkende.
En hij viel op het aangezicht voor Zijn voeten, Hem dankende; en dezelve was een Samaritaan.
En Jezus, haar ziende, riep haar tot Zich, en zeide tot haar: Vrouw, gij zijt verlost van uw krankheid.
En Hij legde de handen op haar; en zij werd terstond weder recht, en verheerlijkte God.
En een vrouw, die twaalf jaren lang den vloed des bloeds gehad had, welke al haar leeftocht aan medicijnmeesters ten koste gelegd had; en van niemand had kunnen genezen worden, van achteren tot Hem komende, raakte den zoom Zijns kleeds aan; en terstond stelpte de vloed haars bloeds.