Niet mijn wil, maar de Uwe geschiede – Mattheüs 26
Mijn Vader, indien het mogelijk is, laat dezen drinkbeker van Mij voorbijgaan; doch niet gelijk Ik wil, maar gelijk Gij wilt.
Mijn Vader, indien het mogelijk is, laat dezen drinkbeker van Mij voorbijgaan; doch niet gelijk Ik wil, maar gelijk Gij wilt.
Heere, neem de moeite niet; want ik ben niet waardig dat Gij onder mijn dak zoudt inkomen. Daarom heb ik ook mijzelven niet waardig geacht om tot U te komen; maar zeg het met een woord, en mijn knecht zal genezen worden.
En de tollenaar van verre staande, wilde ook zelfs de ogen niet opheffen naar den hemel, maar sloeg op zijn borst, zeggende: O God, zijt mij zondaar genadig.
Want dat gevoelen zij in u, hetwelk ook in Christus Jezus was, die in de gestaltenis Gods zijnde, geen roof geacht heeft Gode even gelijk te zijn, maar heeft Zichzelven vernietigd, de gestaltenis eens dienstknechts aangenomen hebbende.
Hij moet wassen, maar ik minder worden.
Toen ging de koning David in, en bleef voor het aangezicht des HEEREN, en hij zeide: Wie ben ik, Heere HEERE, en wat is mijn huis, dat Gij mij tot hiertoe gebracht hebt?
Mij, den allerminste van al de heiligen, is deze genade gegeven, om onder de heidenen door het Evangelie te verkondigen den onnaspeurlijke rijkdom van Christus.
Want wie onderscheidt u? En wat hebt u, dat gij niet hebt ontvangen? En zo u het ook ontvangen hebt, wat roemt u, alsof u het niet ontvangen had?
Want zo iemand meent iets te zijn, daar hij niets is, die bedriegt zichzelven in zijn gemoed. Maar een iegelijk beproeve zijn eigen werk; en alsdan zal hij aan zichzelven alleen roem hebben, en niet aan een anderen.
Daarna goot Hij water in het bekken, en begon de voeten der discipelen te wassen, en af te drogen met den linnen doek, waarmede Hij omgord was.