Het bloed van het paaslam – Exodus 12

Preek over: Bloed van het paaslam
Het bloed van het lam moet in de nacht van de uittocht uit Egypte gestreken worden aan de posten van de deuren van de huizen van de Israëlieten in het land Gosen. Dan zal de verderfengel van de Heere voorbijgaan

Gemeente, het is vanmorgen -dat weet u- een dienst van voorbereiding voor de bediening van het Heilig Avondmaal, aanstaande zondag bij leven en welzijn.
Een dienst waarin de Heere ons allemaal, niemand uitgezonderd, oproept om onszelf te onderzoeken voor de ontmoeting met Hem.
Zoals Paulus de gemeente van Korinthe oproept in 1 Korinthe 11, als hij schrijft: Maar de mens beproeve zichzelf (niet een ander dus, maar zichzelf) en ete alzo van het brood en drinke van de drinkbeker.

En wij doen dat vanmorgen, gemeente, aan het begin van deze week van voorbereiding, naar aanleiding van het gedeelte dat we gelezen hebben uit Exodus 12, over de instelling van het Pascha. We overdenken vanmorgen deze geschiedenis, die samen te vatten is met de woorden van vers 13:
Wanneer Ik (zegt de Heere) het bloed zie, zal Ik ulieden voorbijgaan.

Het thema voor de preek van vanmorgen is:
De onmisbaarheid van het bloed van het Lam

De onmisbaarheid van het bloed van het Lam. We letten samen op drie punten.
In de eerste plaats op het kiezen van het lam. In de tweede plaats op het sprengen van het bloed. En in de derde plaats op het eten van het lam.
Dus:

  1. Het kiezen van het lam
  2. Het sprengen van het bloed
  3. Het eten van het lam

We gaan samen biddend op zoek naar de betekenis van de woorden die we zullen lezen.
En we gaan om onszelf te onderzoeken, die woorden ook als een spiegel voor onszelf houden.
Beginnend bij dat eerste punt:

1. Het kiezen van het lam

Want, zo zegt vers 5: U zult een volkomen lam hebben.
Eigenlijk staat er (en zo staat het ook in de King James vertaling): Uw lam zal zijn zonder smet.

Een mannetje van een jaar oud. Van de schapen of van de geitenbokken zult u het nemen.
Dus dat lam, dat paaslam, moet als eerste een mannetje zijn van één jaar oud.
En het moet volkomen.
Het moet volmaakt zijn, want alleen een volmaakt lam zal de eis van Gods rechtvaardigheid tevredenstellen.

De eis van God, Die Zelf ook volmaakt, Die Zelf ook heilig is.
En dus kan God alleen maar accepteren dat wat volmaakt en heilig is.
En dus kan Hij ons, zoals we van onszelf zijn, niet accepteren.
Want, laten we eerlijk zijn: wij zijn niet volmaakt. Wij zijn niet heilig.
Alleen de Heere Jezus was heilig. Hij heeft, jongens en meisjes, nooit één zonde gekend of gedaan. En daarom is Hij de enige Naam Die onder de hemel gegeven is, waardoor we moeten zalig worden.

En, gemeente, dat roept om te beginnen direct al twee persoonlijke vragen op.
a. Als eerste deze vraag (en ik stel die, dat weet u, ook aan mezelf): Hebt u ooit in uw leven iets gezien van die smetteloze heiligheid van God? En van uw onheiligheid?
Als dat zo is, dan ga je doen, waar het formulier voor het Heilig Avondmaal mee begint.
Dan ga je jezelf mishagen. Eigenlijk betekent dat: dan krijg je een walg van jezelf tegenover God. Omdat je gezondigd hebt tegen die heilige God.

b. En, tweede vraag: Hebt u ooit persoonlijk iets zien schitteren van de heiligheid van Christus, in plaats van zulke onheiligen, zoals u en ik?
Als dat zo is, wat wordt Christus, het Lam van God, dan kostbaar voor je. Want dan zie je iets of meer van: dat Hij alles heeft, terwijl je zelf alles mist. Dan zie je dat in Hem alles is. Alles voor een verloren mens.

En dus is de vraag voor mij en voor u: Hebt u al uw hoop al op Hem, op Christus leren stellen? Niet meer op jezelf, maar alleen op Hem?

En heb je dat persoonlijk, echt persoonlijk voor jezelf leren kennen?
Want je kan, zo blijkt als je goed leest, op verschillende manieren kijken naar dat paaslam, kijk maar in uw Bijbel.

a. Als eerste op de manier van vers 3. Daar wordt gesproken over een lam. Zoals zoveel mensen op de aarde en in de kerk in Christus een lam zien. Maar verder zien ze geen gedaante of heerlijkheid in Christus.

b. Een tweede manier om op dat lam te zien, is op de manier van vers 4. Zoals mensen ook in deze tijd, hier in de kerk, mensen die wakker geworden zijn uit hun dodelijke rust, ook naar Hem, naar Christus kunnen kijken.
Denkend bij zichzelf: ‘Ja, Hij is het middel tot behoud.’

c. Ja, dat is waar… Maar de grote vraag, gemeente, is: Is Hij, is Christus ook het middel tot uw, tot jouw behoud? Zoals staat in vers 5. Ik begon ermee.
De Statenvertaling vertaalt: U zult een volkomen lam hebben. Maar eigenlijk staat er in het Hebreeuws, zoals het vertaald is in de King James Bijbel: Uw Lam zal zonder smet zijn. Uw Lam!

Dat wil zeggen: u moet Hem hebben. Met andere woorden: wees met niets minder tevreden. Misschien wel in alle aanvechting en strijd hier vanbinnen, maar wees toch met niets minder tevreden, dan met de hartelijke belijdenis van Thomas: Mijn Heere en mijn God. Het Lam voor mij.

Dat lam moest als eerste een volmaakt mannetje zijn van één jaar oud.

En dat lam moest, zo staat in vers 3 en 4, ook beschikbaar zijn voor iedereen.
Als je gezin te klein was, dan zei je niet: Ja, maar ja, dat is voor ons met zo’n klein aantal mensen niet haalbaar.
Nee, dan deed je het samen met je buren.
Dus niemand in Israël kon zeggen: Voor mij was er helaas geen lam.
Zoals ook niemand van ons kan zeggen: Voor mij was het Lam, Christus helaas onbereikbaar.

En, dat is het derde wat opvalt in vers 6: Dat Lam, dat werd niet zomaar direct geslacht.
Dat werd eerst vier dagen in huis genomen.
Zodat heel dat huisgezin dat lam aan alle kanten kon bekijken. Met de vraag in gedachten: Is dat lam wel echt helemaal puntgaaf?
Het werd gevoed en verzorgd door het gezin. De kinderen thuis speelden met dat lam:
Dit is ons paaslam.

Zoals de Heere Christus ook onder ons kwam. Zoals Johannes schrijft in zijn Evangelie:
Hij kwam tot het Zijne. Hij heeft Zijn tent onder ons opgericht. Hij kwam bij ons wonen als één van ons. Nauwkeurig geobserveerd, of iemand van de mensen Hem kon betrappen op een onvolmaaktheid.
Maar, zei Hij het niet Zelf: Wie overtuigt mij van zonde?
En ook Pilatus moest aan het einde van Zijn leven eerlijk toegeven: Ik vind geen schuld in deze Mens.

De vraag is, gemeente: Hebt u Hem, Christus, persoonlijk ook al zo leren kennen?
Is Hij ooit ook uw en jouw leven zo binnengekomen?
Tevoren kende je Hem niet. Maar toen, midden in de overtuiging van je zonden, werd Hij door God in je leven, in je huis, in je hart geplaatst.
Waarom? Met het doel dat je je hoop op Hem zou gaan stellen. En niet en nooit meer op iets van jezelf.

En dus is de vervolgvraag: Bent u al uw hoop al op Hem, op Christus gaan stellen?
Op, zoals Paulus schrijft aan Timotheüs, ‘de Heere Jezus Christus, Die onze Hoop is?’

Het kiezen van het lam, dat was ons eerste punt.
We gaan verder met ons tweede punt:

2. Het sprengen van het bloed van het lam

Want na die vier dagen werd het lam geslacht. Kijk maar in vers 6: En de ganse gemeente der vergadering Israëls zal het (lam) slachten tussen twee avonden.
Dit is een opvallende zin, die je goed moet lezen en goed moet je tot jezelf moet laten doordringen.
Immers, wij zouden zeggen: Toen slachtten al de gezinshoofden, al de hoofden van de gezinnen hun lammeren. Maar dat staat er niet.
Nee, zegt de Heere, toen slachtte de ganse gemeente der vergadering Israëls, toen slachtte iedereen dus het lam.

Dit is, gemeente, profetie van wat wij gedaan hebben.
Wij zijn in onze gedachten geneigd om te denken of te zeggen (denkend aan 2000 jaar geleden): Toen hebben de Romeinen Jezus gekruisigd.
Nee, zegt God, toen hebben alle mensen Mijn Zoon, de Zaligmaker der wereld verworpen. Ook ik, ook u, ook jullie!

Heb je daar ooit iets van leren kennen? Voor jezelf? Van wat een dichter ooit zei: Het zijn de Joden, niet, Heere Jezus, die U kruisten. Maar ik heb het gedaan. Ik heb Uw kroon gevlochten. Ik heb Uw beker gevuld.

Dat is de reden, kinderen van God, geliefde medechristenen, dat we in brood en wijn bij de bediening van het sacrament van het Heilig Avondmaal altijd twee dingen proeven.
Daar proeven we iets van de bitterheid van onze haat, van onze zonden tegen onze lieve Heere en Zaligmaker. Wij hebben Hem gekruisigd.
En tegelijkertijd proeven we daar ook iets en veel meer van de zoetheid van de liefde van Christus en van Zijn genade voor ons.
Met dat Hij Zichzelf heeft overgegeven, voor ons, tot in de dood van het kruis.

Het Lam wordt geslacht. En dat was eerlijk gezegd -dat kunt u zich voorstellen-, als je dat thuis deed, een rommelige en bloederige aangelegenheid.
Als het hoofd van de huishouding het lam in zijn armen nam, de nek achterover boog en met ene scherp het lam zijn keel doorsneed. Het bloed spoot eruit, op het witte kleed van het lam.
‘Pappa, pappa! Waarom doet u dat?’, vroeg de oudste.
‘Mijn kind, dit moet. Want als dit lam, dit bloedende lam, niet sterft, dan moet jij sterven.’

Wat gaat, gemeente, hier het wonder schitteren van Gods genade.
Stel je voor, jongelui. Stel je voor: je bent de oudste thuis. Dat je pa tegen je zegt: Jongen, dit wat ik nu doe, dat moet voor jou… Anders moet jij deze nacht sterven…’
En daar bloedt en sterft dat lieve beest in jouw plaats.
Hebt u, heb jij ooit voor jezelf iets zien schitteren van deze genade?
‘Heere, ik moet sterven. Ik heb door al mijn zonden de dood verdiend.’
‘Nee’, zegt de Heere, ‘Ik heb een weg voor u, voor jou gevonden.’

Kijk maar in gedachten naar het kruis op Golgotha. Daar hangt, daar bloedt, daar sterft mijn lieve Zoon, in jouw plaats.

Dit, jongelui, en dat zeg ik namens al Gods kinderen ongetwijfeld, dit is het wonder van ons leven. Dit is onze vreugde. Dit is onze blijdschap, die ons heel diep laat buigen voor God: Het Lam van God is gestorven, voor ons.

Is, gemeente dat geslachte Lam al uw hoop, uw verlangen, uw uitzien geworden?
Dorst je zondige, schuldige hart naar Hem? Omdat je door Gods genade al de hoop op jezelf opgegeven hebt?

Het Lam is geslacht. En dan…
Vers 7 zegt: En zij zullen van het bloed nemen, en strijken het aan de beide zijposten en aan den bovendorpel, aan de huizen in dewelke zij het eten zullen.
En vers 22 zegt: Neemt dan een bundelken hysop en doopt het in het bloed dat in een bekken zal wezen, en strijkt aan den bovendorpel en aan de beide zijposten van dat bloed hetwelk in het bekken zijn zal; doch u aangaande, niemand zal uitgaan uit de deur van zijn huis tot aan den morgen.

Pak een bosje, een bundeltje hysop. Met andere woorden: pluk van die kleine takjes met die kleine blaadjes, die groeien tegen de lemen wanden van uw huizen.
Pak dat als een soort kwastje en strijk daarmee het bloed van het lam aan de bovendorpel, aan het bovenkozijn, en aan de zijposten van de deur van uw huis.
Want alleen dan bent u veilig.

Want, zegt vers 13, dat bloed zal ulieden tot een teken zijn aan de huizen waarin gij zijt; wanneer Ik het bloed zie, zal Ik ulieden voorbijgaan; en er zal geen plaag onder ulieden ten verderve zijn, wanneer Ik Egypteland slaan zal.

Ik, de Heere, zal rondgaan in Egypteland. En dus ook in het land Gosen waar u woont. Want dat hoort ook bij Egypte…
Met andere woorden: u ligt net als de Egyptenaren, onder hetzelfde vonnis van de dood.
En dus heb Ik, de Heere, het recht om ook u te doden.
Maar als Ik, de Heere, het bloed van het lam zie aan uw deur, dan zal Ik aan u voorbijgaan. Pascha betekent: voorbijgaan.

Dan zal Ik u voorbijgaan en aan u niet het evenzeer verdiende oordeel voltrekken.
Goed lezen! Er staat niet: Als u dat bloed ziet aan uw deur.
Maar de Heere zegt: Als Ik het zie.

Dit moet trouwens wel een grote schok geweest zijn voor de Israëlieten: de verderfengel zal langskomen, ook bij ons huis…
En zij wisten het heel goed, dat konden ze in ieder geval weten: ook wij zijn zondaars, die voor de heilige God niet kunnen bestaan. Zoals ook wij dat zonder uitzondering heel goed weten.

Ze wisten het. Want ze hadden, dat staat in Exodus 5, eerder het Woord van de Heere verworpen. En ze waren schuldig, ook aan afgoderij. Zoals Jozua later zegt in Jozua 24, waar hij het heeft over de goden die uw vaders gediend hebben in Egypte.
En daarbij zijn ze (net als iedereen, net als wij) geboren, verloren zondaars. Voor wie geldt, wat Paulus zegt de Romeinen 6: De bezoldiging, het loon op de zonde is de dood.

Het moet een schok voor ze geweest zijn! De Heere komt. De verderfengel komt. En ook ik heb de dood verdiend.
Zal de Heere mij, zal de Heere u en jou voorbijgaan?

Geliefde gemeente, is er bloed gestreken aan de posten van de deur van uw hart?
Toegepast door het stille, verborgen werk van de Heilige Geest in uw hart?

Het kan zijn dat u denkt: Ja, misschien wel.
Of: ik denk het wel.
Maar de vraag is: Zal God het bloed zien aan de deur van uw hart?

Lieve mensen, dit hebt u nodig, om getroost en in vrede te kunnen leven en straks zalig te kunnen sterven.
En dit hebt u nodig, iets hiervan, om aan de bediening van het Heilig Avondmaal te gaan, volgende week zondag: Het bloed. Het bloed van het Lam. Het bloed van Christus.
Daarachter moet je geborgen zijn. Want de Heere komt en het oordeel zal uitgevoerd worden door de heilige God.
En dat oordeel zal of terecht komen op het Lam, of op mij en u.

Gemeente, u hebt het bloed van het Lam nodig. Al het andere is van geen enkele waarde, als u dit mist. En dus is de vraag voor mij en voor u: Hebt u Paulus al leren nazeggen, toen hij schreef, ‘Ja, gewis, ik acht ook alle dingen schade te zijn om de uitnemendheid van de kennis van Christus Jezus. Het Lam van God, mijn Heere, om Wiens wil ik al die dingen schade gerekend heb en acht die drek (vuil) te zijn, opdat ik Christus moge gewinnen?

Gemeente, u hebt het bloed van het Lam, u hebt Christus nodig. Zijn bloed.
Het bloed van de Middelaar, gestreken op de deur van uw hart, tussen u (daarachter) en de heilige God (daarboven).
Want, zegt de Heere (en laat die woorden tot u doordringen): Als Ik, de Heere, dat bloed zal zien, dan zal de verderfengel, dan zal Ik Zelf in Mijn toorn aan u voorbijgaan.

Met andere woorden (vertaald naar bij leven en welzijn volgende week zondag): Ook bij de bediening van het Heilig Avondmaal kijk Ik, de Heere, uit de hemel naar beneden.
Of Ik dat bloed zie, gestreken aan de posten van uw hart.
En als Ik dat bloed zie, dan mag u naar boven kijken. Naar datzelfde bloed van Christus. Naar Zijn werk en Zijn verdiensten. Naar alles van Hem.

En als u daar iets van kent, dan mag u komen, midden in al uw gemis, ja, midden in al uw armoede en ellende, om de dood van het Lam te verkondigen. Als een publiek getuigenis, hoorbaar en zichtbaar voor iedereen: In mij is de dood. Maar mijn enige hoop is Christus.

Maar aan de andere kant, de schrijver van de Hebreeënbrief zegt in Hebreeën 9: Zonder bloedstorting geschiedt er geen vergeving.

Ons derde aandachtspunt, maar we gaan eerst zingen uit Psalm 51:5,7.

3. Het eten van het lam

Dus het bloed van het lam moest gestreken worden aan de bovendorpel en aan de zijposten van de deur van het huis.
Niet op de drempel. Want het bloed van het Lam is niet om overheen te stappen. Het is niet om op te staan. Niet om op de trappen.

Niet vergeten, mensen…
Ik bedoel u, die hier al jaren zit, zonder in uw hart deel te hebben aan het bloed van het Lam. Het bloed van Christus is niet om op te trappen…

En dan vers 8: En zij zullen het vlees eten in denzelven nacht, aan het vuur gebraden, met ongezuurde broden; zij zullen het met bittere saus eten. Tussen (staat in vers 6), tussen de twee avonden. Zeg maar tussen drie en zes uur ’s middags.
En dat was bijzonder genoeg ook het moment waarop de Heere Jezus stierf aan het kruis.
Want om drie uur, toen de drie uur durende duisternis voorbij was, was Hij nog in leven.
En vóór het aanbreken van de sabbat, om zes uur, is Hij gestorven.

Geen been, staat later in vers 46, geen been van het lam zult u breken. Zoals de profetie van Psalm 34 ook vervuld is op Golgotha: Hij, de Heere, bewaart al Zijn beenderen, niet één dan die wordt gebroken.

Aan het vuur gebraden. Niet gekookt in water dus, maar gebraden in het vuur.
Dus niet gekookt in een pot met een deksel daarop. Want ze moesten het zien, ze moesten het horen. Hoe dat sissende vuur het lam braadde, terwijl er bloed en water uitdroop in dat hete vuur.
Vooruitwijzend naar de hitte van het vuur van Gods wraak op Golgotha, dat neergekomen is op het Lam van God, toen Hij op Golgotha de zonde der wereld wegdroeg. En, staat er, men doorstak Zijn zijde met een speer. En terstond spatte er bloed en water uit.

En, zegt de Heere in vers acht: Zij zullen het vlees (dat gebraden vlees) eten in denzelven nacht.
Het moest gegeten worden tot voeding, tot versterking voor de woestijnreis die voor hen lag. En ook als een zichtbaar teken, zegt Zondag 28 van de Catechismus, van het gelovig aanvaarden van dit middel en van deze weg, die God had uitgedacht om hen te redden van de dood.
En dus is de grote, persoonlijke vraag, gemeente: Bent u het, ben jij het door Gods genade ook al eens geworden met God? Als het gaat om de weg tot uw, tot jouw behoud? Als het gaat om deze weg die God uitgedacht heeft?

U -zoals we zongen-, u die het heilspoor bijster bent, luister. Alles van u telt niet mee.
Dat is van geen enkele waarde. Die hoop moet u opgeven, de hoop op uzelf.
Want wat het ook is, de enige weg om zalig te worden is door het bloed van het geslachte Lam. Door God toegepast in het binnenste van uw hart, gestreken aan de posten van uw ziel.

Daaraan denkend zegt de Catechismus in Zondag 28: Het eten en drinken bij de bediening van het Heilig Avondmaal, dat is (twee dingen):
a. Dat is met een gelovig hart het ganse lijden en sterven van Christus aannemen als je enige hoop, als de enige weg. En daardoor vergeving van zonden en het eeuwige leven krijgen.
b. En dat is ten tweede ook door de Heilige Geest hoe langer hoe meer verenigd worden met Christus.

U zult het eten om gevoed, om versterkt te worden. Voor de tijd die voorligt.
Maar ook om meer en meer één te worden in geestelijke zin met het Lam.

U zult het eten.
Geen vrijblijvende optie dus voor u, die iets mag kennen van deze genade van de Heere.
Ja, ik begrijp en ik weet dat er veel kan zijn, wat je bezwaart en wat je moeilijk vindt.
Veel strijd, veel twijfel, veel geestelijke aanvechting.
Maar dit is het liefdebevel van de Heere Christus, vanuit het Oude Testament: U zult het eten.
En zo (dat is Mijn manier, dat is Gods manier van werken), zo (in die weg) zal Ik de Heere uit de hemel op u zien met blijdschap. Zoals staat in Zefanja 3.
Met Mij verzoend. Door Mijn weg. Door de weg van het geslachte lam.

En het is de bedoeling, avondmaalgangers, dat dat volgende week zondag bij leven en welzijn uw gedachten aan de bediening vult.
Probeer biddend in uw gedachten om niet af te dwalen naar allerlei andere dingen.
Probeer biddend, avondmaalgangers, niet in je gedachten rond te draaien. Opgegeten door zenuwen, bang voor wat iedereen van je denkt.

Maar denk als je aan het avondmaal zit letterlijk (ook niet naar beneden kijkend, maar kijkend met je ogen naar het teken van brood en wijn), denk letterlijk in je gedachten aan het geslachte Lam.
Overdenk, mediteer met schaamte, met verwondering en met stille blijdschap en vrede.

Mediteer in je hart, biddend, over de kostbaarheid van Christus. Over de kostbaarheid van het Lam, Dat ons, kinderen van God, geliefde medechristenen, zo uitnemend heeft liefgehad, dat Hij Zichzelf voor ons heeft overgegeven tot in de dood van het kruis.
Denkend aan dat God daarom, om dat bloed, wat Hij nu vanuit de hemel ziet gestreken aan de posten van ons hart, dat God daarom nooit meer op ons toornen of op ons schelden zal.

Laat ik er als voorbereiding deze vraag, gemeente, aan verbinden. De vraag, die maar blijft terugkomen. Want daar gaat het om.
Is dit Lam, is Christus kostbaar, is Hij onmisbaar voor je geworden? In al je zondenood?
Verlangt u met heel uw hart naar Hem? Omdat u in uzelf geen weg meer ziet? Omdat u in uzelf geen weg meer ziet om vrede met God te verkrijgen?

En verlangt u ook helemaal naar Hem? Ik bedoel voor alle dingen? Niet alleen voor de vergeving van uw schuld, maar ook voor de vernieuwing van uw leven in Zijn kracht.

U zult het eten. In diezelfde nacht, aan het vuur gebraden.
Met ongezuurde broden. Met brood dat niet hoeft te rijzen. Want zo kunt u het, staat er, met haast eten.
Ongezuurd brood is ook een teken van heiligheid. Het wegdoen van de zuurdesem uit het huis, is een teken van het breken met de zonde. Zoals de Heere ons ook in deze week van voorbereiding oproept om te breken met de zonden van ons hart en huis.

En zij zullen het met bittere saus eten.
Dus dat heerlijke gebraden lam, vooruitwijzend naar de heerlijkheid en de kostbaarheid van Christus, zult u eten met bittere saus.
Zodat u al etend, ook hier aan de tafel des Heeren, kinderen van God, niet zult vergeten…

De bitterheid van uw vroegere leven.
De bitterheid van uw en mijn zonde, van onze haat tegen God, van ons vertrouwen op onze eigen gerechtigheid.
De bitterheid van onze trots, van onze hoogmoed.
De bitterheid van niet willen buigen voor de Heere.

Laten we nooit eten van het brood en drinken van de wijn bij de bediening van het sacrament, zonder terug te denken, tot onze bittere schaamte, aan dat bittere verleden van ons leven zonder God.
Want juist dat contrast tussen de bitterheid van ons vroegere leven en van onze blijvende zonde, en aan de andere kant het smaakvolle van het brood en van de wijn als tekenen van Gods genade…

Juist die tegenstelling wil ons brengen tot verwondering in ons hart. Tot diepe verwondering dat Hij, Christus, Zijn bloed gestort heeft voor mij. En dat de straf die mij de vrede aanbrengt, op Hem is gelegd.
En dat Hij die, wonder van Gods genade, wilde dragen voor mij.

Avondmaal vieren kan je niet als een vanzelfsprekendheid. Dat kan je echt alleen maar in diepe verwondering. In verwondering en kleinheid voor God. Terwijl je zegt in je hart: ‘Dit Heere, is dit voor mij? Wat ben ik slecht, Heere. Maar wat bent U goed.’
Kent u iets van die verwondering en van de blijdschap daarbij in uw hart?

Die bittere saus herinnert trouwens ook aan de bitterheid van het leven dat achter hen, dat achter de Israëlieten ligt in het land Gosen. Het herinnert hen ook al de moeilijke wegen, waarin de Heere hen heeft geleid. Meer dan 400 jaar verdrukt door de Egyptenaars. Levend onder het beloftewoord van Gods goede zorg.

Maar zagen ze dat altijd? Voelden ze dat altijd ook zo?
Nee, er waren vaak tranen. En er was vaak heel veel verdriet in het land Gosen.
Maar zo wilde de Heere hen, in al die voorliggende jaren, leren leven van Zijn beloftewoord. Van dat, wat de dichter zingt (woorden van de Heere Zelf): Ik zal nooit herroepen wat Ik eenmaal heb gesproken. Wat uit Mijn lippen ging, blijft vast en onverbroken.

En nu, na al die jaren, meer dan 400 jaar, na al die jaren van tegenspoed en diep verdriet, gaat de Heere Zijn belofte aan Abraham destijds vervullen. Door ze door een machtige arm uit Egypte te verlossen.
En daarom ook die bittere saus. Als beeld dat oproept om ook nu in deze tijd, te buigen onder Gods wil. Als de weg van de Heere in ons leven moeilijk en verdrietig is.

Tegelijkertijd is het ook een beeld, dat ons opwekt om Gods woorden, om Zijn beloften, Zijn daden en Zijn wonderen die Hij deed (midden in dat moeilijke verdriet) niet te vergeten.
Stil zingend in je hart: Heilig zijn, o God, Uw wegen. Niemand spreek Uw hoogheid tegen.

Kent u, gemeente, iets van dat verlangen in uw hart, om te buigen onder die moeilijke wegen, die de Heere met u gaat? En om midden in dat verdriet en midden in die zorgen, de wonderen en de daden van de Heere niet te vergeten? Om zo in die moeilijke wegen juist meer dan ooit te hopen op Gods onfeilbaar Woord, op Zijn beloftewoord.

En zo eindigt het Schriftgedeelte dat we vanmorgen overdenken in vers 13: En dat bloed zal u tot een teken zijn aan de huizen waarin u bent. Wanneer Ik de Heere dat bloed zie, zal Ik u voorbijgaan en zal er geen plaag onder u ten verderve zijn, wanneer Ik Egypte land zal slaan.

Bent U geborgen, geliefde gemeente, achter het bloed van het Lam? Heeft de Heilige Geest door Zijn verborgen werk in uw hart dat bloed al gestreken aan de posten van uw hart?

Als dat zo is, dan ken je iets van dit beeld. Van die bittere saus. Van de bitterheid die je voelt, tot je schaamte, omdat je zo tegen God gezondigd hebt. Tegen die goeddoende en genadige God. Dat maakt ongetwijfeld dat je je schaamt, dat je je mishaagt voor God.

Kent u ook iets van het beeld van dat smaakvolle gebraden lam?
Kent u iets, in het diepste verlangen van uw hart, van de heerlijkheid en van de kostbaarheid van Christus, waar de dichter van zingt? Hij is schoner dan wie dan ook van de mensenkinderen. Want er is genade uitgestort op Zijn lippen voor deze ellendige, blijvend ellendige zondaar? En dus gaat heel je hart naar Hem uit?

Hij is je leven geworden, je hoop, je enige hoop. Dan ben je het ook in je hart eens geworden met Gods manier van zalig maken.
Niets van u. Alles van Hem.
Dan zoek je je toevlucht en je schuilplaats alleen maar achter het bloed.
En dan verlang je er ook naar, denkend aan het wegdoen van de zuurdesem, dan verlang je er ook naar om heilig voor de Heere te gaan leven.

Lieve mensen, kent u dit gelukkige leven?
Arm in jezelf, straatarm, failliet. Je vindt, zegt het formulier voor het avondmaal, in jezelf de dood. Maar levend van genade.
Ondanks alle strijd en twijfel. Of misschien wel juist door alle strijd en twijfel, vluchtend en blijvend vluchtend tot de geborgenheid van het bloed van Christus.
U, verkondigt de dood des Heeren, totdat Hij komt.

En nog één ding, gemeente, voordat ik amen zeg.
U, jij, die dit allemaal niet kent.
U, jij, die niet leeft van het bloed van het Lam.
Vergeet het niet, wat staat in vers 12: Want, zegt de Heere, Ik zal in deze nacht…
Misschien zal het vannacht al zijn, door Egypteland gaan…

En, goed lezen, en alle eerstgeborenen in Egypteland…
Er staat niet van Egypteland, maar in Egypteland!
Dus ook bij de Israëlieten. Ook bij de kinderen van het verbond. Ook bij kerkmensen. Ook bij mensen van de Gereformeerde Gemeenten.
Ik zal in dezen nacht door Egypteland gaan en alle eerstgeborenen in Egypteland slaan, van de mensen af tot de beesten toe; en Ik zal gerichten oefenen aan al de goden der Egyptenaars, Ik, de HEERE.

Veilig, ben je, echt veilig, voor altijd, achter het bloed van het Lam.
Maar daarbuiten, lieve mensen, ben je in groot gevaar.
Hoe zal het zijn als de verderfengel vannacht in uw of jouw leven zal komen?
Op zoek maar naar één ding.
Op zoek naar het bloed van het Lam, gestreken aan de posten van je hart.
Op zoek naar een werk van Gods genade in je leven?

En wat, geef eens eerlijk antwoord, wat als Hij dat niet zal vinden?
Dan, dat staat hier, dan zal Hij u niet voorbijgaan.
Dan is het te laat, mensen. En dan kan je nooit meer terug.

Zou je de Heere dan oneerlijkheid kunnen verwijten?
Zeg nu zelf: Hoe vaak is het bloed van Christus je niet van harte aangeboden?
Biddend, smekend: Laat u met God verzoenen?

Maar eerlijk gezegd, diep in je hart, zei je altijd: Nee, laat maar. Later misschien. Nu niet.
En dat zelfs met een gedoopt voorhoofd, waarop geschreven stond en staat: Het bloed van Jezus Christus, Gods Zoon, reinigt van alle zonde.
Maar leven van dat bloed, onbekeerde vrienden, wil je tot op de dag van vandaag niet.

Wees eerlijk, je hebt het bloed gezien. Misschien wel aan de deur van de posten van het hart van je buurman, van iemand bij je thuis. Je hebt het gezien van heel dichtbij.
In de prediking van het Woord. In de bediening van de heilige Doop, wijzend naar het bloed van Christus. Afgebeeld in de wijn, bij de bediening van het Heilig Avondmaal.

Alsjeblieft, laat je hart toch breken en ga zo niet door. Want dan kom je straks voor eeuwig om. Laat je met God verzoenen.
Onbekeerde vrienden, buig voor de Heere. En roep toch alsjeblieft nu in je bank en straks als je thuis bent, op je knieën: O God, wees ook mij, zondaar, genadig. Ontzondig mij toch met hysop, bloed druppend op mijn kostbare ziel. En mijn ziel nu gans melaats, zal rein zijn en genezen.
Als je zo de Naam van de Heere aanroept, zul je zalig worden. Echt waar!
Maar zonder bloed, zonder het bloed van Christus is er geen vergeving.

Amen.