| Preek over: Van kinds af geweten 2 Timotheüs 3:15: En dat gij van kinds af de heilige Schriften geweten hebt, die u wijs kunnen maken tot zaligheid, door het geloof hetwelk in Christus Jezus is. |
Lees preek: Van kinds af de Heilige Schriften geweten
Liturgie:
Psalm 78:1,2
Lezen 2 Timotheüs 3
Psalm 22:5,6,16
Psalm 78:3
Psalm 87:4,5
Gemeente, er zijn momenten dat je als gezin bij elkaar bent, om elkaar heen staat (iedereen is erbij) en je innig aan elkaar verbonden voelt.
Als je belijdenis doet, jongelui. Na de dienst ben je bij elkaar, samen als gezin.
Als je trouwt. Je neemt in zekere zin afscheid van je ouders, en gaat samen een leven opbouwen in de dienst van de Heere.
Als je samen als vader en moeder staat bij de wieg van je pasgeboren kindje. Met jouw vader en moeder, opa en oma dus. En je samen voelt: de vorige generatie gaat, en de volgende generatie komt.
Als je bij het doopvont staat en je kind of kinderen ten doop houdt. En je kijkt naar het water, dat heen wijst naar het bloed van de Heere Jezus Christus. Hèt middel wat God gegeven heeft om zalig te worden. Waar de Heere destijds je ouders op wees, en toen ook jezelf (en jullie kind). Als teken en bewijs dat de God van het verbond trouw blijft van generatie op generatie.
Gemeente, er zijn momenten dat je als gezin om elkaar heen staat, bij elkaar bent en je innig aan elkaar verbonden voelt.
Als je ouder mag worden: 25 jaar getrouwd, 40 jaar, 50 jaar, of…
Misschien staan je kinderen wel eerder rond je ziekbed of naast je sterfbed. Terwijl je samen terugkijkt naar het leven dat dan achter ligt…
En dan…
Ja, dan gaan wegen scheiden.
Ooit stond je samen, als kinderen rond het graf van je eigen vader en moeder.
En nu staan zij, je eigen kinderen, rond het graf van hún vader en moeder.
En dan …
Dan is het voorbij?
Nee, want je gezin staat in het perspectief van de eeuwigheid.
Dan, vroeg of laat, staan we samen voor de troon van God, de Rechter van hemel en aarde.
Hoe zal dat zijn? Denk je daar wel eens over na?
Jongens en meisjes, jongelui, hoe kijk je dan naar je ouders?
Met dankbaarheid in je ogen? ‘Wat een zegen, Heere, dat zij me al zo vroeg verteld hebben van U en van Uw goede dienst?’
Of: Je ziet de vreugde die afstraalt van hun wangen. Terwijl jou de schrik om je hart slaat? Te laat…
Ouders, hoe kijkt u dan naar uw kinderen?
‘Wee mij, ik heb God nooit gezocht, en ik heb ook mijn kinderen nooit aangespoord om God zoeken?’
Of: U ziet de vreugde die afstraalt van hun wangen. Terwijl de schrik u(!) om het hart slaat? Te laat…
Of…, staat u, staan jullie, staan wij daar straks met héél ons gezin?
Iedereen is er (ook nu!) bij?
Terwijl de ogen van ouders èn kinderen schitteren van vreugde.
Terwijl tranen van geluk tintelen in onze ogen.
Allemáál vrijgekocht door het bloed van het Lam van God? Waar het water van de Heilige Doop ons ooit op wees?
Je zegt tegen elkaar: Goed gedaan…?
Je zegt tegen je vader en moeder: Bedankt, pa en ma…?
Nee! Je zegt samen: Het is door U, door U alleen, Heere. Vanwege Uw trouw, om Uw verbond. Waarin U ons van kinds af aan al in bracht.
Wil je (met mij) vandaag jezelf en je gezin zien in dat eeuwigheidsperspectief?
In dat perspectief van: straks samen staan voor de troon?
De tekst voor de preek van vanmorgen staat in 2 Timotheüs 3:14-15. We denken na over deze woorden, onder het thema: De grote zegen van een christelijke opvoeding.
Dit schrijft Paulus aan Timotheüs:
Maar blijft gij in hetgeen gij geleerd hebt, en waarvan u verzekering gedaan is, wetende, van wie u het geleerd hebt. En dat gij van kinds af de heilige Schriften geweten hebt, die u wijs kunnen maken tot zaligheid, door het geloof, hetwelk in Christus Jezus is.
Paulus schrijft deze brief aan Timotheüs. Het is niet helemaal duidelijk wat Timotheüs op dat moment aan het doen is. Waarschijnlijk werkt hij als evangelist in en rond de stad Efeze. ’t Is een moeilijke tijd. Net als nu.
Kijk maar naar het begin van 2 Timotheüs 3, vers 1-3. Daar staat: En weet dit, dat in de laatste dagen ontstaan zullen zware tijden. Want de mensen zullen zijn liefhebbers van zichzelven, geldgierig, laatdunkend, hovaardig, lasteraars, den ouderen ongehoorzaam, ondankbaar, onheilig. Zonder natuurlijke liefde, onverzoenlijk, achterklappers, onmatig, wreed, zonder liefde tot de goeden.
In die tijd, in die moeilijke tijd, waarschuwt Paulus zijn geestelijke zoon Timotheüs.
Als hij zegt in vers 14: Maar u(!), blijft u in hetgeen u geleerd hebt, en waarvan u verzekering gedaan is, wetende, van wie u het geleerd hebt.
Dus twee dingen: u hebt het geleerd, èn: u is verzekering gedaan; dat wil zeggen: u bent overtuigd.
a. Eerst dat: Het is u geleerd.
Door wie?
Zeker, ook door Paulus. Kijk maar in vers 10-11: Maar u hebt achtervolgd mijn leer, wijze van doen, voornemen, geloof, lankmoedigheid, liefde, lijdzaamheid. Mijn vervolgingen, mijn lijden.
Maar vooral: het is is u geleerd door moeder (Eunice) en door oma (Lois).
b. En dat heeft u (zegt Paulus als tweede) ook overtuigd.
Door? Door wie is dat gebeurd?
Overtuiging, zegt de Heere Jezus in Johannes 16, is geen mensenwerk. Maar een werk van God, van God de Heilige Geest.
Dus, nog even terug.
Laten we eerst even kennismaken met moeder (Eunice) en met oma (Lois).
In Handelingen 16:1 staat dat Timotheüs de zoon was van een gelovige Joodse vrouw, maar van een Griekse vader.
Dus zijn moeder was een gelovige Joodse vrouw. De Kanttekening bij de Statenvertaling zegt: een Joodse vrouw die ‘bekeerd was tot het christengeloof.’
En in 2 Timotheüs 1:5 herinnert Paulus zich het ongeveinsde geloof van béiden: zowel van moeder, als ook van oma. Beiden, moeder en oma, waren gelovige vrouwen.
Die de jonge Timotheüs van kind af aan opgevoed hebben bij de Heilige Schriften, bij de boeken van het Oude Testament. Die vol zijn van de (voorheen nog komende) Christus.
En daarna zijn ze door God als instrumenten gebruikt in Zijn hand, om aan diezelfde Timotheüs ook te laten zien, dat de beloften van het Oude Testament vervuld waren in de komst van de Heere Jezus Christus.
En zo groeide hij niet alleen op bij de Heilige schriften van Oude Testament, maar later ook bij bij het Evangelie van het Nieuwe Testament. Het Evangelie, waar Paulus vol van is. Het Evangelie van Jezus Christus.
Moeder (Eunice) en oma (Lois) hebben (zou je kunnen zeggen) de basis, het fundament gelegd. En toen kwam Paulus, en die bouwde daarop verder. Door Timotheüs meer dan ooit te wijzen op het Evangelie van de gekruisigde Zaligmaker.
En dat alles heeft de Heere rijk gezegend.
En nu zegt Paulus tegen Timotheüs: Blijf (in alle verleiding en met alle dwaalleer om je heen) staan op dat fundament. Blijf met twee benen staan:
a. Op wat je geleerd hebt, van mij (Paulus), van je moeder en van je oma…
b. En op dat waarvan u verzekering gedaan is. Letterlijk: waarvan u overtuigd bent.
Overtuigd, door wie? Door mij (Paulus)? Door moeder? Door oma?
Was die christelijke opvoeding van thuis genoeg? Waren mijn woorden, de woorden van Paulus genoeg?
Nee. Mensen kunnen (ook nu) niet en nooit innerlijk overtuigen van de waarheid van de woorden van het Evangelie.
Dat is Gods werk. Dat is het werk van God de Heilige Geest.
En dus aarzelt Paulus niet om die twee dingen in één adem te noemen: de zegen van een christelijke opvoeding en de noodzaak van het werk van de Heilige Geest.
En dat besef, ouders (als u ouder mag zijn van kind of kinderen), dat besef maakt als het goed is niet alleen ijverige ouders, maar vooral ook biddende ouders. Die bidden: ‘Heere, ik kan mijn kinderen niet bekeren, doet U het toch!’
Maar blijft gij in hetgeen gij geleerd hebt, en waarvan u verzekering gedaan is, wetende, van wie u het geleerd hebt. En dat u van kinds af geweten hebt de Heilige Schriften:
Van kinds af. Dat woord ‘kind’, dat hier staat, wordt ook gebruikt voor de ongeboren Johannes de Doper. Als Elizabeth de stem van Maria hoort, dan springt haar ongeboren kind van vreugde op in haar buik.
Van kind af aan, van jongs af aan…, dan gaat het dus, om een kind dat nog niet geboren is of om een kind dat nog aan de borst van zijn moeder is.
Vanaf die tijd, Timotheüs, dat je bij je moeder Eunice dronk, en dat zij voor je bad… Vanaf de tijd, Timotheüs, dat oma Lois voor je zong en je vertelde, vanaf die tijd, heb je de Heilige Schriften geweten.
Van toen tot nu, heb je ze geweten.
Je weet het, je hebt het leren begrijpen, je herinnert het je. Door moeder, door oma Lois, door mij, Paulus.
En dat leren is uitgebreid en verdiept tot innerlijke overtuiging, door het werk van de Heilige Geest.
Want zij (moeder en oma) en ik (Paulus) waren eigenlijk maar instrumenten, maar intermediairs, die de boodschap doorgegeven hebben. We kregen -en krijgen het nu- van God (als ouders, als ambtsdragers) en gaven -en geven het nu- door…
Wat? De inhoud van de Schriften en van het Evangelie van de gekruisigde Christus.
Dat, ouders, moet je doorgeven aan je kinderen. Zoals Psalm 78 zegt: (De dingen) die wij gehoord hebben en weten ze, en onze vaders ons verteld hebben. Wij zullen het niet verbergen voor (onze) kinderen, voor het navolgende geslacht, vertellende de loffelijkheden (de grote daden) van de HEERE, en Zijn sterkheid (de kracht) en Zijn wonderen, die Hij gedaan heeft.
Met als climax, het grote wonder dat God Zijn Zoon naar deze wereld stuurde om verloren zondaars weer terug brengen bij God.
Dat, ouders, is de taak die we van Heere gekregen hebben.
Zo voedden moeder Eunice en oma Lois hun kind, hun kleinkind op in de vreze des Heeren. Vanuit hun ongeveinsde, oprechte geloof.
Ja…, maar hoe moet dan, als je zelf niet echt gelooft? Als je zelf dat ongeveinsde, dat echte geloof niet hebt?
Dan sta je voor een onmogelijke opgave. Zo kan je je kind, je kinderen niet opvoeden tot eer van God.
En bedenk daarbij: Straks sta je wel voor de troon, met je man, je vrouw, je kind, je kinderen…
Laat het je toch aansporen om de Heere te zoeken, opdat ook je kind of kinderen van je kunnen weten, zien en ervaren wat de dienst van de Heere betekent.
Laten we samen, voordat we verdergaan, gaan zingen uit Psalm 78:3:
Want God heeft Zijn getuigenis gegeven
Aan Jacobs huis; een wet, om naar te leven,
Die Israël zijn nageslacht moet leren,
Opdat men nooit haar kennis moog’ ontberen;
God vordert, dat de naneef, eeuwen lang,
Van kind tot kind, dit onderwijs ontvang’.
– – – – –
Timotheüs heeft het geleerd, vanaf dat hij klein kind was: de Heilige Schriften. Moeder en oma hebben hem erover verteld. Over wat God gedaan had in Israël. Hoe ze uit Egypte gegaan waren, door de Rode Zee, door de woestijn, naar het land Kanaän. Ze hebben hem verteld over Samuël, over David, over de tempel en de offers, over de Messias die komen zou.
Ook over wat daarvóór gebeurd was: over Adam en Eva in het paradijs, over de zonde die in de wereld gekomen was.
‘En daardoor heb jij, Timotheüs, ook een zondig hart’.
Maar ze hebben hem ook verteld dat uiteindelijk de Schrift vervuld is. Hij, de beloofde Messias is gekomen. Ze hebben hem verteld over Jezus, het kind van Bethlehem. Over Zijn leven, over Zijn lijden, dood, opstanding en hemelvaart. Ze hebben verteld over de liefde van de Heere Jezus.
‘Timotheüs, weet je wat Jezus zei? Laat de kinderen tot Mij komen’.
En terwijl moeder en oma dat vertelden, terwijl zij doorgaven wat God leerde vanuit Zijn Woord, haakte dat Woord vast in het leven van de kleine Timotheüs.
Omdat ze zo mooi vertelden?
Nee. Omdat de Heilige Geest kwam, en hem innerlijk overtuigde en hem een nieuw hart gaf.
Toen hij… 20 werd? Nee, toen hij nog heel jong was.
Daarom is onze taak, ouders, zo belangrijk. Daarom moet je je kinderen niet naar een neutrale kinderopvang of naar een onchristelijk gastgezin brengen. Geef je peutertjes geen vergif te zien en te horen. Laat dan oma maar oppassen, met ze spelen, voor ze zingen en voorlezen.
Oma’s, je hebt een Bijbelse taak, met als oma Lois…
Timotheüs diende de Heere toen hij nog heel klein was. Misschien was hij één, twee, drie of vier jaar…?
Wat moet dat jongetje gelukkig geweest zijn. Toen al. Dat hij de Heere diende en liefhad.
Doe jij dat ook? Is dat wat jij ook het liefste wil? De Heere dienen? De Heere liefhebben?
Met een nieuw hart?
Van Wie hou jij het meest? Van de Heere? Van de Heere Jezus?
Weet je wat je moet doen, jongens en meisjes?
Heel goed luisteren als mamma of oma uit de Bijbel leest (of pappa of opa). Of zelf daarin proberen te lezen.
En de Heere zoeken! Bidden, op een stil plekje thuis, waar niemand je ziet, maar de Heere wel. En biddend op je knieën zeggen: ‘Heere, bekeer me toch, geef me toch een nieuw hart? U hebt het toch gezegd: Laat de kinderen tot Mij komen? Hier ben ik, Heere. Denk toch, Heere, aan dat ik gedoopt ben. Toen hebt U toch gezegd, dat U ook mijn God wilt zijn?’
Jongens en meisjes, jongelui, vergeet niet hoe bijzonder het is, dat je groot wordt en groot geworden bent bij het lezen in de Bijbel, en bij het bidden tot God.
Zeldzaam is je voorrecht. Honderden miljoenen kinderen en jongeren hebben nog nooit in dit boek gelezen, en hebben nog nooit Gods stem daaruit gehoord. De vriendelijk boodschap, de liefdevolle klop op de deur van hun hart: Mijn zoon, Mijn dochter, geef Mij je hart!
De hartelijke aansporing uit het Spreukenboek: Mijn zoon, vergeet mijn wet niet, maar uw hart beware mijn geboden. Mijn zoon, bewaar het gebod uws vaders, en verlaat de wet uwer moeder niet (Spr. 3:1, 6:20).
Dit is de tijd, dit is de beste tijd, jongelui, om de Heere te gaan zoeken en dienen.
Nu, nu de Heere zo dicht bij je komt. En je nodigt.
Het is de Heere Jezus Christus Zelf Die je nodigt. Met Zijn woorden. En soms ook met een teken daarbij, om de waarheid van die woorden te bevestigen. Ik bedoel met het teken van de Heilige Doop. Waarmee de Heere tegen je zegt: Luister jongen, meisje, luister jongedame, kerel: ‘Ik meen het echt, hôr. Ik meen wat Ik zeg. Ik heb nooit tegen je gezegd: Zoek Mij tevergeefs. Ik zeg je: Zoek en je zult vinden.’
Met deze woorden kwam God van jongs af aan tot je hart. En met het teken van de Heilige Doop raakte Hij je voorhoofd aan.
Met de bedoeling, niet dat je van Hem weg zou gaan, maar met de bedoeling dat je zou terugkomen. Zoals de profeten in het Oude Testament zo vaak zeiden (namens de Heere Zelf): Keer terug, afkerige (weglopende) kinderen. Ik, zegt de Heere, zal je afkeringen genezen (Jer. 3:22). Dat wil zeggen: Ik zal je alles vergeven en je als verloren zoon of dochter ontvangen en omhelzen.
Jongelui, het is Christus Die je nodigt. Mijn zoon, Mijn dochter, geef Mij je hart.
Niet je goede hart, maar je slechte hart. Niet je levende hart, maar je dode hart.
Ik ben bereid je te wassen van al je ongerechtigheid, van al je zonden.
‘t Geeft je zoveel blijdschap, vrede en vreugde, als je de Heere van jongs af aan liefhebt, dient en vreest. En het bewaart je voor zoveel zonden en voor zoveel verdriet daarover.
Gelukkiger leven is er niet, kinderen, jongeren, dan leven met de Heere. Dan heb je alles. Dat is alles! Als God je Leven is, als de Heere je Hoop is.
Jongelui (hoe oud ben je? twintig, vijfentwintig?), ben je nog steeds onbekeerd? Leef je nog steeds zonder God?
Bijna(!), bijna heb je je Timotheüs-tijd voorbij laten gaan. Jarenlang (van jongs af aan) riep de Heere je: Kom tot Mij! Maar tot nog toe ben je niet gekomen.
Je hebt de Heilige Schriften, de Bijbel die in staat is om je wijs te maken tot zaligheid.
Daarin staat hoe je gered kan worden, namelijk alleen door het geloof in Christus Jezus.
Dat weet je al jaren. Waarom laat je je kostbare tijd voorbijgaan?
De Heere later zoeken is zoveel moeilijker.
Dan ben je oud (als je ooit oud wordt).
Dan ben je ziek (als je ooit een ziekbed krijgt).
Nu, nu is het de welaangename tijd, de beste tijd, om gered te worden (2 Kor. 6:2).
Kies dan niet voor de dingen van de wereld, voor de glans van carrière maken, voor het tijdelijke plezier van dingen die voorbijgaan.
Maar zoek de Heere. En ga door Gods genade leven met Hem.
Wat je doen moet?
Ga weer in je Bijbel lezen. Begin weer te lezen in de eenvoudige geschiedenissen in de Evangeliën, over het leven van de Heere Jezus.
En ga weer bidden. Misschien heb je het nooit zo gedaan, maar doe het dan vanaf nu wel zo: Buig je knieën. Letterlijk. En buig je hoofd. En bid en zeg eenvoudig: ‘Heere, bekeer me! Dan zal ik bekeerd zijn!’
God zal het echt doen, als je dat aan Hem gaat vragen.
Het bewijs daarvan staat hier: in de Bijbel!
En het bewijs daarvan staat ook daar: op je gedoopte voorhoofd!
Ga het doen! Want als je het niet doet, dan kom je zeker voor eeuwig om.
Want buiten God is er geen leven. Buiten Jezus blijf je verloren en ga je verloren.
Ouders, dit is je eerste taak: je allerkleinste kinderen opvoeden voor de Heere en Zijn dienst. En daarmee beginnen nu ze nog klein zijn.
Zoals Hanna de kleine Samuel (drie jaar oud was hij) bracht bij Eli. En hij bad aldaar (staat er) de HEERE aan (1. Sam 1:28).
Ja, dat was wat er te zien was. Maar wat er bijna niet te zien was, was dat daarachter een biddende Hanna was, die haar gebed uitstortte voor het aangezicht van de Heere.
Maar vooral, dat daarboven God Zelf was. De HEERE, de God van het verbond, Die Zijn Woord houdt, en gebeden van biddende ouders hoort.
Ouders, dit is je eerste taak: je allerkleinste kinderen opvoeden voor de Heere en Zijn dienst. Zoals Hanna die kleine Samuel bracht bij de tent der samenkomst. Neem zo je kleine kinderen van jongs af aan mee naar de kerk.
Ik zeg niet (met alle waardering voor de crèche), ik zeg niet: Stop ze in de crèche.
Maar neem ze zo vroeg als het kan, mee naar hier. Onder de klanken van het Woord. Daar waar we als gemeente samen bidden en zingen.
En ouders, jonge ouders, bid veel voor je kinderen. Voor je kleine kindje in de wieg, voor je peutertje dat bij je op schoot zit, voor je kind dat speelt in de box, dat drentelt door de kamer. Zij hebben alleen toekomst, en de gemeente heeft alleen toekomst, als ze opnieuw geboren worden.
En, aanstaande ouders, bid veel voor het kindje dat groeit in de buik van zijn of haar moeder. Zodat hij of zij later kan zeggen, wat David zegt in Psalm 22:11: Op U ben ik geworpen (in de gebeden van mijn ouders) van de baarmoeder af; van den buik mijner moeder aan bent U mijn God.
En laten ook wij veel bidden, ouders van oudere kinderen, dat geen van hen verloren zal gaan.
En laten ook wij veel bidden, oma’s en opa’s, dat geen van onze kleinkinderen verloren zal gaan.
U zegt: ‘Ik voel zo mijn onvermogen. Mijn kind is wel gedoopt, maar u moest eens weten wie ik ben…’
Dat weet ik wel. Want ik ben ook zo’n ouder…
Maar wat is het dan een troost, dat er niet alleen staat ‘hij heeft het geleerd’ (van Paulus, van moeder Eunice, van oma Lois). Als het daarvan afhing, dan was er geen hoop.
Maar hem is ook ‘verzekering gedaan’. Hij is overtuigd, door de Heere Zelf. Dat was Gods werk.
En dat(!), dat het Gods werk is, dat is geen ontmoediging.
Als ik zeg: ‘Je kind moet opnieuw geboren worden, en dat is Gods werk’, dan is dat geen ontmoediging maar troost!
Als je tegelijkertijd denkt aan Gods beloftewoord en kijkt naar het water van de Heilige Doop. Waar God gezegd heeft en zegt: ‘Ik ben van harte bereid om u en uw kinderen te wassen van al uw en hun ongerechtigheid.’
Dan mag je getroost naar huis gaan. Dan mag je getroost je knieën buigen. Omdat er een God is Die leeft, en Die door zal gaan met Zijn werk. Van geslacht tot geslacht, van generatie op generatie.
Zeg dan zo meteen thuis maar op je knieën voor de Heere: ‘Heere, maak ook mij maar een kind. Ik kan het niet van mezelf. Opvoeden voor U voelt zo onmogelijk. En het is zo onmogelijk voor mij. Maar ik steek mijn lege hand uit naar U. Wilt U het Zelf doen?
U hebt het toch beloofd? U hebt toch gezegd: Laat de kinderen tot Mij komen?
Heere, hier ben ik. Hier zijn wij. Help ons!
Ons, met ons kind, met ons ongeboren kind, met ons oudere kind, met ons weggelopen kind. We hebben geen rechten. Maar doe het, Heere, toch omwille van Uw grote Naam.
Doe het om Uw Kind. Doe het om Jezus’ wil.’
Amen.
Slotzang Psalm 87:4,5
God zal ze Zelf bevestigen en schragen,
En op Zijn rol, waar Hij de volken schrijft,
Hen tellen, als in Isrel ingelijfd,
En doen den naam van Sions kind’ren dragen.
Dan wordt mijn naam met lofgejuich geprezen;
Dan zullen daar de blijde zangers staan,
De speelliên op de harp en cimbel slaan,
En binnen u al mijn fonteinen wezen.
