Wees niet bezorgd uw leven – Lukas 12 – dankdag
Preek over: Wees niet bezorgd voor uw leven Lukas 12: 22-32: Wees niet bezorgd voor uw leven, wat gij eten zult, noch voor het lichaam, waarmede gij u kleden zult. Het leven is meer dan het voedsel, en het lichaam dan de kleding. |
Wees niet bezorgd uw leven
Bijbelgedeelte Lukas 12: 22 En Hij zeide tot Zijn discipelen: Daarom zeg Ik u: Zijt niet bezorgd voor uw leven, wat gij eten zult, noch voor het lichaam, waarmede gij u kleden zult. 23 Het leven is meer dan het voedsel, en het lichaam dan de kleding. 24 Aanmerkt de raven, dat zij niet zaaien noch maaien, welke geen spijskamer noch schuur hebben, en God voedt dezelve; hoeveel gaat gij de vogels te boven! 25 Wie toch van u kan met bezorgd te zijn één el tot zijn lengte toedoen? 26 Indien gij dan ook het minste niet kunt, wat zijt gij voor de andere dingen bezorgd? 27 Aanmerkt de leliën, hoe zij wassen: zij arbeiden niet en spinnen niet; en Ik zeg u: Ook Sálomo in al zijn heerlijkheid is niet bekleed geweest als een van deze. 28 Indien nu God het gras, dat heden op het veld is en morgen in den oven geworpen wordt, alzo bekleedt, hoeveel te meer u, gij kleingelovigen! 29 En gijlieden, vraagt niet wat gij eten of wat gij drinken zult, en weest niet wankelmoedig. 30 Want al deze dingen zoeken de volken der wereld; maar uw Vader weet dat gij deze dingen behoeft. 31 Maar zoekt het Koninkrijk Gods, en al deze dingen zullen u toegeworpen worden. 32 Vrees niet, gij klein kuddeken; want het is uws Vaders welbehagen ulieden het Koninkrijk te geven. 33 Verkoopt hetgeen gij hebt en geeft aalmoes. Maakt uzelven buidels die niet verouden, een schat die niet afneemt, in de hemelen, waar de dief niet bij komt, noch de mot verderft. 34 Want waar uw schat is, aldaar zal ook uw hart zijn. 35 Laat uw lendenen omgord zijn, en de kaarsen brandende. 36 En zijt gij den mensen gelijk die op hun heer wachten, wanneer hij wederkomen zal van de bruiloft, opdat als hij komt en klopt, zij hem terstond mogen opendoen. 37 Zalig zijn die dienstknechten welke de heer als hij komt, zal wakende vinden. Voorwaar Ik zeg u, dat hij zich zal omgorden, en zal hen doen aanzitten, en bijkomende, zal hij hen dienen. |