Manna, hemels brood – Exodus 16 (video)
Toen het de kinderen Israëls zagen, zo zeiden zij de een tot den ander: Het is Man (‘manna’). Want zij wisten niet wat het was.
Toen het de kinderen Israëls zagen, zo zeiden zij de een tot den ander: Het is Man (‘manna’). Want zij wisten niet wat het was.
Preek over: Mara, bitter waterHet volk Israël komt tijdens de woestijnreis bij Mara. Er is drie dagen geen water geweest. Maar het water dat ze nu vinden bij Mara is bitter. Bij Mara Bijbelgedeelte Exodus 15:20 En Mirjam, de profetes,…
Petrus, een apostel van JEZUS CHRISTUS, aan de vreemdelingen, verstrooid in Pontus, Galátië, Cappadócië, Azië en Bithynië.
Preek: Des HEEREN paschaExodus 12:11 Aldus nu zult gij het eten: uw lendenen zullen opgeschort zijn, uw schoenen aan uw voeten en uw staf in uw hand; en gij zult het met haast eten; het is des HEEREN pascha. Ons…
Preek over: Het zuurdesem van de zonde wegdoenExodus 12:15: Zeven dagen zult gijlieden ongezuurde broden eten; maar aan den eersten dag zult gij het zuurdeeg wegdoen uit uw huizen. Het zuurdesem wegdoen Bijbelgedeelte Exodus 12:14 En deze dag zal ulieden…
Preek over: Bloed van het paaslamHet bloed van het lam moet in de nacht van de uittocht uit Egypte gestreken worden aan de posten van de deuren van de huizen van de Israëlieten in het land Gosen. Dan zal de…
De HEERE zegene u en behoede u; De HEERE doe Zijn aangezicht over u lichten en zij u genadig; De HEERE verheffe Zijn aangezicht over u en geve u vrede.
Geheel zijt gij schoon, Mijn vriendin, en er is geen gebrek aan u.
Bij Mij van de Libanon af, o bruid, kom bij Mij van den Libanon af.
En als Hij dit gezegd had, werd Hij opgenomen daar zij het zagen, en een wolk nam Hem weg van hun ogen.
En het geschiedde als een het timmerhout velde, dat het 4ijzer in het water viel; en hij riep en zeide: Ach, mijn heer; want het was geleend.
En de HEERE God riep Adam, en zeide tot hem: Waar zijt gij? En hij zeide: Ik hoorde Uw stem in den hof, en ik vreesde; want ik ben naakt; daarom verborg ik mij.
Op U ben ik geworpen van de baarmoeder af; van den buik mijner moeder aan zijt Gij mijn God.
Want Dien, Die geen zonde gekend heeft, heeft Hij zonde voor ons gemaakt, opdat wij zouden worden rechtvaardigheid Gods in Hem.
De jonge leeuwen lijden armoede, en hongeren; maar die de HEERE zoeken, hebben geen gebrek aan enig goed.
De HEERE is mijn Herder, mij zal niets ontbreken. Hij doet mij nederliggen in grazige weiden; Hij voert mij zachtjes aan zeer stille wateren.
Naäman nu, de krijgsoverste van den koning van Syrië, was een groot man voor het aangezicht zijns heren, en van hoog aanzien; want door hem had de HEERE de Syriërs verlossing gegeven; zo was deze man een strijdbaar held, doch melaats.
En zeg tot haar: Is het wel met u? Is het wel met uw man? Is het wel met uw kind? En zij zeide: Het is wel.
Op uw zaligheid wacht ik, HEERE!
Wat zal ik den HEERE vergelden voor al Zijn weldaden aan mij bewezen?
Gij zijt mensen; maar Ik ben uw God.
Wie mag in de hemel tegen de HEERE geschat worden?
In deze zaak vergeve de HEERE uw knecht: Wanneer mijn heer in het huis van Rimmon gaan zal om zich daar neder te buigen.
Preek over Zondag 48 van de Heidelbergse Catechismus, in verband gebracht met het wonder van talen, vanuit Genesis 11 en Handelingen 2:5-11.
En hij ging van daar op naar Beth-el. Als hij nu den weg opging, zo kwamen kleine jongens uit de stad; die bespotten hem, en zeiden tot hem: Kaalkop, ga op, kaalkop, ga op!
Ik verwacht de HEERE
Het verlorene zal Ik zoeken, en het weggedrevene zal Ik wederbrengen, en het gebrokene zal Ik verbinden, en het kranke zal Ik sterken, maar het vette en het sterke zal Ik verdelgen, Ik zal ze weiden met oordeel.
En daarom zal de HEERE wachten, opdat Hij u genadig zij, en daarom zal Hij verhoogd worden, opdat Hij Zich over ulieden ontferme.
Elia ging over tot hem, en wierp zijn mantel op hem. En hij verliet de runderen, en liep Elia na.
Want ik weet mijn Verlosser leeft, en Hij zal de laatste over het stof opstaan.
En hij zeide: Vrees niet; want die bij ons zijn, zijn meer dan die bij hen zijn. En Elisa bad en zeide: HEERE, open toch zijn ogen, dat hij zie. En de HEERE opende de ogen van den jongen, dat hij zag; en zie, de berg was vol vurige paarden en wagens rondom Elisa.
Daarom zal de man zijn vader en zijn moeder verlaten en zijn vrouw aankleven, en zij zullen tot één vlees zijn.
En die Man zal zijn als een verberging tegen de wind en een schuilplaats tegen de vloed; als waterbeken in een dorre plaats, als de schaduw van een zware rotssteen in een dorstig land.
En de raven brachten hem des morgens brood en vlees, desgelijks brood en vlees des avonds; en hij dronk uit de beek.
En de wolf zal met het lam verkeren, en de luipaard bij den geitenbok nederliggen; en het kalf en de jonge leeuw en het mestvee tezamen, en een klein jonksken zal ze drijven.
Want het zal geschieden ten zelven dage, dat de heidenen naar den Wortel van Isaï, Die staan zal tot een Banier der volken, zullen vragen, en Zijn rust zal heerlijk zijn.
Zo Gij, HEERE! de ongerechtigheden gadeslaat; HEERE! wie zal bestaan? Maar bij U is vergeving, opdat Gij gevreesd wordt.
Keert u tot Mijn bestraffing; zie, Ik zal Mijn Geest ulieden overvloediglijk uitstorten; Ik zal Mijn woorden u bekendmaken.
Toen nu Daniël verstond dat dit schrift getekend was, ging hij in zijn huis (hij nu had in zijn opperzaal open vensters tegen Jeruzalem aan), en hij knielde drie tijden des daags op zijn knieën, en hij bad en deed belijdenis voor zijn God, ganselijk gelijk hij voordezen gedaan had.
Wij hebben gezondigd, en hebben onrecht gedaan, en goddelooslijk gehandeld, en gerebelleerd, met af te wijken van Uw geboden, en van Uw rechten.
En de HEERE zal een Hoog Vertrek zijn voor de verdrukte, een Hoog Vertrek in tijden van benauwdheid. En die Uw Naam kennen, zullen op U vertrouwen, omdat Gij, HEERE, niet hebt verlaten degenen, die U zoeken.
De hemel zal als een rook verdwijnen, en de aarde zal als een kleed verouden, en haar inwoners zullen van gelijken sterven; maar Mijn heil zal in eeuwigheid zijn, Mijn gerechtigheid zal niet verbroken worden.
Toen zeide ik: Zie, Ik kom; in de rol des boeks is van Mij geschreven.
Zie, wij zijn voor Uw aangezicht in onze schuld.
Toen ging de koning David in, en bleef voor het aangezicht des HEEREN, en hij zeide: Wie ben ik, Heere HEERE, en wat is mijn huis, dat Gij mij tot hiertoe gebracht hebt?
Want bergen zullen wijken, en heuvelen wankelen; maar Mijn goedertierenheid zal van u niet wijken, en het verbond Mijns vredes zal niet wankelen, zegt de HEERE, uw Ontfermer.
Zo Gij, HEERE! de ongerechtigheden gadeslaat; HEERE! wie zal bestaan? Maar bij U is vergeving, opdat Gij gevreesd wordt.
Velen zeggen: Wie zal ons het goede doen zien? Verhef Gij over ons het licht Uws aanschijns, o HEERE!
als een lam werd Hij ter slachting geleid, en als een schaap, dat stom is voor het aangezicht zijner scheerders, alzo deed Hij Zijn mond niet open.