De Zon der gerechtigheid – Maleachi 4 – advent

Preek over: de Zon der gerechtigheid
Maleachi 4:1-3: Ulieden daarentegen die Mijn Naam vreest, zal de Zon der gerechtigheid opgaan, en er zal genezing zijn onder Zijn vleugelen.

LEESPREEK

Gemeente, op deze …e adventszondag preek ik u, met Gods hulp, het Woord van God vanuit de profetie van Maleachi. Onze tekst kunt u vinden in Maleachi 4:1-3. Daar lezen we Gods Woord als volgt. Zo zegt de Heere:

Want zie, die dag komt, brandende als een oven; dan zullen alle hoogmoedigen en al wie goddeloosheid doet, een stoppel zijn, en de toekomstige dag zal hen in vlam zetten, zegt de HEERE der heirscharen, Die hun noch wortel noch tak laten zal.

Ulieden daarentegen die Mijn Naam vreest, zal de Zon der gerechtigheid opgaan, en er zal genezing zijn onder Zijn vleugelen; en gij zult uitgaan, en toenemen als mestkalveren.
En gij zult de goddelozen vertreden, want zij zullen as worden onder de zolen uwer voeten, te dien dage dien Ik maken zal, zegt de HEERE der heirscharen.

Het thema voor de preek is:
De Adventsverwachting van Maleachi.

We letten samen op:
1. Twee soorten mensen
2. Twee soorten verwachting

Als eerste dus:

1. Twee soorten mensen

Het is ergens tussen 450 en 400 voor Christus, als Maleachi, de laatste van de profeten dit schrijft. Het is een tijd vol verwarring en goddeloosheid. Maar, misschien is dat altijd wel zo geweest…
Een tijd waarin Maleachi zich al sprekend richt tot twee heel verschillende soorten van mensen.

a. Hij spreekt als eerste mensen aan, die opvallend veel tegenspreken.
De Heere spreekt hen aan, maar zij hebben altijd weer wat terug te zeggen.
Misschien herkent u daar wel iets van bij uzelf.
De Heere zegt iets tegen u, Hij spreekt u aan, maar altijd is er weer dat: Ja…, maar…!

Zoals in hoofdstuk 1:2: Ik heb ulieden liefgehad, zegt de HEERE…
Maar gij zegt: Waarin hebt Gij ons liefgehad?
Zoals in hoofdstuk 1:6: En ben Ik een Heere, waar is Mijn vreze? zegt de HEERE der heirscharen tot u, o priesters, verachters Mijns Naams…

Maar gij zegt: Waarmede verachten wij Uw Naam?
Zoals in hoofdstuk 1:7 Gij brengt op Mijn altaar verontreinigd brood…
En zegt: Waarmede verontreinigen wij U?
Zoals in hoofdstuk 2:17: Gij vermoeit de HEERE met uw woorden…
Nog zegt gij: Waarmede vermoeien wij Hem?

Zoals in hoofdstuk 3:7: Van uwer vaderen dagen af zijt gij afgeweken van Mijn inzettingen, en hebt ze niet bewaard; keert weder tot Mij, en Ik zal tot u wederkeren, zegt de HEERE der heirscharen…
Maar gij zegt: Waarin zullen wij wederkeren?

Altijd weer dat eindeloos repeterende ‘Ja…, maar…’
Met als ultieme climax de conclusie in hoofdstuk 3:14: Het is tevergeefs God te dienen! Dat heeft geen enkele zin. Daar heb je niets aan.

Maleachi noemt ze, de Heere noemt ze: hoogmoedig en goddeloos (3:15).
Ze onderwerpen zich niet aan Gods gezag en genade.
Ze willen niet de Heere Koning over hen zal zijn.

b. Maar is ook nog heel andere groep, in onze tekst, in vers 2: u, die Mijn Naam vreest
Zij zijn anders.
Zij vrezen de Gods Naam. Het zijn mensen vol eerbied voor Gods heiligheid, vol verwondering over Zijn goedheid, vol ontzag voor Zijn majesteit, vol liefde tot Zijn Woorden en geboden.
Ze vrezen de Heere, en: gedenken aan Zijn Naam (zoals staat in hoofdstuk 3:16).
Ze hebben de Heere steeds voor ogen, als hun Deel, als hun enig Goed.
Ze vrezen de Heere (ondanks al hun gebrek, ondanks veel duisternis vaak ook) in hartelijke en kinderlijke liefde en met diepe eerbied.
Ze houden door Gods genade in alles rekening met God, met Zijn woorden en met Zijn wet.

Bij welke van deze twee soorten mensen hoort u?
Het is belangrijk om dat te weten. Om dat voor uzelf vast te stellen.
Want dan weet u ook welk deel van de profetie van Maleachi voor u bestemd is.
Bij welke van die twee soorten mensen hoort u?
U kunt het weten. Als u eerlijk durft en wilt kijken naar uw hart en leven…
We gaan verder met ons tweede aandachtspunt:

2. Twee soorten verwachting

a. De eerste is een uitermate sombere… Lees maar mee in vers 1: Want zie (mensen, let op!), die dag komt, brandende als een oven; dan zullen alle hoogmoedigen en al wie goddeloosheid doet, een stoppel zijn, en de toekomstige dag zal hen in vlam zetten, zegt de HEERE der heirscharen, Die hun noch wortel noch tak laten zal.

Er zit in deze profetie van Maleachi een zekere gelaagdheid.
Sommige dingen gaan over de eerste komst van de Heere Jezus, over Zijn geboorte in Bethlehem.
Andere dingen gaan over Zijn tweede komst, over Zijn terugkomst op de wolken in de lucht, in grote heerlijkheid en glorie.

Dit gaat duidelijk over de grote dag van de Zoon des mensen.
Want zie, die dag komt. De dag des Heeren komt. Onvermijdelijk, met al de bittere consequenties voor wat daarna volgen zal, voor die eerste groep van mensen (ook in de kerk): tegensprekend, hoogmoedig en goddeloos.

Want zie, die dag komt, brandende als een oven.
De meeste mensen die zonder God leven, denken en hopen stilletjes dat het wel mee zal vallen met die volmaakte eigenschappen, met die deugden van God.
Ze hopen dat Hij Zijn alwetendheid zal veranderen in vergeetachtigheid.
Ze denken dat Hij Zijn heiligheid zal veranderen in een wat lossere standaard.
En ze verwachten dat Zijn rechtvaardigheid hen uiteindelijk toch wat ruimte zal geven voor hun zonden.

Maar niets zal minder waar blijken te zijn.
Slaap niet! Droom niet!
Bij God is geen verandering of schaduw van omkering (Jak. 1:17).

Laat u toch waarschuwen! Voordat het te laat is.
Onbekeerde vrienden, u gaat uw eeuwige ondergang tegemoet: brandend als een oven…
Paulus zegt waar u mee bezig bent: Naar uw hardigheid en onbekeerlijk hart vergadert u (voor uzelf) toorn als een schat in de dag des toorns en der openbaring van het rechtvaardig oordeel Gods (Rom. 2:5).

Brandend als een oven. Veel heter dus dan een open vuur…
Als beeld van Gods brandende toorn. Als beeld van ontvlamde, gekrenkte liefde…
Zoals staat in Psalm 21: Uw hand zal al Uw vijanden vinden; Uw rechterhand zal Uw haters vinden. Gij zult hen zetten als een vurige oven ten tijde Uws toornigen aangezichts; de HEERE zal hen in Zijn toorn verslinden, en het vuur zal hen verteren
(Ps. 21:9,10).

Dan zullen alle hoogmoedigen en al wie goddeloosheid doet, een stoppel zijn, en de toekomstige dag zal hen in vlam zetten.
In vlam gezet, als dat verdroogde spul dat overgebleven is na de oogst, als stro, als kaf.
Zegt de HEERE der heirscharen, Die hun noch wortel noch tak laten zal.
Teken van totale uitroeiing… (Amos 2:9).

U zegt: Is dit advent? Gaat dit over de komst van de Zoon des mensen?
Ja, dit gaat over tweede komst van de Heere Jezus Christus.
Dan zal Hij (zei Johannes de Doper) het kaf met onuitblusselijk vuur verbranden
(Matt. 3:12, Luk. 3:17).

Als u nu hoort bij degenen die Maleachi noemt ‘de hoogmoedigen en goddelozen’, laat dit dan niet van u afglijden. Zet dan uw verstand en uw oren niet op de MUTE-stand, niet op de PAUZE-stand. Maar word wakker uit uw droom!
Ontwaak u die slaapt en sta op uit de doden (Ef. 5:16).
Dit is het gevaar dat u bedreigt. U bent op weg naar uw eeuwige ondergang.
En het zal Tyrus en Sidon verdraaglijker zijn in de dag van het oordeel dan u, die weg geweten (Matt. 11:22).
O, laat u toch met God verzoenen, voordat het te laat is.
Maar weet… dat deze dag, zonder enige twijfel, onherroepelijk op u afkomt.

b. Maar voor die andere groep (die ik zojuist genoemd heb), voor degenen die de Naam des Heeren vrezen, is er een heel andere verwachting: voor u ‘zal de Zon der gerechtigheid opgaan’.
Het is zonder enige twijfel een profetie van de eerste komst van Christus.
Van Zijn komen naar deze wereld, zoals we daar met kerst aan denken.

Maar waarom wordt de Heere Jezus eigenlijk een Zon genoemd?

  1. Christus wordt een Zon genoemd vanwege Zijn heerlijkheid en glorie.
    Stralend, oogverblindend, ongeëvenaard.
    Zoals de dichter ervan zingt in Psalm 19: Die is als een bruidegom, uitgaande uit zijn slaapkamer; zij is vrolijk als een held om het pad te lopen. Haar uitgang is van het einde des hemels, en haar omloop tot aan de einden deszelven; en niets is verborgen voor haar hitte (Ps. 19:7).
  2. Christus wordt een Zon genoemd, omdat Zijn heldere stralen deze donkere wereld verlicht hebben.
    Toen Hij kwam verschijnen in de duisternis, in het land van de schaduw van de dood.
    Toen Hij in de nacht geboren werd in Bethlehem.
    Toen Hij in het donker van de nacht leed en streed in Gethsémané.
    Toen Hij in de drie uur durende duisternis door God verlaten werd.
    Door die donkere weg (waarin Hij de toorn van God droeg voor de zonden van de Zijnen) ontstak Hij licht in de duisternis. Hij heeft Hij de duisternis verdreven.
    Daarom heeft Hij Zichzelf ook het Licht der wereld genoemd (Joh. 8:12).
  3. Hij wordt vooral ook een Zon genoemd, omdat Hij harten van zondaars verlicht, verwarmt en vruchtbaar maakt (zoals we zometeen verder zullen zien).
  4. En Hij wordt ook een Zon genoemd, omdat Hij Zich bij tijden kan verbergen achter de wolken, als het stormt, als het donker is, en ook in de wisselingen van de seizoenen.

Hij wordt genoemd de Zon der gerechtigheid.
Omdat Hij vol gerechtigheid en waarheid is. Hij heeft nooit enige zonde gekend of gedaan.
Om de gerechtigheid van Zijn gehoorzaamheid tot aan de dood van het kruis.
Om de gerechtigheid ook van Zijn lijden en sterven aan het kruis.

Deze Zon der gerechtigheid Christus, is in de volheid van de tijd opgegaan in deze wereld. Geboren in Bethlehem, als het Licht der mensen, als het Licht der wereld
(Joh 1:4; 8:12).
Deze Zon der gerechtigheid is helderder gaan stralen in Zijn opstanding en hemelvaart.
En Hij zal blinkend verschijnen op de grote dag van Zijn wederkomst.

Het zal (Zegt Matthew Henry) een glorierijke en welkome zonsopgang zijn voor allen, die Zijn Naam vrezen.
Die morgenstond der eeuwigheid.
Die toekomstige dag…, die de goddelozen in vlam zal zetten.

Gemeente, we zijn bezig met ons tweede punt: Twee soorten verwachting.
De Zon der gerechtigheid zal opgaan voor degenen die de Naam van de Heere vrezen.
Een heerlijke, een persoonlijke adventsbelofte, voor degenen die de Naam van de Heere vrezen.

Wat gebeurt er als de zon opgaat?
Hij ging op in de wereld, in Bethlehem.
Maar wat als Hij (zoals ik zojuist zei) opgaat in het hart van een zondaar?

a. Als eerste maakt Zijn Naam al direct duidelijk waar de dan Heere verschijnt: in het donker.
Ons hart is van nature, door onze breuk met God en door onze val in het paradijs, het domein van de vorst van de duisternis. We hebben van onszelf de duisternis liever dan het licht, omdat onze werken boos zijn (Joh. 3:19).
Geen mens wil van zichzelf dat donker verlaten. Het is hetzelfde als wanneer midden in de nacht iemand ineens het licht in je kamer aan doet. Je zegt: Nee, doe uit dat felle licht!
Niemand van ons wil dat de zon gaat schijnen in het stikdonker van zijn of haar hart.
We hebben de duisternis liever dan het licht…

En dus is dit een onbegrijpelijk wonder van eenzijdige goedheid en genade.
Dat hier staat: Of u nu wil of niet (niet dus!), maar als Ik het wil, dan zal het gebeuren!
Dan zal Ik u roepen uit de duisternis, tot Mijn wonderbare licht (1 Petr. 2:9).

b. Wat zie je (in de tweede plaats) als de Heere doet, wat zie je dan pas echt: je duisternis.
Wat je voorheen niet zag, zie je nu wel: je ellendige toestand, vol zonde, nood en dood.
Ellendig, arm, jammerlijk, blind en naakt (Openb. 3:17).
Ver bij God vandaan. Door eigen schuld.

Daar wordt de hoogmoed van de (eerder genoemde) hoogmoedigen gebroken.
Daar leer je buigen voor God: Genâ, o God, genâ, hoor hoe een boeteling pleit.
Ik ben U kwijt, door eigen schuld. O, ontsteek toch Uw licht in mijn donkere hart?
Vroeger had je dat nooit gewild.
Maar nu wel. Want als God zegt: ‘Er zij licht’, dan is er licht.
Vroeger wilde je het niet, maar nu wil je niet meer terug.

Wat kan je hart donker voelen in die tijd. In die tijd, waarin de Heere je ogen open gedaan heeft. En nu zie je…
Je zoekt, je vraagt… Maar het is en blijft zo vaak donker.
Hoe dat komt? Omdat je zo vaak op de verkeerde plaats zoekt. Je verduisterde hart zet je op het verkeerde been.
Je zoekt in jezelf. Je denkt dat jezelf kan verbeteren, dat je zelf je hart met bezems moet schoon maken.
Maar hoe meer je dat doet, hoe meer je het stof ziet opdwarrelen in het licht van de Zon, Die door de ramen van je hart naar binnen schijnt.

Wat nodig is? Dat Christus door Zijn Heilige Geest een ander licht laat vallen.
Niet alleen op jezelf, op dat er steeds meer onverbeterlijk uitziende hart.
Maar ook op Hem.
Denkend aan wat Jesaja zegt: Maak u op, word verlicht, want uw Licht komt, en de heerlijkheid des HEEREN gaat over u op (Jes. 60:1).

Wat een verwondering, wat een blijdschap geeft dat in ons hart. Als in de nacht van onze zonde-overtuiging de Heere licht laat vallen op Zijn Christus.
Op dat nooit ontdekte spoor.
Waar van mij niets meer meetelt. Maar ik heb ook niets meer.
En waar Christus een weg baant, dwars door al mijn onmogelijkheid heen.

c. Wat gaat de Zon der gerechtigheid dan (in de derde plaats ook) vertroosten en verwarmen.
Ik zocht overal troost. Maar nu vind ik troost in Zijn wonden (NGB, 21).
Ik zocht overal hulp, nu blijkt dat de Heere hulp besteld heeft bij Held, Die verlossen zal (Zef. 3:17).

Nu, nu blijkt dat er genezing is onze Zijn vleugels, onder de stralen van deze Zon.
Als het woord van Jesaja vervuld wordt: Want zie, de duisternis zal de aarde bedekken, en donkerheid de volken; doch over u zal de HEERE opgaan, en Zijn heerlijkheid zal over u gezien worden (Jes. 60:2).

Zoals Zacharias zingt zijn lofzang: Door de innerlijke bewegingen der barmhartigheid onzes Gods, met welke ons bezocht heeft de Opgang uit de hoogte; om te verschijnen dengenen, die gezeten zijn in duisternis en schaduw des doods; om onze voeten te richten op den weg des vredes (Luk 1:78–79).
Daar klaart onze duisternis op. Daar is de bitter kou van de nacht voorbij.
Daar vinden we genezing onder de stralen van de Zon der gerechtigheid.

Als we bij het licht van de Heilige Geest mogen geloven, wat Jesaja ooit profeteerde:
Hij is om onze overtredingen verwond, om onze ongerechtigheden is Hij verbrijzeld;
de straf, die ons de vrede aanbrengt, was op Hem, en door Zijn striemen is ons genezing geworden (Jes. 53:3).

Genezing voor mij, door de striemen van Hem, Die als de Zon der gerechtigheid moest ondergaan in de nacht van Zijn Godsverlating. Maar Hij stond op van de doden. Om door Zijn Heilige Geest leven en licht te geven.
Genezing van zondeschuld.
Genezing voor gebrokenen van hart.
Genezing in alle aanvechting, strijd, twijfel en duisternis.
Vrolijkheid en licht, voor all’ de oprechte harten, ten troost verspreid in smarten (Ps. 97:7).

d. Die Zon der gerechtigheid gaat (in de vierde plaats) ook vruchtbaar maken.
Om vruchten voort te brengen van geloof en bekering waardig. Zonder ruimte te geven aan ons hoogmoedige hart.
Want de wortel van dat nieuwe leven is uit God, Die licht bracht in onze duisternis.
En de groeikracht dat nieuwe leven komt ook van Boven, van de warmte en het licht van die Zon der gerechtigheid.
Nu we licht zijn in de Heere, worden we (u, die de Naam van de Heere vreest) ook geroepen om te wandelen in het licht des Heeren (Jes. 2:5, Ef. 5:8).

e. De Zon der gerechtigheid (als vijfde) verblijdt ook ons hart.
Niet waar, kinderen van God?
Onze tekst zegt (in vers 2): en gij zult uitgaan, en toenemen als mestkalveren.
Het beeld dat hier geschetst wordt, is het beeld van kalveren, van koeien die de stal uitgaan. De winter is voorbij. En nu springen ze vrolijk de wei in!
Wat een gelukkig leven. Dat leven met de Heere.
Als het licht van de Zon ons hart verblijdt, dan zingen we in God verblijd, van ’s Heeren wegen. Dan is het vol. Dan is alles vol van God en van Christus, Die vol is van genade en waarheid.

f. De zon verlicht, wijst de weg, troost, verwarmt, maakt vruchtbaar… en (dat doet de zon in de zesde plaats ook): Ze verdwijnt ook wel eens achter de wolken.
En (zeggen we) de zon gaat ook op en onder, als het dag of nacht wordt.
En daarbij zijn er in de natuur ook perioden dat zon minder warm voelt, zoals in winter.

Dus hoewel er niets aan de zon en aan deze Zon der gerechtigheid ontbreekt, blijft het leven van Gods kinderen een leven vol wisselingen.
We reizen, zo schrijft ds. Thomas Boston, vaak bij maanlicht.
Er zijn vaak wolken, die het licht van Gods vriendelijk aangezicht bedekken.
Maar wij moeten daar, kinderen van God, niet rustig onder zijn. En dat zou ook niet kunnen. Wie licht gezien heeft, kan in de duisternis niet meer wandelen
(Joh. 8:12, 1 Joh. 1:6).

Laten we ons ernstig afvragen waar die geestelijke donkerheid vandaan komt.
Is het omdat we in zonde leven?
Is het omdat we geen afscheid willen nemen van bepaalde zonden?
Is het omdat we onze plichten verwaarlozen: ons Bijbellezen, ons gebed, onze kerkgang?
Is er een andere oorzaak van die duisternis?

Toch zal die donkerheid in de harten van Gods kinderen nooit blijvend zijn.
De Heere zal nooit verlaten wat Zijn hand begon.
Op Gods tijd zal de Zon toch weer opgaan. Dan zullen we in Zijn licht het licht weer zien.
Dan zullen de stralen van Zijn genade ons hart weer verwarmen en vertroosten.
Ook als les, om meer dan ooit, het kwaad van de zonde te haten. En ijverig te blijven in het zoeken van de nabijheid van de Heere.

Ooit komt er dag, dat onze zon niet meer schijnen zal.
De dag waarop de Zon der gerechtigheid nooit meer onder zal gaan!
Kinderen van God, straks zijn die perioden van duisternis voorbij.
Straks zullen we volmaakte genezing gevonden hebben onder de schaduw van de vleugels van Christus. Op de dag dat de winter voor altijd voorbij zal zijn gegaan en de schaduwen voor altijd zullen wegvluchten (2:11, 17).
Dan zal onze blijdschap onbepaald (de wisselingen voorbij!) door het licht dat van Gods aangezicht straalt (weerkaatst door het gezicht van Christus) ten hoogste toppunt stijgen (2 Kor. 4:6).

Nog één aspect van de zon wil ik graag onder uw aandacht brengen.
In de natuur gaat de zon altijd langzaam op.
Ik wil niet ontkennen, dat God sommige mensen ook ogenblikkelijk kan brengen tot het licht. Denk maar aan Zacheüs, en andere voorbeelden uit de Bijbel.
Maar de gewone regel in de natuur en in het werk van Gods genade is, dat de zon langzaam opgaat. Zoals staat in Spreuken 4:18: Maar het pad der rechtvaardigen is gelijk een schijnend licht, voortgaande en lichtende tot den vollen dag toe.

En dus -dat wil ik graag zeggen-, pas beginnenden in de genade, u die nog niet zo lang op de weg van de genade bent, pas op voor hoogmoed. De verleiding is groot (door ons hoogmoedige hart) om bij eerste ochtendgloren al te zeggen: Het is licht! Het donker is voor altijd voorbij!

Wees ootmoedig, en leer luisteren naar de Bijbel, maar ook naar de geestelijke ervaring van Gods kinderen, God die de Heere al langer vrezen.
En u, die de Heere al langer vrezen mag, u weet (als u eerlijk bent) dat u vroeger ook zo was. Wees geduldig en voorzichtig met jongere broeders en zusters.
En wijs ze de weg van ootmoed, en van blijvend vragen om meer licht.

Rest mij nog één punt. Een ernstig punt. Want één ding wat de zon doet, heb ik nog niet genoemd.
De zon kan verwarmen. Maar de zon kan ook verbranden.
Wanneer dat gebeuren zal?
Als u met de hoogmoedigen en de goddelozen denkt en blijft denken, zegt en blijft zeggen, doet en blijft doen, zegt en blijft zeggen, waar Maleachi mee begon in hoofdstuk 1:2-3:
Ik heb u liefgehad, zegt de HEERE
Maar u zegt: Waarin hebt U ons liefgehad? (Nooit gemerkt, nooit op gelet!)
Was niet Ezau Jakobs broeder? spreekt de HEERE.
Nochtans heb Ik Jakob liefgehad(!), en Ezau heb ik gehaat

Met andere woorden: Kinderen van Jakob (niet: kinderen van Ezau, maar kinderen van Jakob), God is je tegemoet gekomen met Zijn liefde, met Zijn zorg, en met het teken van Zijn verbond op je voorhoofd.
Maar als je dat blijft ontkennen, als je je daar tegen blijft verzetten, als je die liefde blijft vertrappen, dan zal die liefde ontvlammen!
De toorn van God is vertrapte, ontvlammende liefde.
Die de ogen van het Lam van God, voorheen zo vol liefde en medelijden, zal maken tot een vlammend vuur (Openb. 2:18). Alles doorziend, en wraak nemend op de goddelozen.

En dus zegt Heere door de mond van Maleachi in vers 3: En gij zult de goddelozen vertreden, want zij zullen as worden onder de zolen uwer voeten, te dien dage dien Ik maken zal, zegt de HEERE der heirscharen.
De gedachte is voor ons nog niet voor te stellen. Maar de Heere zegt het wel.
Degenen die de Heere vrezen, zullen de goddelozen vertreden, vertrappen.

We zullen eeuwig halleluja zingen voor het Lam van God.
Maar we zullen ook zingen, zoals Mozes zong aan de oever van de Rode Zee, kijkend naar de lichamen van de verdronken Egyptenaars.

Zo zullen ook wij, kinderen van God, op de stranden van de eeuwigheid zingen.
Zoals staat in Openbaring 19: Halleluja. En de rook van hun pijniging gaat op in alle eeuwigheid (19:3). Zingen, met zicht op de ondergang van de goddelozen…
Onvoorstelbaar, maar waar…

Lieve mensen, goddelozen hier in de kerk, laat het toch zo ver niet komen!
Stop, met uw ja-maar-s tegen God.
Buig voor Hem.

Buig nu in je hart voor Hem. En ga thuis naar je slaapkamer en buig je knieën en bid God om genade: o God, wees mij zondaar genadig.
Dat is je vanaf deze plaats al zo vaak gezegd. Waarom heb je dat eigenlijk tot nu toe niet gedaan? Wat is daar nou zo moeilijk aan? Je wilt het gewoon niet!

Lieve mensen, doe het toch. Het is de weg tot je eeuwig behoud!
Struikel niet over Christus.
Vertrap Hem niet.
Maar buig voor Hem. En kus de Zoon. Met een kus van diepe onderwerping.
Opdat Hij niet toorne, en gij op den weg vergaat, wanneer Zijn toorn maar een weinig zou ontbranden.
Welgelukzalig zijn allen die op Hem betrouwen (2:12).

Welgelukzalig, die op de Naam van de Heere betrouwen (Zef. 3:12).
Die de Naam van de Heere vrezen.
Want voor u zal de Zon der gerechtigheid opgaan.
Voortgaande en lichtende tot de volle dag toe.

Amen.