Wolkkolom en vuurkolom – Exodus 13

Preek over: Wolkkolom en vuurkolom
Exodus 13:21: En de HEERE toog voor hun aangezicht, des daags in een wolkkolom, dat Hij hen op den weg leidde, en des nachts in een vuurkolom.

Gemeente, de tekst voor de preek van vanmorgen kunt u vinden in Exodus 13. We denken met Gods hulp na over Exodus 13:21-22. Deze verzen, waar staat:
En de HEERE toog voor hun aangezicht, des daags in een wolkkolom, dat Hij hen op den weg leidde, en des nachts in een vuurkolom, dat Hij hen lichtte, om voort te gaan dag en nacht. Hij nam de wolkkolom des daags, noch de vuurkolom des nachts niet weg van het aangezicht des volks.
Tot zover.

Je hoort al lezend, gemeente, direct waar alle nadruk op ligt.
De Heere ging voor hun aangezicht. Hij leidde hen. Hij lichtte hen en Hij nam de wolkkolom en de vuurkolom niet weg.

Het thema voor de preek van vanmorgen is:
De wolk- en vuurkolom als beeld van Gods blijvende aanwezigheid

We letten op twee punten. In de eerste plaats op het beeld.
En daarna op de betekenis van het beeld.

Dus: de wolk- en vuurkolom als beeld van Gods blijvende aanwezigheid.
1. Het beeld
2. De betekenis van het beeld

Beginnend bij:

1. Het beeld zelf

Wat is er veel gebeurd in de laatste dagen. Na al die plagen in Egypteland kwam uiteindelijk de laatste plaag: de verderfengel, die door het land van Egypte ging en al de eerstgeborenen van Egypte doodde. Maar de eerstgeborenen in het land Israël, in het land Gosen, bij de Israëlieten zijn niet gedood. Want bij hen was het bloed van het paaslam gestreken op de zijposten en op de bovendorpels van de deuren van hun huizen.

En daarom ging de engel, die wel langskwam, bij hen voorbij. Zoals de Heere had gezegd: Als Ik dat bloed zal zien, dan zal Ik u voorbijgaan.
Bloed gestreken aan de posten, aan de kozijnen van de deur…
Het bloed van het paaslam
Gemeente, dat bloed was een belijdenis, dat was een publieke belijdenis: wij, mensen achter deze deur, hebben de dood verdiend. Ook wij liggen van onszelf midden in de dood. Dat was de ene kant.

Maar dat bloed was tegelijkertijd een teken van God Zelf: Achter het bloed van Mijn Zoon, het Lam Gods, het geslachte Lam, is er redding en behoud.
Als Ik, de Heere, dat bloed van het Lam zie, dan is het goed. Dan is het helemaal goed.

Alles in de nacht van de uittocht wees vooruit. Naar die meest wonderlijke dag in de geschiedenis van deze wereld, naar Goede Vrijdag. Toen de mens geworden Zoon van God, Jezus Christus, als het Lam van God geslacht werd op Golgotha.

Zoals Jesaja schrijft: Toen onze ongerechtigheden geëist werden, toen werd Hij verdrukt, doch Hij deed Zijn mond niet open. Als een lam werd Hij ter slachting geleid en als een schaap, dat stom is voor het aangezicht van zijn scheerders, alzo deed Hij Zijn mond niet open.
Zijn bloed kleurde rood. En dat bloed was dierbaar in Gods oog. In het oog van Hem, Die eerder gezegd had: Als Ik dat bloed zal zien, dan zal Ik u in Mijn toorn voorbijgaan.

En zo zijn de Israëlieten, na alles wat er gebeurd is, uit het land Egypte vertrokken. Zo hebben ze hun eerste voetstappen gezet, op weg naar het beloofde land Kanaän.
Eindelijk vrij. Verlost. Verlost uit Egypte, na meer dan 400 jaar onderdrukking. Op weg naar Kanaän.
Want dat heeft de Heere beloofd, toch? Nou dan. Alles wat Hij ooit beloofd heeft, zal bestaan! Dan is nu het moment aangebroken. Over tien dagen zijn wij thuis in Kanaän.

Ja, maar… (vers 18): God leidde (de weg van) het volk om.
Niet (zoals staat in vers 17) op de weg van de Filistijnen. Niet, als je op de kaart kijkt, naar het noordoosten. Maar naar het zuiden, op de weg naar de Schelfzee.
Niet de kortste, niet de snelste weg. Maar een grote omweg.
En straks blijkt die omweg een onmogelijke, een doodlopende weg te zijn!
Een weg uiteindelijk van jaren, van niet begrijpen waarom.

Waarom deed de Heere dat met Zijn volk Israël toen in die tijd? En waarom doet de Heere dat misschien ook wel nu, in uw of in jouw leven?
Ik zal een aantal dingen proberen te noemen.

a. In de eerste plaats uit goede zorg. Want die rechtstreekse weg naar Kanaän, staat er,
die loopt dwars door het Filistijnse land. Dat is een oorlogspad. Bevrijd uit Egypte en dan direct vechten tegen de Filistijnen? Ze zouden er moedeloos van worden.
Dat is het eerste.

b. Maar deze omweg is vooral bedoeld, om ze te leren (in die moeilijke tijd die voor hen ligt), om ze te leren om zichzelf beter te kennen. Niet als enthousiast zingende pelgrims op weg naar Kanaän. Maar als hardleerse mopperaars, die het altijd weer oneens zijn met de weg die de Heere gaat.
Voor wie zo, door die moeilijke weg, genade uiteindelijk steeds meer genade wordt.
Waardoor we alsnog gaan zingen, maar dan anders: Heilig zijn, o God, Uw wegen.
Niemand spreekt Uw hoogheid tegen. Ik zal Uw lof zelfs in de nacht zingen, daar ik U verwacht.

c. De Heere brengt ze op die omweg, op die doodlopende weg (in de derde plaats) vooral ook om zo Zijn macht en heerlijkheid meer dan ooit aan hen te laten zien. Straks, als ze gaan door dat pad, door de Rode Zee.

d. De Heere brengt ze ook op die omweg (in die vierde plaats) om ze straks, nog meer dan in het land Gosen, te wijzen op de onmogelijkheid aan hun kant. Straks bij de wetgeving bij Sinaï.
Maar ook om ze straks meer dan ooit te wijzen op de geopende weg van het bloed. Bij de dienst van de tabernakel en van de offers.

e. En de Heere doet het ook (in de vijfde plaats) om in al die moeilijke jaren die nu voor hen liggen, meer dan ooit Zijn trouwe zorg en aanwezigheid te tonen.
Maar ja, dat weten ze en dat zien ze nu nog niet.

God leidt ze om, op een omweg, op een zo meteen doodlopende weg.
Zoals de Heere dat nu in deze tijd nog steeds zo vaak doet in de weg van de bekering.
Als Hij mensen roept uit het Egypte van de zonde.
Verlost uit de slavernij. Zingend op weg naar Kanaän.
Of…? Of toch niet…?
Want dan, korte tijd later… En misschien is dat nu vanmorgen ook wel zo…
Dan ineens is alles donker. Ik zie die weg niet meer. Een omweg, een doodlopende weg.

En je zucht in je hart. Waarom, Heere?
Waarom? Om jezelf beter te leren kennen. Mopperend, schreeuwend, straks voor de Rode Zee. Om jezelf beter te leren kennen. Wie ben ik eigenlijk, Heere?
Maar ook opdat we de Heere meer zouden leren kennen. En straks zouden leren zeggen: Wie is als U, o God?
En opdat je zo, door die moeilijke en doodlopende weg, meer dan ooit zicht zouden krijgen op het bloed van het offer. Op wat genade echt betekent.

God leidt mensen om. Op omwegen, op doodlopende wegen. Zoals de Heere dat ook nog steeds zo vaak doet, ook als het gaat om de weg van een bijzondere levensroeping, als de Heere roept tot een taak in Zijn dienst.
Wij denken zo vaak bij onszelf, dat wij het weten. Dat het helder is voor ons.
Maar dan zegt Heere: Nee, stop! De andere kant op. Of je nu wilt of niet. Die kant op. Volg Mij. Ik zal je leren van de weg die je gaan zult. Ik zal raad geven. Mijn oog zal op je rusten.

Ik zal je door die weg leren, wie je zelf bent. En ook wie Ik ben.
Maar vrees niet. Ik zal met u gaan.
Een omweg. Niemand begrijpt er iets van. We moeten toch daarheen?
Nee, die kant op.
Maar er gebeurt wel iets bijzonders. Je kunt het zien. Ook nu…

De Heere gaat voorop. Hoe zie je dat dan?
Kijk maar even in vers 21: En de HEERE toog voor hun aangezicht, des daags in een wolkkolom, dat Hij hen op den weg leidde, en des nachts in een vuurkolom, dat Hij hen lichtte, om voort te gaan dag en nacht.

Gelukkige pelgrim, op weg naar Immanuëlsland, die het zien mag door het geloof.
Hoe de weg ook gaat, de Heere gaat mij vóór met een wolk.
Ja, hier in Nederland is dat niet zo bijzonder. Hier is het vaak bewolkt. Maar daar is dat wel bijzonder. Want de lucht is daar in de woestijn meestal strakblauw.

En het is ook een bijzondere wolk. Het is een soort van kolom die omhoog wijst. Die reikt tot in de hemel. En die tegelijkertijd hangt, als een soort van parasol, boven het volk Israël.
En in die wolk is een gloed van vuur. Overdag, als de zon schijnt, is het misschien niet zo goed te zien, maar ‘s nachts heel goed. Dan is het licht.
Dus overdag gaan ze, terwijl de zon brandend schijnt, onder de schaduw van de wolk.
En ‘s nachts is het buiten licht.

Een wolkkolom, als een soort parasol, die verkoeling geeft. Beeld van genade en troost.
En een vuurkolom, een altijd brandende vlam. Die terug laat denken aan het brandende braambos dat niet verteerde. Een teken van de heerlijkheid, van de majesteit en de glorie van God. En ook van de heiligheid van de Heere. Zuiver als een vlam. Vuur zonder zonde…

Vuur…, jongens en meisjes, daar moet je niet mee spelen. Daar moet je niet te dicht bij komen. Want dan brandt je jezelf.
De Bijbel zegt: Wij, met ons zondige hart, kunnen niet dicht bij de Heere wonen, want Hij is een verterend vuur.
Als Jesaja, de profeet, door de Heere geroepen tot zijn ambt, daaraan denkt, dan roept hij uit: Wee mij, want ik ben een man van onreine lippen. Hoe kan ik eigenlijk staan voor de Heere der heerlijkheid en voor het vuur van Zijn heiligheid?

Maar jongens en meisjes (en probeer het voor je te zien), om dat vuur van die vuurkolom heen hangt de wolk. Die als het ware de hitte van dat vuur wegneemt. Als een teken van Gods genade.
De Heere is van Zichzelf een verterend vuur. Maar door Gods genade kan en wil de Heere bij Zijn volk wonen, omdat het vuur van Zijn heiligheid omhuld is door een wolk van genade.

En zo gaat de Heere hen voor. Zo wijst Hij ze de weg in de onbekende toekomst die voor hen ligt.
Zoals staat in vers 21: En de HEERE toog voor hun aangezicht, des daags in een wolkkolom, dat Hij hen op den weg leidde, en des nachts in een vuurkolom, dat Hij hen lichtte, om voort te gaan dag en nacht. Altijd dus.
Gemeente, deze wolk- en vuurkolom was een bijzonder teken van, en ook een bijzondere troost voor het volk Israël in de woestijn.

a. Het was een profetisch beeld van de toen nog komende Heere Jezus Christus. Door Hem zou God weer kunnen wonen bij Zijn volk.
b. En het was profetisch vooral ook een beeld van de grote Trooster God, van God de Heilige Geest. Die ons, kinderen van God, geliefde medechristenen, op de weg aan Zijn hand leidt. Die ons licht geeft om voor te gaan, dag en nacht. Die (zoals de Heere Jezus beloofd heeft) bij ons zal blijven tot in eeuwigheid.
Op die moeilijke weg door dit leven, zal Hij, de Heilige Geest, kinderen van God, bij ons wonen, in ons wonen. Blijvend en altijd.

Denk maar aan vers 22: Hij nam de wolkkolom des daags, noch de vuurkolom des nachts niet weg van het aangezicht des volks.
En zo wil de Heere, kinderen van God, door Zijn Heilige Geest ook nu met ons verder gaan. Ook nu voor ons een wolk- en vuurkolom zijn. Verder de woestijn in.
Verder op onze pelgrimsweg naar het hemelse Kanaän. Gehinderd door aanvechting en strijd. Soms onverwacht aangevallen door de satan en vooral moe wordend, moe wordend van ons eigen, ontevreden en mopperende hart.

Dwars door stormen en duisternis. En als je dan midden in het donker van de nacht door je tentje naar buiten kijkt (en dat is, jongelui, ons gelukkige leven met de Heere), dan zien we toch altijd weer – hoe donker ooit Gods weg is -, de vuurkolom.
Vrees niet, Ik ben met u. En Ik zal bij u blijven tot in eeuwigheid.

Dat brengt me bij ons tweede aandachtspunt:

2. De betekenis van het beeld

Jongelui, als je kind van de Heere mag zijn, dan hoef je niet alleen door deze wereld.
Het leven op deze aarde is moeilijk. Het is ingewikkeld, net als het leven in een woestijn.
Er zijn gevaren, je kunt verdwalen, je kunt gebrek krijgen aan eten en drinken.
Je kunt vooral heel veel last krijgen van je eigen humeur.

Het leven van een kind van God op aarde is ook niet gemakkelijk. Er zijn, daar is de Bijbel duidelijk over, er zijn geestelijke gevaren. De zonde, de wereld, de duivel trekt aan ons, om ons terug te krijgen naar Egypte, het land van de zonde.

Je kan de weg kwijtraken. Waar moet ik heen? En je hebt vooral (zo zei ik) ook zoveel last van jezelf. En toch is dat pelgrimsleven in de woestijn op weg naar Kanaän veel beter, echt vele malen beter, dan dat slavenleven in Egypte. Hoewel daar overvloed was van eten en drinken.

Vroeger waren wij, die door genade kinderen van de Heere mogen zijn, hoe netjes we er ook uitzagen aan de buitenkant, ook slaaf van de zonde, en slaaf van het geloof in onze eigen goedheid.
Maar dat heeft de Heere afgebroken. En sindsdien schittert dat wat van de Heere is meer dan ooit in onze ogen: De heerlijkheid van de Zaligmaker, Die Zich overgaf in tot in de dood van het kruis, voor ons.

En die ons wankelende geloof iedere keer weer tegemoet komt. Die iedere keer weer onze tranen droogt. Die ons iedere keer weer opbeurt uit onze twijfel. Die ons draagt als wijzelf niet meer kunnen lopen. Die ons redt.
Christus is ons Alles. Christus is onze Hoop en ons Leven.
En ik vraag je, jongelui, en ik bid je namens Christus, alsjeblieft, ga Hem toch ook zoeken. En laat je door Hem met God verzoenen.

Vroeger, zei ik, waren we slaaf van de zonde. Slaaf van het stiekeme geloof in onze eigen goedheid.
We gingen onze eigen weg, dwalend en dolend door deze onrustige wereld. Zonder hoop, zonder rust, zonder vrede, zonder troost, zonder ooit het gevoel dat we echt tot onze bestemming in deze wereld kwamen.

Maar nu? Nu neemt de Heere ons aan Zijn hand mee.
Zoals staat in vers 21: De Heere leidde Zijn volk en Hij ging voorop.

Ja, maar (denk bij jezelf misschien), maar dan kan je dus niet meer je eigen weg gaan.
Dat klopt. Maar de weg van de Heere is zoveel beter en zoveel veiliger.
Ja, maar dan kan je niet meer zelf beslissen wat je graag doen wilt.
Klopt, maar de Heere weet zoveel beter wat goed is voor ons.

Dit is echt leven, jongelui: leven met God.
Dan gaat je leven totaal anders, dan dat je zelf dacht of wilde. Als je God maar hebt.
Als Hij er maar is met Zijn licht, met Zijn raad, met Zijn beloftewoord. Zoals staat in Psalm 32: Ik zal raad geven, Mijn oog rust op u.

Kinderen van God, kom, maak God met mij groot.
Laten we de dienst van de Heere vanaf nu meer dan ooit proberen aan te prijzen. Door ons leven, door ons zichtbare leven met God. Door onze liefde tot Hem. En door merkbaar een goede geur van Christus te verspreiden. Door een woord op Zijn tijd gesproken.
Maar vooral door veel verborgen gebed. Vragend of de Heere ons allemaal die rijke zegen wil geven. Biddend of de Heere een geestelijke opwekking wil geven in deze laatste dagen. De zegen van Pinksteren.

Want daar wijzen deze wolk- en vuurkolom ook naar vooruit.
Immers, na het lijden en sterven, en na de opstanding en hemelvaart van de Heere Christus, daarna zond Christus Zijn Heilige Geest. Om in de harten van Zijn kinderen te gaan wonen. En hen verder te leiden op de weg. Om ze te onderwijzen en te leiden door Zijn raad.

Dus, met andere woorden, eerst was er betaling nodig, verzoening door voldoening.
En toen daarna kwam de Heilige Geest. En is het ook in het persoonlijke leven.
Eerst moet het bloed van het Lam gestreken worden aan de zijposten en aan de bovendorpel van de deur van ons hart. Door het lieflijke, verborgen werk van de Heilige Geest hier in ons binnenste. En dan komt de Heilige Geest wonen in dat hart.
Eerst uit het zondige Egypte verlost en uitgeleid. En dan gaat de wolk- en de vuurkolom richting geven.

Dus wat is de betekenis van de wolkkolom en de vuurkolom voor nu? Daar gaat het over in ons tweede punt.
Nou, je zou kunnen zeggen: die wolk- en vuurkolom zijn profetie geweest in de geschiedenis: na het slachten van het Lam Gods op Golgotha, zal de Heere Zijn Heilige Geest geven met Pinksteren.

Maar je zou dit ook profetie kunnen noemen met het oog op het persoonlijke, geestelijke leven na de bekering. Na de bekering komt de Heilige Geest wonen in het hart van Gods kinderen, om ons te leiden op Zijn weg.

En wat doet die wolkkolom? En wat doet die vuurkolom dan in het leven van Gods kinderen? Wat heb je daaraan, voor de weg die voor je ligt? En wat mis je (dat is de andere kant) als je dat niet kent?
Ik ga uw gemeente zeven dingen noemen die opvallen, als we denken aan die wolk- en vuurkolom. Om daar samen verder over na te denken.

a. Het eerste wat opvalt is dat de Heere de wolk- en vuurkolom geeft, ongevraagd, als een genadige gift van de Heere.
Niemand vraagt erom, ook Mozes niet. En zo was ook de Trooster, de Heilige Geest, met Pinksteren een genadige gift van de Vader.
Als verhoring op het gebed van de Heere Jezus Zelf, Die zei: Ik zal de Vader bidden en Hij zal u een andere Trooster geven, opdat Hij bij u blijve in der eeuwigheid.
Dus de leiding van God in ons leven, kinderen van God, is genade.

b. Het tweede wat opvalt in het beeld, is dat die wolk van de wolk- en de vuurkolom schaduw geeft.
Het was een bron van verkoeling en vertroosting midden in de hitte van de woestijn.
In alle zorg, in alle verdriet, in alle gebreken, was er altijd verkoeling voor de hitte van de brandende zon.
En ook dat maakt het leven van Gods kinderen hier op aarde zo’n goed en gelukkig leven.

In alle tijdelijke zorg. Daar is de wolk…
In de hitte van de geestelijke strijd, nooit aan onszelf overgelaten. Daar is de wolk…
In alle levensvragen. Al brandt de zon in haar kracht… Daar is de wolk.
In alle vragen en zorgen rond de weg die de Heere met je gaat. Kijk, daar is de wolk…

Misschien kan je het van jezelf allemaal niet bezien, niet overzien.
Je kan het ook niet pakken. Zo’n wolk heb je niet in je hand.
Maar die wolk is wel een zichtbaar teken, dat de Heere aan je laat zien. Dat zegt: God is aan mijn zij. Hij gaat me voor. En ik mag Hem volgen.

c. Het derde wat opvalt is dat het vuur van de vuurkolom, zoals ik eerder zei, licht geeft in het donker van de nacht.
Als je als Israëliet in die tijd niet kon slapen…
Als je als kind van God in deze tijd niet kan slapen…

Vanwege de zorgen van je leven…
Vanwege de zonde van je blijvend zondige hart…
Vanwege de vragen en zorgen in je gezin…
Vanwege de levensvragen van je hart….
Vanwege de vragen over de leiding van God in je leven, over de roeping van je hart…
Als je vanwege al die vragen en al die zorgen ’s nachts niet kan slapen. En je schuift voorzichtig het deurtje van je tent open… Dan zie je daar de vuurkolom.

Heb je dan gelijk antwoord op al je vragen?
Nee, want het vuur van de vuurkolom laat ook iets voelen van de Goddelijke afstand die er is. Maar, en dat is de troost, kijk maar midden in de nacht: de Heere is er.
Hij weet ervan. Hij weet van me af. Hij ziet alles. Hij weet alles. Hij kent de vragen van mijn hart.
En Hij regeert. Hij zal mij leiden door Zijn raad.

Dat is het geluk, dat is de zaligheid in het dienen van de Heere, zelfs in de hitte van tegenspoed, zelfs in het donker van de nacht. Waardoor je toch kan zingen: Ik zal Zijn lof zelfs in de nacht (naar buiten kijkend, naar de vuurkolom), ik zal Zijn lof zelfs in de nacht zingen, daar ik Hem verwacht.
Want kijk maar: Hij is er, Hij weet ervan.

Als je dat niet kent, lieve vrienden, dat is de andere kant, dan ga je dus alleen door dit moeilijke leven. Dan doe je misschien wel stoer, alsof het allemaal wel meevalt.
Maar dat is niet zo.
Dat komt alleen omdat je diep in je hart, je blik op oneindig zet en niet nadenkt.
En zeker niet over dat wat nog komt.
Want als je dit niet kent, als je reist zonder schaduw overdag en zonder licht in de nacht, dan kom je nooit aan in Kanaän.

Dan is het één van twee. Of je blijft struggelen in het Egypte van de zonde, of je verdwaalt hopeloos in de woestijn.

d. Het vierde wat opvalt is dat die wolk- en vuurkolom voorop gaat en de weg wijst.
Ik denk aan de woorden van Psalm 32 waar de Heere zegt: Ik zal u leren de weg die u gaan zult. Ik zal raad geven. Mijn oog zal op u zijn.
Je zegt misschien bij jezelf jongelui: Ja, maar ik kan zelf de weg wel bepalen, hoor. Ik kies gewoon zelf wat ik goed, wat ik leuk en mooi vind.

Maar heb je wel eens in de woestijn gelopen? Gewoon één heuveltje op, één een heuveltje af. Je doet je ogen dicht, draait drie keer in de rondte… En dan vind? Vind je je weg dan nog terug? Nee, nooit meer.
Lieve mensen, ga toch niet alleen door het leven. Je komt om!
Je komt voor eeuwig om, als je zonder God alleen gaat, op deze woestijnreis door dit aardse leven zonder God. Heb je geen leven.

En het is daarentegen zo’n gelukkig leven om door de Geest van God geleid te worden, zoals de Bijbel zegt. Zoals Paulus schrijft: Die door de Geest van God geleid worden, die zijn kinderen van God.
Als je zo geleid wordt door dit leven…
Dan zal je nooit verdwalen.
Dan zal je nooit verdwalen met de vragen van je hart. Als het gaat om de vraag: Wie ben ik en waar sta ik tegenover God?

Laat u dan toch leiden, geliefde gemeente, door de Geest van God.
Die eerlijk in alle scherpte wijst naar onze zonde en schuld voor God.
Die ons leidt, kinderen van God, op onbegrepen wegen. Waarin uiteindelijk alles van onszelf wegvalt.
Maar het is zoveel beter en zoveel nuttiger dan te gaan op je eigen weg.

Dan zal je nooit verdwalen met de vragen van je hart. Dan zal je nooit verdwalen met de vragen van je leven.
Als het gaat om de vraag: welke opleiding moet ik doen? Met wie moet ik straks trouwen? Welke keuzes moet ik maken? Hoe moet het verder met de roeping van mijn hart?
Want de Heere belooft aan degenen die gaan in Zijn spoor, door Hem geleid: Ik zal met je zijn. Wanneer u zult gaan door het water, Ik zal bij u zijn. Door rivieren, ze zullen u niet overstromen. Als Ik voor u ben, wie zal dan tegen u zijn?
Ik zal u gedurig leiden. Ik zal u leiden door Mijn raad.

e. Het vijfde wat opvalt, kijkend naar dit beeld, is dat die leiding voor het volk Israël en in het leven van Gods kinderen blijvend is.
Dat is wel bijzonder als je daarover nadenkt. Vindt u niet?
In al die veertig jaar in de woestijn, met al dat gemopper van het volk, heeft de Heere niet één keer die wolkkolom en die vuurkolom weggenomen.
Bij Elim was er de wolk. Maar ook in Mara. En zelfs toen het gouden kalf er stond.
De Heere doet ons nooit naar onze zonden. De Trooster, zegt de Heere, mijn kinderen, Hij zal bij u blijven tot in eeuwigheid.

f. Een zesde ding wat opvalt (als je verder leest in het boek Exodus), is dat de Heere sprak uit de wolk.
De dichter van Psalm 99 zingt het ook: Hij sprak tot hen in een wolkkolom.
Uit die wolkkolom werden woorden van God gehoord.
Zo is het ook de Heilige Geest Die spreekt, Die door dit Woord woorden van de Heere spreekt.

Hij spreekt gewis tot elk die voor Hem leeft.
Hij maakte Zijn discipelen indachtig de woorden die de Heere gesproken had. Oude woorden herleven. De Heere komt erop terug en geeft er nieuwe kracht uit. Terwijl wij stil bidden: Heere, doe alstublieft wat U gesproken, wat U beloofd hebt.

Het is de Heilige Geest die de Schriften opent. Die onze ogen en oren en harten opent.
Hij is het, Die al in al de waarheid leidt.
Daarom zegt de apostel Johannes zo vaak: Die oren heeft, die hore wat de Geest tot de gemeenten zegt.

g. Het zevende en laatste wat opvalt is dit, dat zoals de wolk neerdaalde en de tabernakel vervulde…
Zo kwam de Heilige Geest met Pinksteren. En vervulde de harten van de discipelen.
En (dat bedoel ik te zeggen): Zij spraken de grote werken van God.
Dat was het grote doel van de komst van de Heilige Geest. En dat is ook het grote doel van de inwoning van de Heilige Geest in de harten van Gods kinderen.

En dat geve de Heere ons, kinderen van God. Dat we van nu af aan door Gods genade en door de kracht van de Geest, de grote werken van God gaan vertellen.
Dat bedoelt Paulus ook als hij schrijft in Efeze 5: Wordt niet dronken in wijn, waarin overdaad is, maar wordt vervuld met den Geest; sprekende (sprekende!) onder elkander met psalmen en lofzangen en geestelijke liederen, zingende en psalmende de Heere in uw hart. Dankende allen tijd over alle dingen God en de Vader in den Naam van onze Heere Jezus Christus, elkander onderdanig zijnde in de vreze Gods.

Als laatste, gemeente, nog één ding en dan sluit ik af.
Paulus heeft het in 1 Korinthe 10 over mensen die onder die wolk geleefd hebben. Meereizende Israëlieten. Net als u, onbekeerde vrienden.
Ze waren, schrijft hij, onder de wolk en gingen met de anderen mee door de Rode Zee.
Ze werden, zo noemt hij dat, daarin gedoopt. Paulus zegt: Ze hebben allen dezelfde geestelijke spijs gegeten hebben, allen denzelfde geestelijken drank gedronken; want zij dronken uit de geestelijke steenrots die volgde; en de steenrots was Christus.
Zo dichtbij.
Zo dichtbij als u…

Ze hebben het teken van Gods genade van zo dichtbij gezien, net als u, net als jij.
Maar, zegt Paulus, in het merendeel van hen heeft God geen welgevallen gehad.
Want ze zijn in de woestijn ter neder geslagen.
Ze zijn nooit in Kanaän aangekomen vanwege hun eigen ongeloof.

Zo, lieve mensen, kan je ook leven, onder de wolk- en vuurkolom.
Je voelt de koelte van de wolk. Maar de koelte van Gods genade voor je zondige hart ken je niet.
Je ziet het licht van de wolk. Maar het licht van Gods gunst en genade ken je niet.
Je loopt gewoon mee. Maar in je hart hoor je er niet bij.
De Heere komt naar je toe, maar je luistert niet. Je wil niet.
En meestal geef je God daar de schuld van.

Luister, je bent in groot gevaar.
Het is niet genoeg dat je niet in Egypte blijft, maar alleen maar met de rest meeloopt en netjes meedoet, terwijl je hart onveranderd is.
Je mist het bloed van het Lam. Je mist de vrede met God door het bloed van Christus.
En dus mis je alles. Alles!

Maar je kunt het nog steeds krijgen. Alles uit genade, voor niets.
En dus, onbekeerde mensen: roep in je hart, roep thuis op je knieën om genade.
Dan zul je genade krijgen.
Want onze God is barmhartig en genadig.
En Hij ontfermt zich op het gebed.

Amen.