Ezra bidt, een gebed voor zijn volk – Ezra 9
Zie, wij zijn voor Uw aangezicht in onze schuld.
Zie, wij zijn voor Uw aangezicht in onze schuld.
Help ons, o God onzes heils! ter oorzake van de eer Uws Naams, en red ons, en doe verzoening over onze zonden, om Uws Naams wil.
De jonge leeuwen lijden armoede, en hongeren; maar die de HEERE zoeken, hebben geen gebrek aan enig goed.
Toen ging er een uit in het veld, om moeskruiden te lezen, en hij vond een wilden wijnstok, en las daarvan, zijn kleed vol wilde kolokwinten, en kwam, en sneed ze in den moespot; want zij kenden ze niet.
Zo de HEERE het huis niet bouwt, te vergeefs arbeiden deszelfs bouwlieden daaraan.
Och, dat Gij de hemelen scheurde, dat Gij nederkwam, dat de bergen van Uw aangezicht vervloten.
Toen nu Daniël verstond dat dit schrift getekend was, ging hij in zijn huis (hij nu had in zijn opperzaal open vensters tegen Jeruzalem aan), en hij knielde drie tijden des daags op zijn knieën, en hij bad en deed belijdenis voor zijn God, ganselijk gelijk hij voordezen gedaan had.
Wij hebben gezondigd, en hebben onrecht gedaan, en goddelooslijk gehandeld, en gerebelleerd, met af te wijken van Uw geboden, en van Uw rechten.
Alzo zegt de HEERE der heirscharen: Stelt uw hart op uw wegen.
Zo Gij, HEERE! de ongerechtigheden gadeslaat; HEERE! wie zal bestaan? Maar bij U is vergeving, opdat Gij gevreesd wordt.
En hij zeide: Vrees niet; want die bij ons zijn, zijn meer dan die bij hen zijn. En Elisa bad en zeide: HEERE, open toch zijn ogen, dat hij zie. En de HEERE opende de ogen van den jongen, dat hij zag; en zie, de berg was vol vurige paarden en wagens rondom Elisa.
De HEERE is mijn Herder, mij zal niets ontbreken. Hij doet mij nederliggen in grazige weiden; Hij voert mij zachtjes aan zeer stille wateren.
Wanneer Ik (zegt de Heere) het bloed zie, zal Ik ulieden voorbijgaan.
Zeven dagen zult gijlieden ongezuurde broden eten; maar aan den eersten dag zult gij het zuurdeeg wegdoen uit uw huizen.
Aldus nu zult gij het eten: uw lendenen zullen opgeschort zijn, uw schoenen aan uw voeten en uw staf in uw hand; en gij zult het met haast eten; het is des HEEREN pascha.
En de HEERE toog voor hun aangezicht, des daags in een wolkkolom, dat Hij hen op den weg leidde, en des nachts in een vuurkolom.
Petrus, een apostel van JEZUS CHRISTUS, aan de vreemdelingen, verstrooid in Pontus, Galátië, Cappadócië, Azië en Bithynië.
Het volk Israël komt tijdens de woestijnreis bij Mara. Er is drie dagen geen water geweest. Maar het water dat ze nu vinden bij Mara is bitter.
Toen het de kinderen Israëls zagen, zo zeiden zij de een tot den ander: Het is Man (‘manna’). Want zij wisten niet wat het was.
Bij Rafidim in de woestijn is er opnieuw dorst. Ondanks al het gemopper geeft God water. Mozes slaat met zijn staf op de steenrots.
Een dankdagpreek over het lied van Mozes. Over Gods overwinning en over Zijn weg tot de liefelijke woning van Zijn heiligheid.
Eenvoudige dankdagpreek over het vrijwillige geven van David en van heel het volk voor de bouw van de tempel.
Plotseling valt Amalek het leger van Israël aan in de achterhoede. Mozes bidt, ondersteund door Aäron en Hur.
Als het volk Israël bij de berg Horeb is, komt Jethro naar Mozes toe. Mozes vertelt hem over Gods grote daden. Dat leidt tot een grote ommekeer in hert leven van Jethro
Het gekrookte riet zal Hij niet verbreken, en de rokende vlaswiek zal Hij niet uitblussen; met waarheid zal Hij het recht voortbrengen.
DE HEERE regeert, dat de volken beven; Hij zit tussen de cherubs; de aarde bewege zich.
Wanneer gij zult gaan door het water, Ik zal bij u zijn, en door de rivieren, zij zullen u niet overstromen; wanneer gij door het vuur zult gaan, zult gij niet verbranden, en de vlam zal u niet aansteken.
Want het zal geschieden ten zelven dage, dat de heidenen naar den Wortel van Isaï, Die staan zal tot een Banier der volken, zullen vragen, en Zijn rust zal heerlijk zijn.
Velen zeggen: Wie zal ons het goede doen zien? Verhef Gij over ons het licht Uws aanschijns, o HEERE!
Want bergen zullen wijken, en heuvelen wankelen; maar Mijn goedertierenheid zal van u niet wijken, en het verbond Mijns vredes zal niet wankelen, zegt de HEERE, uw Ontfermer.
En de HEERE zal een Hoog Vertrek zijn voor de verdrukte, een Hoog Vertrek in tijden van benauwdheid. En die Uw Naam kennen, zullen op U vertrouwen, omdat Gij, HEERE, niet hebt verlaten degenen, die U zoeken.
De hemel zal als een rook verdwijnen, en de aarde zal als een kleed verouden, en haar inwoners zullen van gelijken sterven; maar Mijn heil zal in eeuwigheid zijn, Mijn gerechtigheid zal niet verbroken worden.
Hij dan zeide: Zou Mijn aangezicht moeten medegaan om u gerust te stellen? Toen zeide hij tot Hem: Indien Uw aangezicht niet medegaan zal, doe ons van hier niet optrekken.
Op uw zaligheid wacht ik, HEERE!
Het verlorene zal Ik zoeken, en het weggedrevene zal Ik wederbrengen, en het gebrokene zal Ik verbinden, en het kranke zal Ik sterken, maar het vette en het sterke zal Ik verdelgen, Ik zal ze weiden met oordeel.
En daarom zal de HEERE wachten, opdat Hij u genadig zij, en daarom zal Hij verhoogd worden, opdat Hij Zich over ulieden ontferme.
En die Man zal zijn als een verberging tegen de wind en een schuilplaats tegen de vloed; als waterbeken in een dorre plaats, als de schaduw van een zware rotssteen in een dorstig land.
En de wolf zal met het lam verkeren, en de luipaard bij den geitenbok nederliggen; en het kalf en de jonge leeuw en het mestvee tezamen, en een klein jonksken zal ze drijven.
Hij zal Zijn kudde weiden gelijk een herder; Hij zal de lammeren in Zijn armen vergaderen, en in Zijn schoot dragen; de zogenden zal Hij zachtjes leiden.
Een lied Hammaäloth. Uit de diepten roep ik tot U, o HEERE!
Hoor naar mijn stem. Laat Uw oren opmerkende zijn op de stem mijner smekingen. Zo Gij, HEERE de ongerechtigheden gadeslaat, HEERE, wie zal bestaan?
Maak u op, word verlicht, want uw Licht komt, en de heerlijkheid des HEEREN gaat over u op. Want zie, de duisternis zal de aarde bedekken, en donkerheid de volken; doch over u zal de HEERE opgaan, en Zijn heerlijkheid zal over u gezien worden.
Want een Kind is ons geboren, een Zoon is ons gegeven, en de heerschappij is op Zijn schouder; en men noemt Zijn naam Wonderlijk, Raad, Sterke God, Vader der eeuwigheid, Vredevorst.
En Ik zal de blinden leiden door de weg, die zij niet geweten hebben.
Christus is gegeven om te openen de blinde ogen, om de gebondenen uit te voeren uit de gevangenis, en uit het gevangenhuis, die in duisternis zitten.
Maar bij U is vergeving, opdat Gij gevreesd wordt.
Op U ben ik geworpen van de baarmoeder af; van den buik mijner moeder aan zijt Gij mijn God.
Doch als zij hem niet langer verbergen kon, zo nam zij voor hem een kistje van biezen, en belijmde het met lijm en met pek; en zij legde het knechtje daarin, en legde het in de biezen, aan de oever der rivier
Daarom zal de Heere Zelf ulieden een teken geven; ziet, een maagd zal zwanger worden, en zij zal een Zoon baren, en Zijn naam Immanuël heten.