Paulus op de Areopagus – Handelingen 17
Preek over: Paulus op de Areopagus in Athene Handelingen 17:30-31: God dan, de tijden der onwetendheid overzien hebbende, verkondigt nu allen mensen alom, dat zij zich bekeren. Daarom dat Hij een dag gesteld heeft, op welken Hij den aardbodem rechtvaardiglijk zal oordelen. |
Paulus op de Areopagus
Bijbelgedeelte Handelingen 17 19 En zij namen hem en brachten hem op de plaats genaamd Areópagus, zeggende: Kunnen wij niet weten welke deze nieuwe leer is, waar gij van spreekt? 20 Want gij brengt enige vreemde dingen voor onze oren; wij willen dan weten wat toch dit zijn wil. 21 (Die van Athene nu allen, en de vreemdelingen die zich daar onthielden, besteedden hun tijd tot niet anders dan om wat nieuws te zeggen en te horen.) 22 En Paulus staande in het midden van de plaats genaamd Areópagus, zeide: Gij mannen van Athene, ik bemerk dat gij alleszins gelijk als godsdienstiger zijt. 23 Want de stad doorgaande, en aanschouwende uw heiligdommen, heb ik ook een altaar gevonden op hetwelk een opschrift stond: DEN ONBEKENDEN GOD. Dezen dan, Dien gij niet kennende dient, verkondig ik ulieden. 24 De God Die de wereld gemaakt heeft en alles wat daarin is, Deze zijnde een Heere des hemels en der aarde, woont niet in tempelen met handen gemaakt; 25 En wordt ook van mensenhanden niet gediend als iets behoevende, alzo Hij Zelf allen het leven en den adem en alle dingen geeft; 26 En heeft uit énen bloede het ganse geslacht der mensen gemaakt, om op den gehelen aardbodem te wonen, bescheiden hebbende de tijden tevoren geordineerd, en de bepalingen van hun woning; 27 Opdat zij den Heere zouden zoeken, of zij Hem immers tasten en vinden mochten, hoewel Hij niet ver is van een iegelijk van ons. 28 Want in Hem leven wij en bewegen ons en zijn wij; gelijk ook enigen van uw poëten gezegd hebben: Want wij zijn ook Zijn geslacht. 29 Wij dan zijnde Gods geslacht, moeten niet menen dat de Godheid goud of zilver of steen gelijk is, welke door menselijke kunst en bedenking gesneden zijn. 30 God dan de tijden der onwetendheid overgezien hebbende, verkondigt nu allen mensen alom dat zij zich bekeren; 31 Daarom dat Hij een dag gesteld heeft, op welken Hij den aardbodem rechtvaardiglijk zal oordelen door een Man Dien Hij daartoe geordineerd heeft, verzekering daarvan doende aan allen, dewijl Hij Hem uit de doden opgewekt heeft. 32 Als zij nu van de opstanding der doden hoorden, spotten sommigen daarmede; en sommigen zeiden: Wij zullen u wederom hiervan horen. 33 En alzo is Paulus uit het midden van hen weggegaan. 34 Doch sommige mannen hingen hem aan en geloofden; onder welke was ook Dionysius, de Areopagiet, en een vrouw, met name Dámaris, en anderen met dezelve. |