Ark en koeien naar Beth-Semes – 1 Samuël 5-6

Preek over: Ark en koeien naar Beth-Semes
1 Samuël 5-6: En zij zetten de ark des HEEREN op den wagen. En die van Beth-semes maaiden den tarweoogst in het dal, en als zij hun ogen ophieven, zagen zij de ark en verblijdden zich, als zij die zagen.

LEESPREEK

Bijbelgedeelte 1 Samuel 6
5 Zo maakt dan beelden van uw spenen en beelden van uw muizen, die het land verderven, en geeft den God van Israël de eer; misschien zal Hij Zijn hand verlichten van over ulieden en van over uw god en van over uw land.
6 Waarom toch zoudt gijlieden uw hart verzwaren, gelijk de Egyptenaars en Farao hun hart verzwaard hebben? Hebben zij niet, toen Hij wonderlijk met hen gehandeld had, hen laten trekken, dat zij heengingen?

7 Nu dan, neemt en maakt een nieuwen wagen, en twee zogende koeien, op dewelke geen juk gekomen is; spant de koeien aan den wagen en brengt haar kalveren van achter haar weder naar huis.
8 Neemt dan de ark des HEEREN en zet ze op den wagen, en legt de gouden kleinodiën, die gij Hem ten schuldoffer vergelden zult, in een koffertje aan haar zijde; en zendt ze weg, dat ze heenga.

9 Ziet dan toe, indien ze den weg van haar landpale opgaat naar Beth-Sémes, zo heeft Hij ons dit groot kwaad gedaan; maar zo niet, zo zullen wij weten dat Zijn hand ons niet geraakt heeft; het is ons een toeval geweest.
10 En die lieden deden alzo, en namen twee zogende koeien en spanden ze aan den wagen, en haar kalveren sloten zij in huis.
11 En zij zetten de ark des HEEREN op den wagen, en het koffertje met de gouden muizen en de beelden hunner spenen.

12 De koeien nu gingen recht in dien weg, op den weg naar Beth-Sémes op één straat; zij gingen steeds voort, al loeiende, en weken noch ter rechter- noch ter linkerhand; en de vorsten der Filistijnen gingen achter dezelve tot aan de landpale van Beth-Sémes.
13 En die van Beth-Sémes maaiden den tarweoogst in het dal; en als zij hun ogen ophieven, zagen zij de ark, en verblijdden zich als zij die zagen.

14 En de wagen kwam op den akker van Jozua, den Beth-Semiet, en bleef daar staande, en daar was een grote steen; en zij kloofden het hout van den wagen en offerden de koeien den HEERE ten brandoffer.
15 En de Levieten namen de ark des HEEREN af, en het koffertje dat daarbij was, waarin de gouden kleinodiën waren, en zetten ze op dien groten steen; en die lieden van Beth-Sémes offerden brandoffers en slachtten slachtoffers den HEERE op denzelven dag.