Saul als koning aangewezen – 1 Samuël 9-10
Preek over: Saul als koning aangewezen 1 Samuël 9-10: Doch Samuel riep het volk te zamen tot den HEERE, te Mizpa. En hij zeide tot de kinderen Israëls: Alzo heeft de HEERE, de God Israëls, gesproken. Maar gijlieden hebt heden uw God verworpen. |
Saul als koning aangewezen
Bijbelgedeelte 1 Samuel 9 over: Saul als koning aangewezen 14 Alzo gingen zij op in de stad. Toen zij in het midden der stad kwamen, zie, zo ging Samuël uit hun tegemoet om op te gaan naar de hoogte. 15 Want de HEERE had het voor Samuëls oor geopenbaard, één dag eer Saul kwam, zeggende: 16 Morgen omtrent dezen tijd zal Ik tot u zenden een man uit het land van Benjamin; dien zult gij ten voorganger zalven over Mijn volk Israël en hij zal Mijn volk verlossen uit der Filistijnen hand; want Ik heb Mijn volk aangezien, dewijl deszelfs geroep tot Mij gekomen is. 17 Toen Samuël Saul aanzag, zo antwoordde hem de HEERE: Zie, dit is de man van welken Ik u gezegd heb; deze zal over Mijn volk heersen. 18 En Saul naderde tot Samuël in het midden der poort, en zeide: Wijs mij toch, waar is hier het huis van den ziener? 19 En Samuël antwoordde Saul en zeide: Ik ben de ziener; ga op voor mijn aangezicht op de hoogte, dat gijlieden heden met mij eet; zo zal ik u morgenvroeg laten gaan, en alles wat in uw hart is, zal ik u te kennen geven. 20 Want de ezelinnen aangaande, die gij heden den derden dag verloren hebt, zet uw hart daar niet op, want zij zijn gevonden; en wiens zal zijn al het gewenste dat in Israël is? Is het niet van u en van het ganse huis uws vaders? |