Sterven van Aäron, de hogepriester – Numeri 20
Preek over: Het sterven van Aäron Numeri 20: En Mozes trok Aäron zijn klederen uit, en hij trok ze zijn zoon Eleazar aan; en Aäron stierf aldaar, op de hoogte diens bergs. Toen kwam Mozes en Eleazar van dien berg af. |
Sterven van Aäron, de hogepriester
Bijbelgedeelte Numeri 20 9 Toen nam Mozes den staf van voor het aangezicht des HEEREN, gelijk als Hij hem geboden had. 10 En Mozes en Aäron vergaderden de gemeente voor de steenrots; en hij zeide tot hen: Hoort toch, gij wederspannigen, zullen wij water voor ulieden uit deze steenrots hervoorbrengen? 11 Toen hief Mozes zijn hand op en hij sloeg de steenrots tweemaal met zijn staf; en er kwam veel water uit, zodat de vergadering dronk, en hun beesten. 12 Derhalve zeide de HEERE tot Mozes en tot Aäron: Omdat gijlieden Mij niet geloofd hebt, dat gij Mij heiligdet voor de ogen der kinderen Israëls, daarom zult gijlieden deze gemeente niet inbrengen in het land hetwelk Ik hun gegeven heb. 13 Dit zijn de wateren van Meríba, waar de kinderen Israëls met den HEERE om getwist hebben; en Hij werd aan hen geheiligd. 14 Daarna zond Mozes boden uit Kades tot den koning van Edom, welke zeiden: Alzo zegt uw broeder Israël: Gij weet al de moeite die ons ontmoet is; 15 Dat onze vaders naar Egypte afgetogen zijn en wij in Egypte vele dagen gewoond hebben, en dat de Egyptenaars ons en onzen vaderen kwaad gedaan hebben. 16 Toen riepen wij tot den HEERE, en Hij hoorde onze stem en Hij zond een Engel en Hij leidde ons uit Egypte; en zie, wij zijn te Kades, een stad aan het uiterste uwer landpale. 17 Laat ons toch door uw land trekken; wij zullen niet trekken door den akker, noch door de wijngaarden, en zullen het water der putten niet drinken; wij zullen den koninklijken weg gaan, wij zullen niet afwijken ter rechter- noch ter linkerhand, totdat wij door uw landpale zullen getrokken zijn. 18 Doch Edom zeide tot hem: Gij zult door mij niet trekken, opdat ik niet misschien met het zwaard uitga u tegemoet. 19 Toen zeiden de kinderen Israëls tot hem: Wij zullen door den gebaanden weg optrekken, en indien wij van uw water drinken, ik en mijn vee, zo zal ik deszelfs prijs daarvoor geven; ik zal alleenlijk, zonder iets anders, te voet doortrekken. 20 Doch hij zeide: Gij zult niet doortrekken. En Edom is hem tegemoet uitgetrokken met een zwaar volk en met een sterke hand. 21 Alzo weigerde Edom Israël toe te laten door zijn landpale te trekken; daarom week Israël van hem af. 22 Toen reisden zij van Kades; en de kinderen Israëls kwamen, de ganse vergadering, aan den berg Hor. 23 De HEERE nu sprak tot Mozes en tot Aäron aan den berg Hor, aan de pale van het land van Edom, zeggende: 24 Aäron zal tot zijn volken verzameld worden; want hij zal niet komen in het land hetwelk Ik den kinderen Israëls gegeven heb, omdat gijlieden Mijn mond wederspannig geweest zijt bij de wateren van Meríba. 25 Neem Aäron en Eleázar, zijn zoon, en doe hen opklimmen tot den berg Hor. 26 En trek Aäron zijn klederen uit en trek ze Eleázar, zijn zoon, aan; want Aäron zal verzameld worden en daar sterven. 27 Mozes nu deed gelijk als de HEERE geboden had; want zij klommen tot op den berg Hor, voor de ogen der ganse vergadering. 28 En Mozes trok Aäron zijn klederen uit en hij trok ze zijn zoon Eleázar aan; en Aäron stierf aldaar, op de hoogte diens bergs. Toen kwam Mozes en Eleázar van dien berg af. 29 Toen de ganse vergadering zag dat Aäron overleden was, zo beweenden zij Aäron dertig dagen, het ganse huis Israëls. |