Preek Zondag 30: Oproep tot zelfonderzoek

Preek Zondag 30:

Een oproep tot zelfonderzoek
1. De roomsen verdwaald
2. De gelovigen genodigd
3. De goddelozen geweigerd

PDF LEESPREEK

Audio preek zondag 30 (video niet beschikbaar)

Links bij preek Zondag 30 Heidelberger Catechismus
– Preek catechismus zondag 29
– Preek catechismus zondag 31
Externe links
– Catechismus in gewone taal: zondag 30

TERUG CATECHISMUS

Gemeente, in deze dienst van voorbereiding voor de bediening van het Heilig Avondmaal, zo de Heere wil en wij leven volgende week zondag, overdenken wij samen Zondag 30 van de Heidelbergse Catechismus.
Laten we deze Zondag van de Catechismus samen eerst met elkaar lezen.

Vraag 80. Wat onderscheid is er tussen het Avondmaal des Heeren en de paapse mis?
Antwoord. Het Avondmaal des Heeren betuigt ons dat wij volkomen vergeving van al onze zonden hebben door de enige offerande van Jezus Christus, die Hij Zelf eenmaal aan het kruis volbracht heeft, en dat wij door de Heilige Geest Christus worden ingelijfd, Die nu naar Zijn menselijke natuur niet op de aarde maar in de hemel is, ter rechterhand Gods Zijns Vaders, en daar van ons wil aangebeden zijn.
Maar de mis leert dat de levenden en de doden niet door het lijden van Christus vergeving der zonden hebben, tenzij dat Christus nog dagelijks voor hen van de mispriesters geofferd worde, en dat Christus lichamelijk onder de gestalte des broods en wijns is, en daarom ook daarin moet aangebeden worden. En alzo is de mis in den grond anders niet, dan een verloochening der enige offerande en des lijdens van Jezus Christus, en een vervloekte afgoderij.
(Deze vraag en dit antwoord gaan over het dwalen van de paapse, dat wil zeggen van de pauselijke, de roomse mis.)

Vraag 81. Voor wie is het Avondmaal des Heeren ingesteld?
Antwoord. Voor degenen, die zichzelf vanwege hun zonden mishagen, en nochtans vertrouwen, dat deze hun om Christus’ wil vergeven zijn, en dat ook de overblijvende zwakheid met Zijn lijden en sterven bedekt is; die ook begeren hoe langer hoe meer hun geloof te sterken en hun leven te beteren. Maar de hypocrieten en die zich niet met waren harte tot God bekeren, die eten en drinken zichzelf een oordeel.
(Deze vraag en dit antwoord gaan over het goede gebruik van het Avondmaal des Heeren. De vorige vraag en het vorige antwoord gingen over misbruik, nu gaat het over het goede gebruik van brood en wijn.)

Vraag 82. Zal men ook diegenen tot dit Avondmaal laten komen, die zich met hun belijdenis en hun leven als ongelovige en goddeloze mensen aanstellen?
Antw. Neen; want alzo wordt het verbond Gods ontheiligd, en Zijn toorn over de ganse gemeente verwekt. Daarom is de Christelijke Kerk schuldig, naar de ordening van Christus en Zijn apostelen, zulken, totdat zij betering huns levens bewijzen, door de sleutelen des hemelrijks uit te sluiten.
(Deze laatste vraag en dit laatste antwoord gaan over wie er bij het Heilig Avondmaal moeten worden geweigerd, over wie er niet aan mogen gaan.)
Gemeente, Zondag 30 bevat een oproep tot zelfonderzoek en dat is ook het thema van de preek:
Een oproep tot zelfonderzoek

Er zijn drie aandachtspunten, en die lopen parallel met de drie voorgelezen vragen en antwoorden:
1. De roomsen verdwaald
2. De gelovigen genodigd
3. De goddelozen geweigerd

Als eerste dus:

1. De roomsen verdwaald

Vraag en antwoord 80 hebben in de loop van de geschiedenis al heel wat stof doen opwaaien. De vraag en het antwoord over de rooms-katholieke mis, over de eucharistie. Heb je eigenlijk nog wel iets aan die vraag en aan dat antwoord, in een tijd waarin de rooms-katholieke kerk in diep verval is?
Ja, dat laatste is (in Nederland zeker) wel waar, maar Luther zei niet voor niets: ‘de paap, de paus, zit in ons aller hart.’
Laten we daarom samen kijken wat deze vraag en dit antwoord ons te zeggen hebben, vooral in deze dienst van voorbereiding voor het Heilig Avondmaal.

Het antwoord, antwoord 80, begint positief. Het begint over wat het Heilig Avondmaal wel is. En het zegt pas later wat het niet is.
Laten we antwoord 80 nog een keer lezen met elkaar: ‘Het Avondmaal des Heeren betuigt ons…’, dat wil zeggen: het verkondigt ons met zekerheid en stelligheid … En dan volgen er drie dingen. Die gaan we één voor één de revue laten passeren.

a. Er wordt als eerste iets gezegd over de vergeving van zonden:
Het Avondmaal des Heeren betuigt ons, dat wil zeggen: het verkondigt ons met zekerheid en stelligheid: Dat wij (bedoeld worden: Gods kinderen) volkomen vergeving van al onze zonden hebben door het enige offer van Jezus Christus, dat Hij Zelf eenmaal aan het kruis volbracht heeft.
Een vergeving die volkomen is, daar ontbreekt helemaal niets aan.
Een vergeving van al onze zonden, zelfs van de allerzwaarste. Hoe zwaar, hoe lang wij ook Zijn wetten schonden.
Waarom zijn die zonden vergeven? Om de diepte van ons berouw? Om ons geloof, om ons innige gebedsleven?
Nee, alleen om, alleen door het enige offer van Jezus Christus, dat Hij Zelf eenmaal aan het kruis heeft volbracht.

Maar de rooms-katholieke kerk zegt: ‘nee, dat enige offer van Jezus Christus aan het kruis volbracht, dat is niet voldoende. Er moet in de mis, in de eucharistie, door de priester iedere keer weer opnieuw geofferd worden.’
De Catechismus zegt: ‘dat is een vervloek…’ Nee, wacht even.
Dit zit ook in ons hart! Ik denk, ik zeg: ‘Alleen door het offer van Christus? Moet ik misschien zelf ook niet wat aanvullen? Laat ik zoeken (zeker in een week van voorbereiding) wat ik zelf ook nog heb. Ik moet mijn leven deze week echt beteren, echt beter maken.’
Verdwalen in een week van voorbereiding. De Catechismus zegt: het is afgoderij! Want je vindt helemaal niets bij jezelf. Alleen het offer van Christus is volmaakt. En het is volkomen. Er hoeft en kan niets bij.

b. Als tweede wordt er iets gezegd over de gemeenschap, over de innige verbondenheid met Christus.
Als er staat in antwoord 80: Het Avondmaal des Heeren betuigt ons, dat wil zeggen: het verkondigt ons met zekerheid en stelligheid ‘dat wij door de Heilige Geest Christus worden ingelijfd, Die nu naar Zijn menselijke natuur niet meer op de aarde maar in de hemel is, ter rechterhand van God Zijn Vader.’
Waarvan is het Heilig Avondmaal een teken? Van het werk van de Heilige Geest, Die ons één maakt met Christus, Die in de hemel is. En Hij trekt onze harten naar boven, naar Hem toe. Zodat we niet aan het uiterlijke brood blijven hangen.
Maar de rooms-katholieke kerk zegt: ‘nee, brood en wijn veranderen wezenlijk in vlees en bloed. De Heere Jezus Christus is hier beneden op de aarde, Hij is hier echt aanwezig, hier, met Zijn lichaam en bloed.’
De Catechismus zegt: ‘dat is een vervloek…’ Nee, wacht even.
Dit zit ook in ons hart. Dat blijven hangen aan het uiterlijke, aan het zichtbare.
Zo van: het hoort er nu eenmaal bij, je bent gedoopt, je hebt belijdenis gedaan, nou dan ga je gewoon aan het Heilig Avondmaal. Zonder een hart dat door het werk van de Heilige Geest aan de Heere Jezus Christus in de hemel verbonden is.

c. Als derde zegt antwoord 80 iets over hoe we Christus moeten aanbidden
De rooms-katholieke kerk zegt: ‘in de tekenen van brood en wijn, want die zijn vlees en bloed van de Heere Jezus Christus.’ De Catechismus zegt: ‘dat is een vervloek…’ Nee, wacht even.
Want dat is ook een gevaar voor een Avondmaalganger. Dat je gaat, dat je eet en drinkt, maar niet in aanbidding neerknielt voor Christus.
Je doet het ‘gewoon’, zonder Hem, en verder niets.
De Catechismus zegt: dan dien je een afgod!

We gaan verder met onze tweede gedachte, naar aanleiding van vraag en antwoord 81.

2. De gelovigen genodigd

Vraag 81 vraagt: Voor wie is het Avondmaal des Heeren ingesteld?
Het antwoord zegt: Voor diegenen…, en dan worden er weer drie dingen genoemd. Wat is er nodig om aan het Heilig Avondmaal te mogen aangaan?

Ja, dat is op zich wel een goede vraag, maar het ligt breder, het ligt dieper. De eigenlijke vraag is natuurlijk: wat is er nodig om getroost te leven en zalig te kunnen sterven? Want als je niet aan het Heilig Avondmaal kan, dan kan je natuurlijk ook niet leven, dan kan je ook niet sterven!
Drie dingen zijn er nodig. Drie dingen die gaan om het verborgene van ons hart en leven.
Drie dingen die we dus moeten onderzoeken bij onszelf.
Want Paulus zegt in 2 Korinthe 13:5 Onderzoekt uzelf, of u in het geloof bent, beproeft uzelf. En bid: Zie, of bij mij een schadelijke weg zij; en leidt mij op de eeuwige weg (Psalm 139: 24).
Drie dingen zijn nodig om te kunnen leven en te kunnen sterven, en ook om deel te mogen nemen aan het Heilig Avondmaal.

Dit is het eerste: Dat je jezelf vanwege je zonden mishaagt, en zo voegt het formulier voor het Heilig Avondmaal eraan toe: jezelf voor God verootmoedigt.
Wat is dat eigenlijk: jezelf mishagen?
Dat moet je weten, want anders weet je niet waar je in de week van voorbereiding naar kijken moet.

Laat ik eerst zeggen wat het niet is.
Jezelf mishagen, dat is niet hetzelfde als: ik ben onrustig, ik voel me van binnen zo bang, omdat ik weet dat ik ooit God moet ontmoeten.
Het is ook niet hetzelfde als: ik ben de laatste tijd emotioneel zo geraakt. Er is iets in me wat me verdrietig en weemoedig maakt.
Het betekent zeker ook niet: ik heb een hekel aan mezelf, ik denk altijd zo negatief over mezelf, ik heb zo’n slecht zelfbeeld.
Nee, het is iets heel anders. Het is ook niet in de eerste plaats een gevoel of emotie.
Dat mishagen komt in de eerste plaats doordat je ziet waar en hoe je staat tegenover God. Dus, doordat je iets leert zien en kennen van God en van jezelf voor God.

Het tegenovergestelde van mishagen (misschien verduidelijkt dat het een beetje meer) is: be-hagen. ‘Behagen hebben in jezelf’, dat wil zeggen dat je denkt: ik heb het niet slecht met mezelf getroffen, ik ben blij met mezelf. ‘Heere, dank U voor wie ik ben: ijverig, netjes, voorbeeldig, vrijmoedig getuigend van U. Maar moet U hem of haar eens zien!’
En je trekt je neus op voor die ander. Maar met jezelf: ben je blij! (zie Lukas 18: 11,12)
Dat is: Behagen hebben in jezelf. En een ander mishagen.

Daartegenover staat het mishagen van jezelf. Dat is dus niet een ander, maar jezelf afkeuren. En dat doet geen mens van zichzelf. Dat ga je alleen maar doen, als God in je leven komt, en je laat zien wie je bent, en je iets laat zien van Wie Hij is.
Dan wordt de belofte van het genadeverbond (want dat is het!) vervuld, zoals Ezechiël die beschrijft: Daar zult u dan gedenken aan uw wegen, en aan al uw handelingen waarmede u u verontreinigd hebt, en u zult van uzelf een walging hebben over al uw boosheden, die u gedaan hebt. (Ezechiël 20:43)
Je kijkt terug, en je ziet wat je gedaan hebt, tegen God, de heilige God, Die altijd zo goed voor je geweest is. En dan, dan (zegt Ezechiël): ga je walgen van jezelf. Nogmaals, dat is geen ongezonde, ziekelijke zelfverachting. Dat is een staan tegenover God, en terwijl je tegenover Hem staat, zeg je: ‘ik heb gedaan en doe wat kwaad is in Uw oog. Mijn hart en mijn leven zijn bedorven voor U.’

En dat doet zeer, dat doet pijn. Dat is om te huilen. En dat gaat nooit meer over, en dat wordt alleen maar meer: ‘Heere, dat ik zo tegen U gezondigd heb, en dat maar blijf doen, en dat het maar nooit beter wil worden!’
Dat zien voor God, van wat ik gedaan heb, tegen Hem, dat verbreekt mijn hart. Dan wordt je, zoals we gezongen hebben ‘een gebrokene van hart’. (Psalm 147:2 ber.)
Dan heb je het niet meer druk met een ander (zoals zoveel mensen), dan sta je zelf voor God. En dan roep je uit met de tollenaar (Lukas 18:13): ‘O God, wees mij zondaar genadig.’

Zeg me, beste vrienden: Wat is uw levensspreuk, wat is uw hartetaal?
‘Heere, ik dank U dat ik ben, zoals ik ben, en gelukkig niet zoals die of die.’? Zo treurig…, zo blij… Of is dit het: ‘Heere, wees mij zondaar genadig!’?
De Catechismus zegt: wij mishagen ons (nu, nog steeds en steeds weer) vanwege onze zonden. Dat hoort u ook in wat de dichter zingt in Psalm 130. We zingen dat met hem mee uit Psalm 130:2
Zo Gij in ’t recht wilt treden,
O HEER’, en gadeslaan
Onz’ ongerechtigheden,
Ach, wie zal dan bestaan?
Maar neen, daar is vergeving
Altijd bij U geweest;
Dies wordt Gij, HEER’, met beving,
Recht kinderlijk gevreesd.

Het tweede wat nodig is om aan het Heilig Avondmaal te kunnen en te mogen gaan is (zo zegt de Catechismus), dat we ‘nochtans vertrouwen, dat deze (onze zonden) ons om Christus’ wil vergeven zijn, en dat ook onze overblijvende zwakheid met Zijn lijden en sterven bedekt is.’

Is het Heilig Avondmaal, zo vraag je je al luisterend af, alleen voor kinderen van de Heere, die heel vast en heel zeker geloven kunnen? Is het alleen voor die kinderen van God, die een heel sterk vertrouwen hebben?
Laten we met elkaar wat beter naar dat ene woordje kijken: vertrouwen.
Wat is dat eigenlijk? Dat, wat de catechismus zegt: ‘nochtans vertrouwen’?

Het is duidelijk: om iemand te vertrouwen, moet je iemand kennen. Je zegt niet: ik vertrouw iemand, terwijl je hem of haar helemaal niet kent.
Maar, wat is dat vertrouwen dan precies?
Dat vertrouwen heeft dus alles te maken met kennen, met bevindelijk kennen.
Het is niet zomaar een losse emotie, zo van: ‘ik vertrouw op God en Jezus, nou, en dan zit het goed met mij.’
Nee, het oprechte, het zaligmakende geloof kent iets van, ziet en gelooft twee dingen in God. En dat heeft alles te maken met dit ‘vertrouwen’.
Het kent en ziet en gelooft iets van Zijn rechtvaardigheid.
En we buigen en verootmoedigen onszelf, en zeggen: ‘ik heb gezondigd.’
Maar het oprechte geloof ziet en gelooft ook iets van Gods barmhartigheid.

Denk maar aan het Bijbelse voorbeeld van de Kananese vrouw. Die had geloof en vertrouwen. Maar misschien wel anders dan wij op het eerste gezicht zouden verwachten. Want, waaruit bleek dat geloof en dat vertrouwen?
Ze vluchtte in de nood van haar leven tot de Heere Jezus. Maar Die leek haar af te wijzen.
En ze gaf Hem gelijk. Ze zei: ‘ja, Heere.’
Een zondaar die iets kent van Gods rechtvaardigheid en zegt: ‘ja, Heere, ik ben niet waard dat U ooit naar me zou omzien.’
Maar, ze zei nog iets. Het is maar één woordje, en daar ligt al haar vertrouwen in opgesloten. In dat ene woordje: ‘maar’
Een zondaar die iets van de Heere heeft mogen leren kennen, kent namelijk ook altijd iets van Gods barmhartigheid.
En zegt, zoals de Kananese vrouw ook zegt: ‘Ja, Heere, maar…’
Het is het ‘maar’ van het vertrouwen van het geloof. ‘Ja, Heere, maar de hondjes eten toch ook van de kruimels onder de tafel van hun heren?’
Als U mijn ongerechtigheden, als U mijn misdaden gadeslaat, als U die nauwkeurig onderzoekt, wie zou er dan voor U kunnen bestaan? Ik zeker niet! Maar, maar bij U is toch vergeving? (Psalm 130)
Zo vlucht de Kananese vrouw tot Christus. Ze grijpt Hem vast aan Zijn Eigen Woord.
En dat, wat zij daar doet en laat zien, dat noemt de Heere Jezus Christus een groot geloof, groot vertrouwen.

Dus, daar zie je (en ook op heel veel andere plaatsen in de Bijbel zie je precies hetzelfde):
Alle andere houvast wordt ons mensen afgenomen, als de Heere werkt in ons hart.
En de Heilige Geest dringt ons om in de nood van ons leven te vluchten tot Hem. Om met al onze zonde en schuld op Hem, op de Heere Jezus Christus te vertrouwen. Dus, het ware, het echte geloof veroordeelt zichzelf voor God. Maar vertrouwt tegelijkertijd op God, en klampt zich in vertrouwen aan Hem vast.

Het vertrouwt, zo zegt de Catechismus: dat deze mijn zonden om Christus’ wil vergeven zijn! Hoe zwaar, hoe veel ik ook gezondigd heb, Hij heeft het alles vergeven. Dat geloof ik zeker? Dat geloof ik vast? Voor altijd? Ben ik zo zeker van mezelf? Nee, dat staat er niet. En dat bedoelt het formulier voor het Avondmaal ook niet, als het schrijft: ‘dat wij de gewisse belofte van God geloven.’

In mij ligt geen zekerheid. Maar wat God zegt, dat is zeker. En ik geloof en vertrouw in al mijn gebrek op de zekere belofte van God, op Zijn onfeilbaar Woord!
Het vertrouwen van het geloof richt zich op het onbegrijpelijke van wat Hij gezegd heeft. Luisterend naar wat Hij zegt (‘uw zonden zijn u vergeven’), mag ik met vertrouwen op Hem zien en zeggen: ‘Heere, ik begrijp het niet. Maar, Heere, ik geloof wat U zegt. Omdat U het bent.’ Ik kan het niet geloven, maar ik moet het wel geloven. Want Hij zegt het, en het is de Heilige Geest die me er echt van overtuigt.
Bij de één is dat met veel strijd: ‘Ik geloof, kom mijn ongelovigheid te hulp’ (Markus 9:24). En bij de ander is het met meer en met vaster vertrouwen, geschonken door God de Heilige Geest (2 Timotheüs 1:12).

Vertrouwen dat mijn zonden om Christus’ wil vergeven zijn, en (zegt de Catechismus): dat ook de overblijvende zwakheid met Zijn lijden en sterven bedekt is.
Onze zonden zijn vergeven. Maar onze zwakheden blijven, die blijven bestaan. En niet zomaar één of twee, maar heel veel.
Maar, zegt de Catechismus: ‘Hij heeft ze bedekt met Zijn lijden en sterven.’
Goed lezen, oprechte Avondmaalganger! Er staat niet: die zonden van u zullen vergeven worden, en die overgebleven gebreken zullen bedekt worden.
Nee, er staat: ‘Ze zijn vergeven, ze zijn bedekt.’
Zo ver het west verwijderd is van ’t oosten, zo ver heeft Hij, om onze ziel te troosten, van ons de schuld en zonden weggedaan (Psalm 103:6 ber.).
Welgelukzalig is hij, wiens overtreding vergeven, wiens zonde bedekt is (Psalm 32:1). Vertrouwt u Hem op Zijn Eigen Woord?

Al is het (zo zegt het Avondmaalsformulier) dat we nog veel gebreken en ellendigheid in ons vinden (we hebben geen volkomen geloof, onze ijver is zwak, ons geloof is onvolkomen, en we moeten strijden tegen de zonde en de verkeerde lusten van ons hart), maar het is ons van harte leed, en wij willen tegen ons ongeloof strijden en naar al Gods geboden leven.
Al is het allemaal zo (en zo is het!), dat alles kan (zo zegt het Avondmaalsformulier) ons toch niet hinderen, dat God ons in genade zou aannemen, en alzo deze hemelse spijs en drank waardig en deelachtig maken. We zijn het niet waardig van onszelf. Maar Hij maakt ons waardig. Door ons aan te zien in Christus.

Het derde wat nodig is om aan te gaan aan de bediening van het Heilig Avondmaal is dat we ‘hoe langer hoe meer begeren ons geloof te sterken en ons leven te beteren.’
Er is iets raars aan de hand, als je zegt: ‘ik heb het, ik ben zeker van mijn zaak, het is allemaal goed, wat doen die andere mensen toch moeilijk met al dat getob, met al dat getwijfel, met al dat gezucht en gekreun. Je moet zelf gewoon geloven en vertrouwen!’

Dat klopt niet helemaal, als je zo denkt. En misschien klopt het wel helemaal niet. Hier staat: Gods kinderen hebben een begeerte, ze verlangen. Ze verlangen naar (als eerste naar) versterking.
Dat wil zeggen: ze zijn in zichzelf niet sterk. Ze missen nog zoveel. Er is ook zoveel meer te krijgen, wat ze nog niet kennen en nog niet weten. Zoveel meer geloof, hoop, liefde, kennis en vertrouwen.
Wat Paulus aan het einde van zijn leven de zucht ontlokte: ‘dat ik Hem kenne, en de kracht van Zijn opstanding!’ (Filippenzen 3:10)
Wat kan dat, je gebreken, je zonden, de zwakte van je geloof, wat kan dat je laten twijfelen: ‘Mag ik wel aan het Avondmaal? Zit het wel goed in mijn leven? Want ik zie nog zoveel gebreken en zwakte in mezelf.’
Maar het formulier van het Avondmaal zegt als het ware heel pastoraal: ‘Kom maar, kinderen van God, want dat alles kan u niet hinderen.’

Gods kinderen hebben een begeerte naar, ze verlangen naar versterking en (dat is het tweede wat de Catechismus noemt): naar meer heiligheid: om ons leven te beteren (zo zegt de Catechismus). ‘Leefde ik toch maar meer in heiligheid voor de Heere.’
Want als er in mijn leven een inniger band zou zijn met Hem, dan zou ik Hem hartelijker volgen op het pad van Zijn geboden. Dan zou dat mijn wankele geloof versterken, dan zou dat me meer geloof en vertrouwen geven, maar dan zou dat ook mijn leven meer en blijvend veranderen. Dan zou ik door Hem, door de Heere Jezus Christus, Die ook mij ‘geworden is tot heiligmaking’, meer vruchten dragen (1 Korinthe 1:30).

Nou, laten we nu maar kijken naar ons eigen hart. Die drie dingen zijn nodig. Dat zegt de Catechismus, dat zegt het formulier voor het Heilig Avondmaal. En dat alles is gebaseerd op het onderwijs van Gods Eigen Woord.
Die drie dingen zijn nodig. Dat je van die drie zaken, van alle drie, iets kent.
Nee, niet stiekem naar je buurman of buurvrouw kijken, maar kijken in het verborgen van je eigen hart.
Want God doorziet ons. Hij kijkt letterlijk door ons heen. En ziet ook dat er mensen zijn, die een masker dragen. Waardoor de buitenkant er anders uitziet dan de binnenkant is.
Want de Catechismus zegt: ‘de hypocrieten en die zich niet van harte tot God bekeren, die eten en drinken zichzelf een oordeel.’
Blijkbaar kan dat. Dat je hypocriet bent. Dat je een masker draagt, net als Judas. Aan de buitenkant vroom, maar aan de binnenkant vijandig.
Je zegt: ‘de dominee zegt wel iedere keer dat je jezelf moet onderzoeken, dat je je ellende moet kennen, en dat Jezus niet de eigen keuze is van je eigen goede wil, maar goed, dat is zijn mening, ik denk er gewoon het mijne van, ik ga gewoon aan het Avondmaal.’
Het kan subtieler. De Catechismus noemt namelijk ook: degenen die zich niet van harte bekeren. Het lijkt zo mooi, zo geweldig. Een zichtbare omkeer van het leven, maar het zit alleen aan de buitenkant. Het zit niet in het hart. Het zit niet van binnen. En je bent zelf de enige die dat weten kan.
En daarom is de opdracht voor deze week, voor ons allemaal: onderzoek uzelf. Of u in het geloof bent (2 Korinthe 13:5). Onderzoek uw hart voor God, de Alwetende.

Leg je eigen hart echt naast deze drie dingen.
Ga volgende week (bij een Avondmaalsbediening) niet in een opwelling aan het Avondmaal, terwijl je weet dat je van deze drie dingen niets kent. Misschien wel van één of twee, maar niet van alle drie.
Misschien zeg je: ‘ik ken wel iets van mijn ellende, maar van verlossing, persoonlijk voor mij, nee, daar heb ik nooit iets van gezien.’ Of: ‘ik weet wel van verlossing en dankbaarheid, maar niet van ellende.’ Dat alles is niet genoeg. Het is nodig dat je door Gods genade van alle drie de hoofdstukken (ellende, verlossing, dankbaarheid) iets kent. En daarbij: Het gaat niet om emotie, het gaat niet in de eerste plaats om gevoel, het gaat erom of je van dit alles bevindelijk iets (weinig of iets meer) kent! We gaan verder met onze derde gedachte.

3. De goddelozen geweigerd

Want vraag 82 vraagt: Iemand die in het openbaar, merkbaar, zichtbaar, hoorbaar in de zonde leeft, mag die wel aangaan?
Zal men ook diegenen tot dit Avondmaal laten komen, die zich met hun belijdenis en hun leven als ongelovige en goddeloze mensen aanstellen?
Iemand die in het openbaar, merkbaar, zichtbaar, hoorbaar in de zonde leeft? In zonde tegen de geboden van de Heere? In het lasteren van Zijn naam, in het ontheiligen van Zijn dag, in dronkenschap, overspel, pornoverslaving, diefstal, leugen en bedrog, lasteren en kwaadspreken over anderen? In zonde van valse leringen en dwalingen, in het zich niet willen voegen naar Schrift en belijdenis?
‘Nee,’ zegt de Catechismus: ’die mensen mogen niet aan het Heilig Avondmaal komen.’

Daarom staan er bij het Heilig Avondmaal ook altijd twee ouderlingen, twee tafelwachten.
Ze houden letterlijk de wacht bij de tafel.
Houden die je tegen, als ze denken dat je niet bekeerd bent?
Nee, dat nooit. Want wij kennen iemands hart niet.
Het gaat erom dat er geen mensen aan de tafel gaan, die openlijk en openbaar in de zonde leven.

Dat ontwijdt het avondmaal, dat ontheiligt het verbond van God. En dat wekt de toorn van God op over de hele gemeente.
Dat is dus breder dan: je eet en je drinkt jezelf een oordeel. Bijvoorbeeld het oordeel van verblinding of verharding, of het oordeel van ziekte, of een ander tijdelijk oordeel. Dit heeft gevolgen voor de hele gemeente. Net als bij Achan destijds, toen hij gestolen had van de buit van Jericho. Toen kwam de toorn van God over het hele volk (Jozua 7).

Mensen die in zonde leven, moeten geweigerd worden. Die mogen niet aan het Avondmaal gaan.
‘Ja,’ zegt u, ‘maar u zegt toch ook als het gaat om de vraag ‘wie zitten daar aan het Heilig Avondmaal’ dat het een tafel is waar de Heere Jezus Christus zondaars ontvangt om met hen te eten?’
Ja, we belijden van onszelf, dat we zondaars zijn en blijven. Maar we leven niet in de zonde. We kunnen wel struikelen en in de zonde vallen. Maar het is ons hartelijke verlangen om voor God te leven. We hebben berouw over onze zonden en strijden ertegen. Genade was de nekslag voor de zonde in ons leven. We kunnen en willen het niet meer. Maar we hebben er nog zoveel last van.

Leven in openbare zonden. Als je het ziet, als je het hoort of merkt, dat het bij een broeder of zuster zo is: vloeken, overspel, dronkenschap, pornoverslaving, liegen, bedriegen, vals getuigenis geven, roddelen, kwaadspreken.
Denk dan niet op z’n Kaïns: Ben ik mijn broeders hoeder? (Genesis 4:9)
Ga naar iemand toe. Probeer met hem of haar te praten. En probeer die ander biddend te bewegen om met de zonde te breken.
Dus niet zeggen: ‘dat gaat mij niet aan.’ Want dat gaat ons wel degelijk aan!

Tucht, elkaar onderling corrigeren, elkaar helpen in het opstaan uit de zonde, dat is in de eerste plaats een taak van de gemeente, van ons als gemeenteleden onderling.
In de tweede plaats is het ook een zaak van de kerkenraad, om openlijke zondaars af te houden en te vermanen. Met het doel om die zondaars terug te brengen op het rechte spoor. Dat gaan we bij leven en welzijn zien bij de behandeling van Zondag 31.

Gemeente, onderzoek uzelf.
Uw openbare leven, in woord, in leer (in wat u zegt), en in de daad (in wat u doet en laat). En uw verborgen leven, het verborgene van uw hart voor God.

De Heere Zelf geve ons volgende week een gezegende Avondmaalszondag.
Een zondag waarop onbekeerden, mensen met een masker op, huichelaars, en degenen die zich niet van harte bekeerd hebben, ontdekt zullen worden aan hun gemis.
Een zondag waarop Gods kinderen gevoed, verzekerd en vertroost zullen worden en meer in liefde verbonden zullen worden, als bruid aan hun hemelse Bruidegom.

Amen.
Slotzang Psalm 89:13