Zout der aarde – Preek Mattheüs 5

Preek: Zout der aarde
Mattheüs 5:13: Gij zijt het zout der aarde; indien nu het zout smakeloos wordt, waarmede zal het gezouten worden? Het deugt nergens meer toe, dan om buiten geworpen, en van de mensen vertreden te worden.

PDF LEESPREEK

SCHRIFTLEZING Mattheus 5

13 Gij zijt het zout der aarde; indien nu het zout smakeloos wordt, waarmede zal het gezouten worden? Het deugt nergens meer toe, dan om buitengeworpen en van de mensen vertreden te worden.
14 Gij zijt het licht der wereld; een stad boven op een berg liggende, kan niet verborgen zijn.
15 En men steekt geen kaars aan en zet die onder een korenmaat, maar op een kandelaar, en zij schijnt allen die in het huis zijn.
16 Laat uw licht alzo schijnen voor de mensen, dat zij uw goede werken mogen zien, en uw Vader, Die in de hemelen is, verheerlijken.

THEMA: Zout der aarde

1. Wie zijn het zijn: het zout der aarde?
2. Wat betekent dat, zo te zijn?

LEES PREEK ONLINE
ZOUT DER AARDE

Gemeente, wij overdenken vanmorgen samen de gelijkenis van het zout der aarde.
De tekst voor de preek kunt u vinden in Mattheüs 5:13. Daar lezen we het Woord van God als volgt:
Gij zijt het zout der aarde; indien nu het zout smakeloos wordt, waarmede zal het gezouten worden? Het deugt nergens meer toe, dan om buiten geworpen, en van de mensen vertreden te worden.

Het thema voor de preek van vanmorgen is:
De gelijkenis van het zout der aarde

Er zijn twee aandachtspunten, het zijn eigenlijk twee vragen:
1. Wie zijn het, zij die ‘het zout der aarde’ genoemd worden?
2. Wat betekent het, dat zij het ‘zout der aarde’ genoemd worden?

Dus twee vragen, twee aandachtspunten: ‘wie zijn het?’ en ‘wat betekent het?’
Als eerste dus:

1. Wie zijn het: het zout der aarde?

Gij zijt, u bent het zout der aarde.
Maar, de vraag die we bij ons eerste punt stellen is: wie zijn dat eigenlijk, die zo genoemd worden?
Om dat goed te weten, moeten we eigenlijk kijken naar hoe het gesprek tussen de Heere Jezus en Zijn discipelen hiervoor verlopen is. Wat heeft de Heere Jezus tot nu toe gezegd en tegen wie zegt Hij nu, op dit moment: gij zijt het zout der aarde?

We kijken samen terug naar vers 1. Daar staat dat Jezus, de schare ziende, geklommen is op een berg, en als Hij nedergezeten was, kwamen Zijn discipelen tot Hem.
Het gaat hier om de Bergrede, om de preek op de berg, die de Heere Jezus heeft uitgesproken en die in deze hoofdstukken van Mattheüs beschreven staat.
En (vers 2) Zijn mond geopend hebbende, leerde Hij hen, zeggende…

En dan ineens hoor je tegen wie de Heere Jezus spreekt. En dus weet je tegelijkertijd ook of de Heere Jezus u, jou of mij aanspreekt met deze woorden, als Hij zegt: Zalig (vers 3) zijn de armen van geest. Zalig zijn de mensen die geestelijk nederig en klein zijn, die klein denken van zichzelf en alleen maar steunen op de genade van God.


Zalig (vers 4) zijn die treuren, zijn de mensen die verdriet hebben vanwege hun zonden. Want zij zullen getroost worden.
Zalig (vers 5) zijn de zachtmoedigen. Dat wil zeggen: zalig zijn de mensen die niet brutaal zijn, maar die het met God eens geworden zijn.

Zalig (vers 6) zijn degenen die hongeren en dorsten naar gerechtigheid. Zij kunnen voor God niet bestaan, zij vinden geen gerechtigheid in hun eigen leven, maar zoeken de gerechtigheid en de vrede met God buiten zichzelf. Ze hongeren en dorsten naar God en naar de gerechtigheid van de Heere Jezus Christus.
Zalig (vers 7) zijn de barmhartigen, mensen die zich ontfermen over anderen.

Zalig (vers 8) zijn de reinen van hart. Zij hebben niet alleen aan de buitenkant, maar vooral ook in het verborgen van hun hart gebroken met de zonde.
Zalig (vers 9) zijn de vreedzamen, de mensen die iets laten zien van het beeld van God dat in hun leven in beginsel hersteld is.
Kortom, zalig zijn die mensen, uit wier hart en leven blijkt, dat God in hen werkt.
Het blijkt uit hun hart en uit hun leven dat ze opnieuw geboren zijn, dat ze wedergeboren kinderen van God zijn.

Voordat u nu verder luistert, moet u hier eerst even stilstaan…
Eerst moet u nu uzelf bevragen.
Stel eerst deze vraag aan uzelf: ben ik in mijn hart arm van geest? Treur ik om mijn zonden? Ben ik zachtmoedig? Honger en dorst ik naar de gerechtigheid?
Stel eerst deze vraag aan uzelf: ben ik barmhartig? Ben ik een rein van hart? Zoek ik de vrede?

Het is opvallend, dat de Heere Jezus destijds geen andere kenmerken van genade genoemd heeft.
Hij noemt niet allerlei uiterlijkheden, hij noemt niet het uiterlijke vertoon van heel veel orthodoxe belijders. Hun leven ziet er geweldig uit. Vooral het volgende hoofdstuk, Mattheüs 6 is daar vol van. Ze geven aalmoezen, ze geven giften, zichtbaar voor het oog van iedereen. Hun gebeden zijn mooi en lang, hoorbaar voor het oor van iedereen. En ze vasten ook, merkbaar voor de mensen. Maar…?
Hun hart, nee, niemand ziet het, maar hun hart, dat ziet er anders uit…

Nee, dat is het allemaal niet! Dat lijkt mooi aan de buitenkant, maar dat is het niet!
Juist die mensen, (en dat is nu nog steeds zo), juist die mensen die zo opvallend voor het oor en oog van anderen deden alsof ze oprecht waren, juist zij waren bij uitstek degenen die het onderwijs van Jezus haatten.

Hieraan kan je weten of je een kind van God bent? Bent u, ben jij arm van geest? Treurt u over uw zonden? Bent u het eens met, buigt u onder God? Hebt u honger, hebt u dorst naar de gerechtigheid? Bent u barmhartig? Bent u een liefhebber van de vrede? Hebt u in uw hart en in uw leven gebroken met de zonde?

Zo niet, dan staat het er slecht met u voor. Dan geldt voor u: het Koninkrijk der hemelen is niet voor u. U zult niet vertroost worden. U zult de aarde niet beërven. U zult niet verzadigd worden en u zal geen barmhartigheid geschieden. U bent geen kind van God, en dus zult u, als het zo blijft, geen verzoend God ontmoeten.
Eerlijk gezegd gaat de tekst die nu volgt (en waar het vanmorgen over gaat), eerlijk gezegd gaat die tekst eigenlijk helemaal niet over u.
U geldt wat Petrus zei tegen Simon de Tovenaar: U hebt geen deel noch lot in dit Woord: want uw hart is niet terecht voor God (Handelingen 8:21).

Nu moet u straks aan het einde van de preek niet zeggen: de preek was oppervlakkig, de preek ging niet over wedergeboorte en bekering, het ging alleen maar over levensvernieuwing… Dat moet u straks niet gaan zeggen.
Ja, in zekere zin is het wel waar, maar het probleem zit niet in dit woord van Christus, het probleem zit niet in deze tekst, het probleem zit in uw hart! U staat erbuiten! En daarom zijn er legio Schriftwoorden niet voor u bestemd. Maar daar mag dan toch wel over gepreekt worden, nietwaar?
Dit is een ander woord, uit diezelfde Bergrede, een woord dat wel voor u bestemd is:
Gaat in door de enge poort; want wijd is de poort, en breed is de weg, die tot het verderf leidt, en velen zijn er, die door dezelve ingaan; want de poort is eng, en de weg is nauw, die tot het leven leidt, en weinigen zijn er, die denzelven vinden (7:13-14).

Zij zijn zalig, hier op de aarde al, in wier hart God een beginsel van genade gelegd heeft. Zij zijn arm van geest, zij treuren over de zonde, zij zijn het eens met God, zij hongeren en dorsten naar de gerechtigheid. Ze zijn barmhartig en zoeken de vrede, ze zijn rein van hart en worden vervolgd en gesmaad omwille van Christus.
Voor die mensen (en over hen gaat het vanaf nu!), voor die mensen geldt: u bent het zout der aarde.

Goed lezen: het staat er niet als een opdracht, als een gebiedende wijs.
Er staat niet: ‘wees het zout van de aarde!’ of: ‘u moet het zout van de aarde zijn!’
Nee, er staat als vaststelling, als constatering: u bent het zout van de aarde. Dat bent u!
En dat brengt ons bij ons twee aandachtspunt

2. Wat betekent het: Het zout van de aarde zijn?

Het valt op, als je goed leest, dat er wel iets verandert in de persoonsvorm in de voorgaande verzen. In vers 3 tot en met 10 gaat het over ‘zij’: over zij die arm van geest zijn, over zij die treuren.
Maar vanaf vers 11 (en ook in onze tekst) gaat het over ‘u’, over ‘gij’.
U, discipelen, u bent het zout van de aarde.

Primair heeft deze tekst dus betrekking op de verkondigers van het Evangelie, de dienaars van het Goddelijke Woord. Primair heeft deze tekst een boodschap voor dominees, voor zendelingen en evangelisten, voor alle ambtsdragers.
Zeker, je mag zonder deze tekst geweld aan te doen, de betekenis ervan betrekken op alle ware gelovigen, op alle kinderen van God. Maar het is wel goed om erop te letten dat het woord van de Heere ook ons, dienaars van het Woord en andere ambtsdragers, heel bewust aanspreekt.

Wij zijn het zout van de aarde. En dat geldt in de eerste plaats de prediking van het Woord. Onze woorden zijn bedoeld om bederf te voorkomen. Want, jongens en meisjes, iets wat niet mag bederven, zoals bijvoorbeeld vlees of vis, daar strooi je zout op.
Het woord van de prediking is bedoeld om u te redden van bederf, om u te behoeden voor het verderf.
Het woord van de prediking is niet bedoeld als een wekelijks viergangenmenu, waar ieder naar eigen smaak van smullen mag, en wat je al dan niet naar eigen inzicht mag voorzien van nul, één of meer sterren.
Bedenk, lieve vrienden, het woord van de prediking is een door God gegeven middel om u te behoeden voor uw eeuwig verderf.

En daarbij is het Woord niet zoet als suiker, maar zout als zout.
En dat maakt je als boodschapper niet populair. Maar dat hoeft ook helemaal niet. Het kan ook helemaal niet, want het Woord prikt en bijt als zout.
Want het Woord wijst naar ons innerlijke bederf, naar onze verborgen zonden, naar de corruptie van ons hart. En het Woord prikt en bijt als zout diep in ons geweten.

En terwijl we dat zout van het Woord strooien, zo zegt Paulus, zijn wij ‘Gode een goede reuk van Christus, in degenen die zalig worden en in degenen die verloren gaan; dezen wel een reuk des doods ten dode, maar genen een reuk des levens ten leven. En (zo vraagt Paulus hardop) wie is tot deze dingen bekwaam? (2 Korinthe 2:15-16).

Als het gaat om de prediking van het Woord, dan bijt dat Woord als zout in de zonde, maar tegelijkertijd heeft datzelfde Woord de smaak en de geur van het Evangelie des vredes, van het Evangelie van Christus.
En wie ons daarin oordeelt (en dat is een bevrijdende gedachte, maar ook een hoogst ernstige gedachte, want we staan als predikers voor God), die ons daarin oordeelt is de Heere (1 Korinthe 4:4).

Maar, die uitdrukking ‘u bent het zout van de aarde’ heeft zeker ook een bredere betekenis, heeft zeker ook betrekking op al Gods kinderen.
Van de levende kerk, van al Gods kinderen, van de ware gelovigen wordt gezegd: u bent het zout der aarde.

Zout, jongens en meisjes, werd vroeger gevonden in de buurt van de Dode Zee. Dat zout was eigenlijk een mengeling van gewoon zout (zoals wij dat hebben) en andere zouten en mineralen.
Ons zout blijft altijd op smaak, maar omdat het zout destijds gemengd was met andere zoutsoorten, kon dat zout na verloop van tijd minder zout gaan smaken. De smaak ging er dan af. En dan had je er uiteindelijk helemaal niets meer aan. Dan kon je het weggooien.

En nu zegt de Heere Jezus: ‘u bent, kinderen van God, het zout der aarde.’

Wat doet zout eigenlijk allemaal?
Zout voorkomt bederf. Ik zei het al: als je vlees of vis (dat leeft niet meer, eigenlijk is dat bezig te bederven), als je vlees of vis bestrooit met zout, dan blijft het langer goed.
Gods kinderen gaan het verdere bederf van deze aarde, van deze wereld en haar inwoners tegen.
Deze wereld, al de mensen om ons heen die God niet kennen, leven een leven van bederf en ontbinding. En wij (die de Heere kennen en vrezen) zijn het zout om hen daarvoor te bewaren.

Hoe kunnen medemensen op weg een reis naar de eeuwigheid middellijkerwijs bewaard worden tegen bederf?
Denk bijvoorbeeld maar aan de geschiedenis van Abraham, aan zijn gebed voor Sodom. De Heere zei tegen hem (Genesis 18): ‘Als Ik in Sodom binnen de stad zo en zoveel rechtvaardigen zal vinden, zo zal Ik de ganse plaats sparen om hunnentwil’.

Daar zie je dat goddeloze mensen soms gespaard worden, vanwege de aanwezigheid van kinderen van God in hun midden.
Maar, in die goddeloze wereld zijn we dan wel, als het goed is: zout!
Nee, zeker niet in die zin, dat we ons mengen met de wereld. Want dan smaakt het zout uiteindelijk nergens meer naar. Maar als iets, als mensen, als zout, dat stil en ongemerkt alle lagen van de samenleving, van het leven van iedere dag doortrekt.
Met? Hoe dan?

a. In de eerste plaats vooral door verborgen gebed. Een kind van God wenst niemand verderf en ondergang toe, maar bidt om redding van mensen, ja, zelfs van de meest goddeloze mensen.
Het is niet goed, als je, als kind van God, een ander het kwaad, ja, zelfs het verderf toewenst. Dan lijk je niet op de Meester. Die zocht juist het verlorene. Die ging juist op zoek naar het slechtste. En al zoekend vond Hij ook u, kind van God, tussen al die slechte mensen!

Als wij als christenen zouden bidden en leven zoals hier staat, zou met ons land en met al die andere mensen niet zo erg gesteld zijn als dat het nu is.
Dus laten we niet klagen over onze goddeloze landgenoten, want het ligt aan ons. Als wij in ons leven meer Christus zouden navolgen, zouden er meer mensen zijn die Hem ook zouden navolgen.
Zijn onze gebeden, is ons verborgen leven als zout? Of is het smakeloos geworden?

b. Als zout, dat stil en ongemerkt alle lagen van de samenleving, van het leven van iedere dag doortrekt. Met? Hoe?
In de tweede plaats met ons leven, met het voorbeeld van ons leven.
Het leven van een christen werkt in deze grotendeels goddeloze wereld als zout. Als zout dat stilletjes doordringt, ongemerkt maar ook onweerstaanbaar, levend en krachtig, reinigend en bederfwerend, en ook smaakmakend.

Hoe? Als je leeft(!) als kind van God, en daarmee ondertussen een goede reuk van Christus verspreidt.
Als je leven(!) laat zien, dat de dienst van God geen zware last voor je is, maar dat je de wet van God liefhebt. Omdat God alles voor je geworden is.
Als je leven(!) gericht is op God, terwijl je ondertussen met trouw, liefde en toewijding je dagelijkse werk doet.

Als je leven(!) iets vertoont van de vruchten van het werk van de Heilige Geest. Ook in het leven en werk van iedere dag: vruchten van liefde, ootmoed, verdraagzaamheid en barmhartigheid.
Als je leven(!) niet net als het leven van iedereen jagend is naar de dingen van deze tijd, maar merkbaar gericht is op het leven na dit leven, op de komende dag der eeuwigheid.

Dan ben je in je gezin een lieve vader of moeder, in je huwelijk een lieve man of vrouw (zeker met alle gebreken), dan ben je een goede en trouwe collega, een innemende werkgever, een gewaardeerde medestudent, waar anderen iets in proeven van… van zout!
Aan de ene kant bijt het. Het laat zien: mijn zondige leven zou anders moeten. En het kan ook anders, zoals hij of zij leeft.
Aan de ene kant bijt het, en aan de andere kant smaakt het naar meer. Als de mensen om je heen zien: hij of zij heeft iets, wat echt meerwaarde heeft.

Kortom: het Evangelie maakt ons leven echt anders. Het bewaart voor bederf (dat was eerste), het doortrekt ons leven (dat was tweede), maar geeft er ook smaak aan, en maakt het (als het goed is) aantrekkelijk voor anderen.
Is ons leven in ons gezin, in ons huwelijk, op ons werk, op school als zout? Of is het smakeloos geworden?

c. Als zout, dat stil en ongemerkt alle lagen van de samenleving, van het leven van iedere dag doortrekt. Met? Hoe?
In de derde plaats door onze woorden: woorden als met zout gesprengd.
Zulke woorden bijten in de zonde, geven smaak aan het goede, en verspreiden iets van de goede reuk van Christus.
Denkend aan wat Paulus zegt in Efeze 4:29: Geen vuile rede ga uit uw mond, maar zo er enige goede rede is tot nuttige stichting, opdat zij genade geve dien, die dezelve horen.

Woorden met zout besprengd, die genade geven aan hen die ze horen…
Kunnen onze woorden dan genade geven aan anderen? Jazeker. Is dat niet een ander effect van zout? Zout bewaart voor bederf, zout doortrekt alles en geeft smaak, maar zout maakt ook dorstig!
Daar is maar heel weinig zout voor nodig. Een enkele zoutkorrel, een enkel woord kan dorstig maken. Dorstig naar water, naar het water de levens.

Te weinig zout maakt het eten flauw. Te weinig woorden geven geen dorst…
Te veel zout maakt het eten te zout. Te veel woorden worden uitgespuugd…
Daar is zoiets als een heilig en verstandig evenwicht als het gaat om ‘een woord op zijn tijd’. Een woord op zijn tijd gesproken, midden in deze van God verder wegglijdende samenleving, kan als een klein zoutkorreltje bewaren voor bederf, kan ongemerkt binnendringen, smaak geven en dorstig maken… naar levend water!
Zijn onze woorden smaakmakend en zuiverend als zout, of zijn ze smakeloos?

Gij zijt het zout der aarde.
Zout, jongens en meisjes, zoals dat thuis in een potje zit. Ja, maar het doet pas zijn werk, als je het uitstrooit op het eten: op vlees, op vis, of op wat dan ook.
Zo zegt de bekende bijbeluitlegger Matthew Henry, zo moeten Gods kinderen ‘als zout verstrooid worden’. De discipelen moeten ook straks niet op een hoopje bij elkaar blijven in Jeruzalem, maar als zout op bedervend vlees moeten ze zich verspreiden: hier een korrel, daar een korrel, overal, iedereen op zijn eigen plek.

Is dat een gemakkelijk leven? Nee. Er staat ook niet voor niets direct hiervoor: zalig zijt gij, als u de mensen smaden en vervolgen en liegende alle kwaad tegen u spreken om Mijnentwil (11).
Verspreid over de aarde, niet bij elkaar, maar iedereen op zijn eigen door God gegeven plaats, als een klein zoutkorreltje.

Dat laatste geeft ook aan, dat we bescheiden moeten zijn. We zijn als het goed is maar een klein en onbeduidend korreltje. We zijn niet de slagroom van de wereld, maar we zijn het zout van de aarde: klein, onbeduidend en onaanzienlijk. Het gaat in het leven van ons als christenen niet om grote en opvallende dingen, niet om grote woorden en opvallende daden, maar om: verborgen gebed, om een sierlijk leven en om gepaste woorden, die stilletjes doorwerken en zich verspreiden.

We hebben ook geen gewelddadige wapens, geen zwaarden, geen geweren, maar ons leven is (als het goed is) een navolgen van Christus, een verspreiden van Zijn geur.
En daardoor is ons leven (zo bidden wij) ook een middel om uiteindelijk anderen aan te trekken tot Zijn goede dienst.

Ja, en ondertussen niet vergeten (zoals ik de preek begon): een nieuwe geboorte is daarbij absoluut noodzakelijk.
Zonder een nieuwe geboorte ben je als een vijgenboom die heel veel groene bladeren heeft, maar die geen vruchten draagt.
Zonder nieuwe geboorte ben je (hoe mooi het allemaal ook lijkt) een dode rank.
Het ziet er wel mooi uit, maar er zit geen geur of smaak aan, er zit geen leven bij.
En, heeft de Heere Jezus gezegd: alle rank, die in Mij geen vrucht draagt, die neemt Hij weg; en al wie vruchten draagt, die reinigt Hij, opdat zij meer vrucht drage
(Johannes 15:2).

Hoe kan je als kind van God vrucht dragen? Hoe kan je als kind van God (zoals Paulus dat zegt) ‘Gode leven’? Is dat iets van een eigen prestatie?
Nee, dat is het zeker niet. Maar het is wel roeping.
Zo is het, het kan eigenlijk niet anders: u bent het zout der aarde.

Maar bij al ons onvermogen, bij al ons tekort en bij al ons struikelen is (nee, dat is geen excuus, maar wel troost!), is uw vrucht (zo zegt de Heere bij monde van de profeet Hosea) uit Mij gevonden (14:8). Want zo heeft de Heere Jezus gezegd: Ik ben de Wijnstok, en gij de ranken; die in Mij blijft en Ik in hem, die draagt veel vrucht; want zonder Mij kunt gij niets doen (Johannes 15:5).

Dat ‘vruchten dragen’, dat kan dus alleen maar vanuit een nauwe verbondenheid met Christus, vanuit een nabij leven met Hem. Die in Christus blijft, die is het zout der aarde, en die draagt veel vrucht.
Ik denk nog even terug aan de vraag tegen wie dit gezegd is, dit gij zijt het zout der aarde.
Het waren de armen van geest, de treurenden, zij die hongeren en dorsten naar de gerechtigheid. Mensen die van zichzelf totaal onvermogend zijn. Mensen die van zichzelf geneigd zijn om eindeloos vaak te struikelen en te vallen.

Wie van ons kan vrucht dragen in eigen kracht? Niemand! Alleen door kracht uit Hem, uit Christus te putten is er in ons leven een klein beginsel van een nieuwe gehoorzaamheid. Ook als het gaat om dit u bent het zout van de aarde.
Maar dat beginsel is er wel. Anders is het niet goed. Wie geen vrucht draagt laat zien, die heeft geen verbinding heeft met de levende Wijnstok. Zonder vrucht is het geloof dood.

Er is geen leven buiten Christus. Zonder Christus ben je nog in je zonden. We moeten opnieuw geboren worden, we moeten ingeënt worden in de levende Wijnstok. We moeten gemaakt worden tot de levende takken van Hem.
Maar, wie levend gemaakt is, wie ingeënt is in Hem, wie leeft vanuit een nieuw levensbeginsel, die gaat zonder twijfel ook iets vertonen van Zijn beeld. Die gaat in een nieuw leven wandelen. Zoals ons doopformulier dat zegt: die gaat zijn oude natuur doden en in een nieuw godzalig leven wandelen.

Dat zegt ook onze catechismus in vraag en antwoord 64: Maar maakt deze leer niet zorgeloze en goddeloze mensen?
Nee zij, zo luidt het antwoord. Want het is onmogelijk, dat zo wie Christus door een waarachtig geloof ingeplant is, niet zou voortbrengen vruchten der dankbaarheid.

En daarbij: het is ook allemaal niet om het even! Je al dan niet vruchtdragende leven heeft alles te maken met de eer van Christus. Zoals Paulus dat zegt in 1 Korinthe 10:31: Hetzij dan dat gijlieden eet, hetzij dat gij drinkt, hetzij dat gij iets anders doet, doet het al ter ere Gods.
Als het gaat om vrucht dragen dan zijn de eer van God en de Naam van Christus in het geding!

God roept Zijn kinderen in deze wereld trouw op hun plaats te staan en te blijven staan.
Ooit bad Christus: Ik bid niet, dat U hen uit de wereld wegneemt, maar dat U hen bewaart van den boze. Zij zijn niet van de wereld, gelijkerwijs Ik van de wereld niet ben. Heilig ze in Uw waarheid; Uw woord is de waarheid.

Gelijkerwijs U Mij gezonden hebt in de wereld, alzo heb Ik hen ook in de wereld gezonden. En Ik heilige Mijzelven voor hen, opdat ook zij geheiligd mogen zijn in waarheid (Johannes 17:15-19).
Daar zie je tegelijkertijd: hoe je midden in deze bedorven wereld als een christen staande kan blijven: door een mens te zijn en te blijven van het Woord.
Heilig ze in Uw waarheid; Uw Woord is de waarheid (Johannes 17:17).

Wie van dat woord vervreemd is, wie niet leeft met God en wie zijn naaste niet liefheeft, die is (zo zegt onze tekst) smakeloos. Die deugt nergens meer toe, alleen dan om weggeworpen en vertrapt worden.
Natuurlijk, je kan daar direct van maken: ‘als je echt een kind van God bent, zal het nooit zover komen, want er is geen afval der heiligen.’ Maar dat is de wereld van onze tekst omdraaien.Hier staat eigenlijk: ‘als je echt een kind van God bent, dan kan het nooit zover komen dat je geen vruchten voortbrengt! Dan ben je het zout van de aarde, dan draag je hoe dan ook vrucht.’

En zo niet, dan ben je geen kind. Dan zal je weggeworpen worden.
Want (zo staat even verderop in Mattheüs 7:16-20): Aan hun vruchten zult u hen kennen. Leest men ook een druif van doornen, of vijgen van distelen? Alzo een ieder goede boom brengt voort (zo is dat!) goede vruchten, en een kwade boom brengt voort kwade vruchten. Een goede boom kan geen kwade vruchten voortbrengen, noch een kwade boom goede vruchten voortbrengen. Een ieder boom, die geen goede vrucht voortbrengt, wordt uitgehouwen en in het vuur geworpen. Zo zult u dan dezelve aan hun vruchten kennen.

Amen.

Links bij preek Zout der aarde – Mattheus 5
Gelijkenis twee zonen (Mattheüs 21)
Farizeeër en tollenaar (Lukas 18) – biddag
Gelijkenis van de Zaaier (Mattheüs 13)
Lees meer:
– Kanttekeningen bij Mattheus 13