Alle vlees is gras – Jesaja 40 – overlijden kind

Preek over: Alle vlees is gras, als een bloem des velds
Jesaja 40:7: Een stem zegt: Roept! En hij zegt: Wat zal ik roepen? Alle vlees is gras, en al zijn goedertierenheid als een bloem des velds. Het gras verdort, de bloem valt af.

LEESPREEK

De middagpreek van deze zondag gaat verder in op de troost
voor de jong gestorven kinderen van de gemeente, n.a.v. Zondag 27 en DL I, 17.

Bijbelgedeelte Psalm 40
6 Een stem zegt: Roep. En hij zegt: Wat zal ik roepen? Alle vlees is gras en al zijn goedertierenheid als een bloem des velds.
7 Het gras verdort, de bloem valt af, als de Geest des HEEREN daarin blaast; voorwaar, het volk is gras.
8 Het gras verdort, de bloem valt af; maar het Woord onzes Gods bestaat in der eeuwigheid.

9 O Sion, gij verkondigster van goede boodschap, klim op een hogen berg; o Jeruzalem, gij verkondigster van goede boodschap, hef uw stem op met macht, hef ze op, vrees niet, zeg den steden van Juda: Zie, hier is uw God.
10 Zie, de Heere HEERE zal komen tegen den sterke en Zijn arm zal heersen; zie, Zijn loon is bij Hem en Zijn arbeidsloon is voor Zijn aangezicht.
11 Hij zal Zijn kudde weiden gelijk een herder; Hij zal de lammekens in Zijn armen vergaderen en in Zijn schoot dragen; de zogenden zal Hij zachtkens leiden.

12 Wie heeft de wateren met zijn vuist gemeten, en van de hemelen met de span de maat genomen, en heeft met een drieling het stof der aarde begrepen, en de bergen gewogen in een waag en de heuvelen in een weegschaal?
13 Wie heeft den Geest des HEEREN bestierd, en wie heeft Hem als Zijn raadsman onderwezen?

14 Met wien heeft Hij raad gehouden, die Hem verstand zou geven en Hem zou leren van het pad des rechts, en Hem wetenschap zou leren en Hem zou bekendmaken den weg des veelvoudigen verstands?
15 Zie, de volken zijn geacht als een druppel van een emmer, en als een stofje van de weegschaal; zie, Hij werpt de eilanden heen als dun stof.

16 En de Libanon is niet genoegzaam om te branden, en zijn gedierte is niet genoegzaam ten brandoffer.
17 Alle volken zijn als niets vóór Hem; en zij worden bij Hem geacht minder dan niet en ijdelheid
18 Bij wien dan zult gij God vergelijken? Of wat gelijkenis zult gij op Hem toepassen?