Hoog vertrek tijden benauwdheid · Preek Psalm 9
Preek Psalm 9:10-11: En de HEERE zal een Hoog Vertrek zijn voor de verdrukte, een Hoog Vertrek in tijden van benauwdheid. En die Uw Naam kennen, zullen op U vertrouwen, omdat Gij, HEERE, niet hebt verlaten degenen, die U zoeken.
LEES PREEK ONLINE
Gemeente, op deze eerste dag van het nieuwe jaar wens ik u allemaal van harte Gods onmisbare zegen toe voor dit nieuwe jaar.
Jongens en meisjes, jongelui, ik hoop dat je dit jaar de Heere zult zoeken en dat je dit jaar de Heere zult vinden. Ik hoop dat dit een jaar wordt dat je nooit meer zult vergeten. Waar je later van zult zeggen: ‘Toen heeft God mij gezocht en toen heeft Hij mij gevonden. Toen ging de Heere werken in mijn hart.’ Ik wens je van harte toe, jongens en meisjes, jongelui, dat je de Heere zult dienen en vrezen. Kom trouw naar de catechisatie.
En, gemeente, komt u getrouw op onder de bediening van het Woord. Het is mijn innige wens en hartelijke bede dat de woorden van God hier in de kerk gesproken het komende jaar uw hart zullen raken. Dat die woorden van God (niet mijn woorden, maar woorden van God) uw hart zullen breken, uw hart zullen open leggen. Ja, sterker nog: uw hart zullen verwonden zoals de Bijbel dat zegt en tegelijk uw hart zullen verbinden en helen. En dat op die manier God groot gemaakt zal worden en onze zielen gered zullen worden.
Van harte Gods onmisbare zegen toegewenst aan de broeders van de kerkenraad, de koster (en hulpkosters), de organisten en iedereen die een taak heeft in het kerkelijke leven (bij verenigingen, bij de zondagschool, bij de koren).
Ook alle ouderen, zieken, rouwdragenden, alleenstaanden, ouders van kinderen met een beperking en allen die daar in liefde omheen staan: van harte de nabijheid en de zorg van de Heere toegewenst. Ook aan onze zendingswerkers in het buitenland een hartelijke groet en een gezegend nieuwjaar gewenst (einde inleiding).
De tekst voor vanmorgen vindt u in Psalm 9, vers 10 en 11.
De psalm is u voorgelezen, het gaat nu vooral over de verzen 10 en 11, waar het Woord van God als volgt staat beschreven:
En de HEERE zal een Hoog Vertrek zijn voor de verdrukte, een Hoog Vertrek in tijden van benauwdheid. En die Uw Naam kennen, zullen op U vertrouwen, omdat Gij, HEERE, niet hebt verlaten degenen, die U zoeken.
Hoog vertrek in tijden van benauwdheid
Het thema voor de preek op deze nieuwjaarsdag is:
Gods trouw zal blijken of: Vertrouwen in crisis
Er zijn twee aandachtspunten, twee vragen zou je kunnen zeggen:
- Wie God is?
- Wat God doet?
Als eerste dus:
1. Wie God is
We zijn weer een jaar verder. Hoe begin je zo’n jaar, jongelui? Met goede voornemens? ‘Het komende jaar zal ik dit niet meer doen, en dat natuurlijk wel, en daar ga ik m´n best voor doen en daar nog meer m´n best voor doen…’
U zegt: ‘Ja, maar het is niet zo gemakkelijk in het leven, hor. Het is allemaal veel ingewikkelder. Hoe zal het allemaal gaan, komend jaar? Met mijn bedrijf, met mijn baan, met ons gezin? Kan ik de lasten wel allemaal betalen, het komende jaar?
‘Hoe zal het gaan op school’ vraag je misschien, jongens en meisjes. ‘Zal ik weer geplaagd worden? Leren vind ik zo moeilijk. Zal het wel gaan?’
U zegt: ‘Ik heb andere zorgen. Hoe moet het verder met m’n hart, voor God? Mijn schuld is niet verzoend.’
Jongens en meisjes, je zegt: ‘Ik bid al zo lang om een nieuw hart. Hoe moet het toch verder dit jaar? Zou ik ooit een nieuw hart van de Heere krijgen? ‘
Crisis!
Crisis, dat wil zeggen: alles is zo moeilijk. Maar midden in die moeilijke tijd klinken vanmorgen troostrijke woorden. Woorden van vertrouwen. Ja, het staat weliswaar boven de Psalm (de uitgever schrijft het, bij mij althans): Danklied voor verlossing, maar zo is het ook weer niet helemaal, want de problemen zijn lang niet opgelost. Want in vers 14 blijkt dat de vijand de dichter haat en dat hij zelfs gebracht wordt tot aan de poorten van de dood.
Maar midden in die moeilijke omstandigheden is dit toch een psalm vol van troost, moed en vertrouwen. Daarom schrijf ik vanmorgen boven de preek: Gods trouw zal blijken.
Voor wie eigenlijk? Aan wie eigenlijk? Aan wie zal Gods trouw blijken?
Dat staat in vers 10: En de Heere zal een Hoog Vertrek zijn voor de verdrukte, een Hoog Vertrek in tijden van benauwdheid.
Voor de verdrukte. Letterlijk staat er in het Hebreeuws zoiets als: voor de verpulverde; voor de in stukken gebrokene. Dan moet je, jongens en meisjes, denken aan een tabletje. Je doet dat vast wel eens. Je moet een tabletje inslikken, maar (denk je) ik maak er een drankje van. Je pakt een potje en een lepel en je drukt op het tabletje, je verpulvert het net zo lang tot het poeder is. Water erbij en je hebt een drankje.
Verpulveren. Pletten. Platduwen. Tot het helemaal stuk is.
Maar dat woord in het Hebreeuws duidt niet op een tabletje, maar op een levend mens. Duwen, drukken, platduwen iets dat levend is. En dat doet pijn. Je zegt: ‘als je nog verder doorduwt, dan krijg ik blauwe plekken en als je nog harder duwt dan kan ik uiteindelijk helemaal geen adem meer halen.’
Onze tekst zegt: zulke mensen zijn er. Die verdrukt zijn, die platgedrukt, die verpulverd worden.
Je kunt verdrukt worden door wat er gebeurt in het leven: ruzie, geweld, armoede, faillissement, onredelijke behandeling, ziekte, onrecht, alles wat moeilijk is. Crisis!
Maar toch gaat het in onze tekst en in deze psalm over wat anders.
Als u de psalm thuis nog eens doorleest, dan zult u zien dat twee soorten van mensen tegenover elkaar worden gezet.
Mensen die Gods volk verwoesten (letterlijk: hun bloed vergieten). U ziet ze in vers 7 en 13: goddelozen, mensen zonder God.
En daartegenover is er een andere categorie, een andere groep van mensen die God loven. Mensen die Zijn wonderen vertellen en zich verheugen in Gods heil, dat wil zeggen: in de komende Messias. Mensen die zich verheugen in Christus. U kunt het thuis nakijken in vers 2, vers 3 en vers 15.
Twee soorten, twee groepen van mensen.
En u en ik, wij horen bij één van de twee. En dat is een scherpe boodschap. Want er is een scherpe tegenstelling tussen die twee categorieën van mensen. En toch is het niet anders. Want er zijn maar twee soorten van mensen. Er zijn ook maar twee wegen naar de eeuwigheid.
Óf (en dan komt de tegenstelling) u bent zijn God-loos (of je nu christen heet of niet, maar in je hart): zonder God, kind van de duivel. Uzelf vrijwillig ter adoptie aangeboden aan de duivel. Ja, als dat zo is, dan hoop ik dat dit jaar voor u een jaar van crisis zal worden.
Óf (en dat is de andere categorie) u bent een kind van God.
‘Ja’, zegt u, ‘dat is moeilijk, zo durf ik mezelf niet te noemen.’
Wilt u een kenmerk van die kinderen van God? Er worden in onze tekst twee kenmerken genoemd en leg daar uw hart eens naast.
Als eerste dit: die kinderen van God leven hier op aarde in crisis. Ze worden geplet, platgedrukt, verpulverd, verdrukt door…? Door wat?
Het kan zijn door de moeiten van dit leven. Of door de wereld die hen veracht.
Misschien wel door familieleden die u verachten (‘Ach, neem het toch niet zo zwaar’). Misschien wel door gemeenteleden die u verachten: ‘joh, waarom zing je nu nooit eens van harte: ik ben een kind van God, ik ben zo blij, zo blij want Jezus houdt van mij?’ ‘Nee, dat lukt niet’, zegt u, ‘want mijn hart…’.
Verdrukt, vermaald, verbrijzeld door wat ik doe, door wat ik denk, door wat ik voel, ten diepste door wie ik ben tegenover God. Het besef van wie ik ben tegenover God dat vermaalt me, dat verpulvert me, dat drukt me plat, dat verplettert me. Dat is het eerste kenmerk.
En het tweede kenmerk, vers 10, is dat Gods kinderen tijden van benauwdheid kennen.
Misschien zit u daar middenin. Dat kan ook bij jullie zijn, jongens en meisjes.
Benauwdheid. Benauwde vragen in je hart: ‘Zou het wel waar zijn? Ben ik een kind van God of is het allemaal bedrog? Is het allemaal maar fantasie, zit ik het allemaal te dromen? Moet je kijken wat ik doe, hoe mijn leven eruitziet, wie ik ben voor God…!’
De psalmdichter van 118 zegt: Ik werd benauwd (platgedrukt) van alle zijden, maar ik riep de Naam des Heeren aan.
Trouwens, het is de Geest van God Zelf die mensen soms in benauwdheid, in het nauw brengt. Denk maar aan Manasse. De goddeloze koning Manasse zit in de gevangenis in Babel en dan staat er in de Bijbel: De Geest des Heeren (God) benauwde hem (bracht hem in het nauw).
‘Waarom zou de Heere mensen in het nauw gaan brengen, plat gaan duwen?’ vraag je. Doet Hij dat om het leven van mensen zuur te maken, zoals de vijanden dat doen?
Nee, helemaal niet.
Trouwens even tussendoor, jongens en meisjes, wat doe je als je in het nauw wordt gebracht? Je kent het spreekwoord toch: een kat in het nauw maakt… (hoe is het ook al weer?)… rare sprongen. Als iemand je pakt, je tegen de muur zet, je klem drukt tegen de muur…, je kan geen kant op…, wat doe je dan?
Dan ga je roepen, dan ruk je jezelf los je en dan vlucht je weg zo hard je kan. Even goed onthouden.
Luther noemt dat benauwen, dat in het nauw brengen van mensen een ‘vreemd werk van de Heere.’ Dat is vreemd, dat God zo werkt. Dat God mensen in het nauw, in de nood brengt.
Waarom doet de Heere dat eigenlijk? ‘Vreemd werk’ zegt Luther.
De wet slaat op ons hart en het geweten drukt ons tegen de muur. Waarom doet de Heere dat?
Opdat (dat is het doel) die verdrukte, die in het nauw wordt gezet, vluchten zou.
Net als die kat in het nauw, die zo snel mogelijk weg vlucht?
Nee! Want waarheen gaat die verdrukte, die in het nauw gebrachte mens vluchten?
Naar dezelfde God die hem in het nauw gebracht heeft.
Dat bedoelt Luther met dat ‘vreemde werk’ van God. Die verdrukte gaat vluchten naar dat hoge vertrek voor vluchtenden (vers 10).
Wat is dat eigenlijk, een hoog vertrek?
Nou, jongens en meisjes, vroeger had een stad (als het een beetje grotere stad was) een muur om die stad, ter bescherming. En om de tien of twintig meter zat een torentje. Daar werd die muur natuurlijk veel sterker van en daardoor kon die muur ook niet zomaar omvallen. Maar zo’n toren is natuurlijk ook een prachtige plek om jezelf te verdedigen.
Bovendien: in die toren zit je veilig. Hoog en veilig…
Dus mensen in benauwdheid, in verdrukking, in crisis: wat zegt deze psalm?
De HEERE zal voor u een veilige plek… maken?
Nee, dat staat er niet. Goed lezen: De HEERE (met vijf hoofdletters, de God van het Verbond, de trouwe God, die altijd Zijn Woord houdt) zal een Hoog Vertrek zijn.
Hij zal een Schuilplaats zijn. Hij zal een sterke Toren zijn.
Hij, God Zelf, is die Schuilplaats.
Stel je eens voor, jongens meisjes, je hebt schuld bij iemand en die zegt: ‘Kom, je moet betalen!’ Wat zeg je dan, als je helemaal niks hebt en je helemaal niks kunt betalen?
‘Dan ga ik naar hem toe en…?’
Nee, wij mensen zijn geneigd in zo’n situatie om te zeggen: ‘Ik Maak dat ik wegkom, want ik heb niks om te betalen!’
Ik moet vluchten, wegwezen voordat hij me pakt.
Daarom is dit hier zo onbegrijpelijk, zo wonderlijk, ‘zo vreemd’, zegt Luther.
Als de Heere onze ogen opent en we zien wie we zijn…, en we zien dat we als zondaar voor God niet kunnen bestaan…, wat doen we dan?
Vluchten we dan zo snel mogelijk weg, bij de Heere vandaan?
Nee, dan zeggen we met een andere dichter: ‘k Roep HEER’ in angst (want er is schuld, voor God) tot U gevloden.
Tot U gevloden, tot U gevlucht. Ik vlucht niet weg, bij God vandaan, maar ik vlucht naar Hem toe. Daar is iets in dat onbegrijpelijke werk van God dat trekt aan ons hart. Dat noemt de Bijbel koorden van liefde, touwen van liefde. Die ervoor zorgen dat we niet van de Heere weg vluchten, maar juist naar de Heere toe vluchten.
En tegen die mensen die zo in het nauw gebracht zijn, zegt God: ‘Ik zal een Hoog Vertrek
(zo’n toren in de muur) zijn voor die verdrukte.’
Dus: er is voor die verdrukten, die in het nauw gedrukt worden, die geen kant op kunnen en ook niet kunnen en willen vluchten een weg bij God vandaan.
Een weg die de Heere Zelf heeft geopend. Want Hij zegt: Ik zal een Hoog Vertrek zijn voor de verdrukte. Met andere woorden: Verdrukten, u die in het nauw zit: het hangt ook dit jaar helemaal niet van u af. God zegt: ‘Ik zal het doen.’
En daar klinkt, ook vanmorgen al op deze eerste dag van het nieuwe jaar, een bemoedigend, liefdevol woord in door. Namelijk dit woord: ‘Kom, armen, mensen in nood, mensen met schuld, mensen die verdrukt, verpulverd worden.’ Het klinkt als een liefdevol ‘kom’. ‘Kom, vlucht nou niet weg. Zoek het nu niet ergens anders. U moet bij Mij zijn. Komt tot Mij als u vermoeid en belast bent, Ik geef u rust. Vlucht niet weg, maar kom!’
Wat een heerlijk evangeliewoord is dat toch voor die verdrukten en verbrijzelden: ‘Kom!’ Het eerste woord dat de Heere u aan het begin van dit nieuwe jaar toeroept is: ‘Kom toch tot Mij’.
Tot Hem, die een Hoog vertrek is. Juist voor mensen die zo verdrukt zijn, die zo in het nauw gebracht zijn, die verpulverd zijn.
U zegt: ‘Ja maar, hoe kan dat toch? God is de heilige God en wie ben ik voor God?
U moest eens weten…’
Waarom is er hoop in tijden van benauwdheid, is tijden van crisis? Omdat Jesaja dit geschreven heeft en de profetie is vervuld: Doch het behaagde de HEERE Hem (het Lam) te verbrijzelen (te verpletteren, te verpulveren); God heeft Hem krank gemaakt; als Zijn ziel Zich tot een schuldoffer gesteld zal hebben, zo zal Hij zaad zien, Hij zal de dagen verlengen; en het welbehagen des HEEREN zal door Zijn hand (door de hand van Christus) gelukkig voortgaan.
Het Lam, het gekruisigde Godslam Christus is verbrijzeld, is geplet, is vermorzeld onder de toorn van God. Opdat (dat was Gods doel) verdrukten bevrijd zouden worden door het heil van Zijn rechterhand.
Zijn ziel vermorzeld, als een schuldoffer voor doodschuldige vijanden die niet weten welke kant ze op moeten vluchten. En daarom, om Hem, om dat Lam, klinkt vanmorgen uit die sterke Toren, uit dat Hoge Vertrek, om Hem klinkt die liefdevolle lokstem: ‘Kom toch, armen, verdrukten, verlorenen, kom tot Mij. Er is raad bij Mij.’
U weet het niet meer, u zit klemgedrukt, u weet niet meer welke kant u op moet.
Het klinkt vanmorgen vanuit die sterke Toren: Kom tot Mij, want er is raad bij Mij.
Want Ik heb Mijn eniggeboren Zoon overgegeven in de verdrukking, totdat ook Hem (het Lam) de adem werd ontnomen. Tot de dood toe is Hij verdrukt en verbrijzeld. Zodat Hij voor u, verdrukten, een Schuilplaats zou kunnen zijn.’
Bent u verdrukt? Kijk eens in uw hart. Hoort u bij dat soort van mensen: verdrukt, benauwd? Is het uw gebed van Psalm 102: Een gebed des verdrukten, als hij overstelpt is en zijn klacht uitstort voor het aangezicht des HEEREN. O HEERE, hoor mijn gebed en laat mijn geroep tot U komen?
Is dat uw stille gebed, terwijl u hier in de kerk zit?
Luister dan. Het klinkt u toe, verdrukten, vanaf Golgotha: ‘Ik ben verdrukt voor u. In uw plaats. Kom daarom met al die zorg en nood van uw hart tot Mij. Want daarom, om Mij, wil God een Hoog Vertrek zijn voor u, verdrukten. Ja, juist voor u.’
Bent u verbrijzeld? Kijk eens in uw hart. Is het uw gebed wat staat in Psalm 51: Doe mij vreugde en blijdschap horen; dat de beenderen zich verheugen, die U (en daar hoort u weer iets van wat Luther dat ‘vreemde werk’ noemt) verbrijzeld hebt.
Is dat uw zucht, is dat uw gebed?
Hoor dan. Het klinkt u toe, verbrijzelden, vanaf Golgotha: ‘Ik ben verbrijzeld voor u. Kom daarom toch met al die nood en zorg van dat verbrijzelde en verdrukte hart tot Mij. Om Mij wil God een Hoog Vertrek zijn voor verdrukten, verbrijzelden. Ja, juist voor u.’
Wie is God en wie wil Hij zijn, ook in dit jaar? Hij zal een Hoog Vertrek zijn. Een Schuilplaats voor verdrukten en voor mensen in tijden van benauwdheid.
Ons tweede aandachtspunt:
2. Wat God doet
Misschien denkt u ondertussen bij uzelf: eigenlijk heeft deze tekst alleen maar iets te zeggen voor Gods kinderen. Een boodschap voor verdrukten, voor mensen die Hem kennen, voor degenen die Hem vertrouwen, die Hem zoeken…
U hebt gelijk. Dat is waar. En dat laat zien, al op de eerste dag van het nieuwe jaar, dat als u daar niet bij hoort, dat u dan geen toekomst hebt.
Al gaat straks alles voor de wind (u behoudt uw baan, financieel gaat alles prima zonder zorg, uw huwelijk en gezin: het loopt allemaal als een trein, alles is voor elkaar) en toch: geen toekomst.
U moet vrezen, als u niet bij die kinderen van God hoort, maar bij die andere groep.
U moet vrezen voor uw toekomst.
U moet vrezen voor de toorn van God, terwijl u geen schuilplaats hebt.
U moet vrezen voor de toorn van het Lam, terwijl u geen Hoog Vertrek hebt.
Ik wens u toe, vanuit de grond van mijn hart, dat dit jaar echt een crisisjaar voor u gaat worden. Een jaar, waarin u door het werk van Gods Geest gaat zien, dat het zo echt niet langer kan. Dat het zo niet verder kan, maar dat u met God verzoend moet worden.
Beste vrienden, stel het geen dag uit. Uw leven is onverzekerd, het is niet gegarandeerd en u staat ondertussen voor de grote eeuwigheid.
Zie wat u mist.
Wat mist u dan? Wat staat in vers 11: En die Uw Naam kennen, zullen op U vertrouwen, omdat U, HEERE, niet hebt verlaten degenen, die U zoeken.
U mist dat kennen van de Heere, van Zijn Naam.
En die Uw Naam kennen. Die de Naam van de HEERE kennen. Die Naam kennen, Hem kennen, dat wil in Bijbelse taal zeggen ‘intieme omgang hebben met’. Met Hem, met God, zoals we zongen uit Psalm 25: Gods verborgen omgang vinden zielen, waar Zijn vrees in woont.
Zie wat u mist. Als u dit mist, dan mist u alles.
Zij kennen Zijn Naam, die kinderen van God. Zij roepen Hem bij Zijn Naam en Hij roept hen bij hun naam.
Hoe is hun naam? Dat staat in vers 19: nooddruftig en ellendig. Ze zijn in nood vanwege hun ellende. Het zijn verdrukten (zoals we gezien hebben), die in het nauw gebracht zijn door de Heere, mensen die tijden van benauwdheid kennen. Maar ze worden ook genoemd: die op God vertrouwen, die Hem kennen, die Hem zoeken.
God heeft hen in al hun ellende nog nooit weggedaan, en dat zal Hij ook nooit doen. Altijd trok Hij hun harten dichterbij. Hij roept hen bij hun naam. En zij roepen Hem bij Zijn Naam.
Ja, bij Zijn Naam, zoals Hij Zich heeft geopenbaard in Zijn Woord (de Bijbel) en in hun persoonlijk leven.
Hoe dan?
Als de Heere, de heilige en rechtvaardige God, die tegelijk ook genadig en barmhartig is, die de zonden vergeven wil. Ze roepen Hem aan, zoals hier staat, als een Toevlucht. Zoals staat in Psalm 46: een Toevlucht, een Sterkte en Hulp in benauwdheden.
Ze kennen Zijn Naam. Zijn Naam. Dat zegt in de Bijbel ook altijd iets van Zijn Wezen, dat wil zeggen: van de eigenschappen, van de deugden van God, van Wie Hij is.
En dat doet hen buigen voor die hoge God.
En… weg vluchten? Nee, dat doen hen buigen en zoeken en vragen. Want die hoge, heilige God die genadig is, trekt ook met koorden van liefde aan hun hart.
Ze kennen Hem in beginsel, dat wil zeggen: een beetje, het is nog maar zo heel beperkt. Maar ze kennen Zijn Naam.
Dus is de vraag aan u en aan mij: kent u Hem?
Ik vraag niet heel veel van u. Laat ik het zo zeggen: is er in uw leven een levende band met God? Met de Zaligmaker? Waardoor u vanmorgen zegt: ‘Zonder Hem kan ik dit nieuwe jaar niet in.
Zonder God en zonder Christus kan ik niet verder, want ik weet er iets van af: van wie ik ben en van wie Hij is. Ik kan alleen niet verder.’
Of is Hij voor u, zeg het maar eerlijk, de grote Onbekende?
Zij kennen Hem, staat er. Ze roepen Hem aan, ze vertrouwen Hem. Die Uw Naam kennen, zullen op Hem vertrouwen.
Daar ligt zekerheid en vastheid in voor de toekomst. Ze zullen op Hem vertrouwen. Niet omdat het van die goedgelovige mensen zijn, die vol vertrouwen zijn. Niet omdat ze zoveel houvast en zekerheid vinden in zichzelf. Niet omdat ze het zelf zo goed weten.
Maar, staat er, ze zullen vertrouwen, omdat U, HEERE (daar ligt de oorsprong, de bron) niet hebt verlaten degenen die U zoeken.
Dus:
Zij kennen Hem (God) en Hij kent hen.
Hij noemt hen verdrukten, verbrijzelden, door onweer voortgedreven, ongetroosten.
En zij, Gods kinderen, noemen Hem: een Hoog vertrek (vers 10), de HEERE die nooit verlaten heeft degenen die Hem zoeken (vers 11).
Nou, kijk maar naar uw eigen leven. Kijk maar in uw eigen hart, dan weet u zonder enige twijfel of u Hem kent. Is dit de God die u dienen mag en wil? Zegt u dit na in uw hart (misschien niet hardop, omdat u niet wilt dat andere mensen dat zo horen), maar is dit de taal van uw hart: HEERE, U hebt nog nooit verlaten degenen die U zoeken.
Ja, dat vraagt natuurlijk een terugblik naar vorig jaar en de jaren daarvoor. U, HEERE, hebt nooit verlaten. Zegt u dat na? Ondanks alle zorgen en verdriet? Zeg het maar tegen de Heere.
Kinderen van God: heeft Hij u ooit verlaten? U zegt: ‘Nee. Nooit.’ En ik zeg het u na:
‘Nee. Nooit.’ Bergen weken, heuvels wankelden, maar Gods goedertierenheid bleef trouw. Hij heeft altijd Zijn Woord gehouden. Ik niet, u niet, maar Hij wel. Altijd.
U, HEERE, hebt nooit verlaten degenen… en wat staat er dan? Degenen die U zoeken.
O, wie van Gods kinderen heeft ooit God gezocht? Niemand toch uit zichzelf? Nee, klopt. Het begon ook anders. God zocht hen op. Dat was Zijn onverdiende goedheid en genade. Onverdiend goede gedachten, onverdiend welbehagen. Hij zocht hen op. Hij zag ze in hun ellende. Hij opende hun ogen. En toen zagen ook zij hun zonden en ellende. En toen pas, ja toen pas gingen zij Hem zoeken (weer dat ‘vreemde werk’ van Luther) en toen toonde Hij Zijn trouw, Zijn eeuwig blijvende trouw: Hij heeft nog nooit een zoeker verlaten.
En Hij, Die nog nooit een zoeker verlaten heeft, zal ook dit jaar u niet verlaten, zoekers. Hoe donker ooit Gods weg moog’ wezen (verdrukt, benauwd, verpletterd), Hij ziet in gunst op die Hem vrezen (op die Hem zoeken).
Zoekers: u hebt troost. U hebt de toekomst. Want zoekers zullen vinden. En degenen die gevonden hebben gaan steeds weer zoeken, blijven zoeken, zoeken opnieuw.
Zoekers, verdrukten: u hebt de toekomst!
Dat klinkt als dwaasheid aan het begin van een nieuw jaar. Want, zegt ons hart, wie een baan heeft, die heeft de toekomst. Wie financieel goed zit, die heeft de toekomst. Wie een lage hypotheekrente heeft, wie slim is, wie goede diploma’s heeft, wie alles mee heeft, die zit goed, die heeft de toekomst…
‘Nee’, zegt God, ‘niet waar. Wie Mij zoekt, die heeft de toekomst.’
U zegt: ‘Wie God gevonden heeft.’ Nee. Wie God zoekt, die heeft de toekomst.
Want: zoekers zullen vinden. Zonder enige twijfel. En die gevonden hebben blijven zoeken.
Daarom zegt Psalm 34: Die de HEERE gevonden hebben… Nee!
Die de HEERE zoeken, hebben geen gebrek aan enig goed.
Zoekers: u hebt toekomst!
Misschien zegt u bij uzelf: ‘Waar heb ik dat eigenlijk aan te danken?’
Niet aan uzelf, dat is duidelijk. Maar aan Hem die in het midden van Zijn Godverlating (en ik doel op het Lam dat geslacht is, de Heere Jezus), aan Hem die riep, zocht en schreeuwde. Die benauwd, vermorzeld, verpulverd en verpletterd werd tussen de hemel en de aarde.
Hij zocht, maar Hij vond niet. Mijn God, Mijn God waarom hebt U Mij verlaten?
Geen antwoord.
En daarom, alleen om Hem zal God (zegt Psalm 37) Zijn gunstgenoten (dat zijn die zoekers) niet verlaten.
Omdat God toen op Golgotha, het Liefste wat Hij had, als het ware van Zich wegduwde. Om Hem, om die Verstotene, neemt God zulke zoekers en verdrukten in Zijn armen.
En Hij zal ze dragen, ook in dit jaar.
Laat die troost voor u, zoekers, u tegelijkertijd aandringen.
Niet vergeten komend jaar: vindt geen rust in uw zoeken, maar vindt uw rust in Christus. Want het is alleen om Hem dat God zegt: ‘Ik zal u niet vergeten, u die in het verborgen zoekt. Ik zal u niet vergeten, Ik zal u niet verlaten.’
Maar bedenk dat de rust niet in het zoeken ligt. De rust ligt in Christus.
Wie Hem vindt, vindt leven, rust en zaligheid.
En dat brengt ons, tot slot, toch nog iets dichter bij de boodschap van de tekst.
Geloven, wat is dat eigenlijk? Is geloven dat je zeker bent van je zaak? ‘Ik geloof in God. Ik heb Jezus aangenomen. Ik geloof. Ik heb het.’
Nee. Geloven is en blijft (en ik wens u en mezelf dat van harte toe aan het begin van dit nieuwe jaar) zoeken. En, zegt onze tekst: kennen en vertrouwen.
Geloven is kennen en vertrouwen en toch weer zoeken. Want hoe meer we kennen en vertrouwen, hoe meer we zoeken, en hoe meer we gebonden worden aan de troon van Gods genade.
Al zien we Hem niet meer, al slaat God in dat zogenoemde ‘vreemde werk’ ons met tegenspoed, ja, al zou Hij ons doden, dat zoekende hart van Gods kinderen grijpt Hem
vast om wie Hij is: Heere, trouwe God, Toevlucht en Sterkte in de dag van benauwdheid. En we zeggen in de benauwdheid, terwijl we platgedrukt worden, terwijl we zoekende mensen blijven: ‘Heere, U hebt het toch gezegd? U hebt het toch beloofd? Doe toch wat U gesproken hebt!’
Ons zoekende hart grijpt God vast, met lege en onwaardige handen en zegt: ‘O God, maar
U hebt het toch beloofd? U verlaat toch nooit degenen die U zoeken? U zult toch (Psalm 138) het werk dat U in mijn leven begon afmaken, voltooien?’
Als je in God gelooft, jongens en meisjes, dan ben je arm en tegelijkertijd schatrijk.
Je hebt alles, maar je blijft zoeken.
En dat is mijn beste wens voor dit nieuwe jaar: dat we allemaal zullen zoeken. Dat wij allemaal gevonden zullen worden door God. Dat we allemaal Hem zullen vinden. En dat we toch zullen blijven zoeken.
Want onze goede God zal om Zijn lieve Zoon Jezus Christus nooit, nooit verlaten degene die Hem zoekt.
Amen.