Immanuël, maagd zwanger – Jesaja 7 – advent

Preek over: Immanuël
Jesaja 7:14: Daarom zal de Heere Zelf ulieden een teken geven; ziet, een maagd zal zwanger worden, en zij zal een Zoon baren, en Zijn naam Immanuël heten.

LEESPREEK

Gemeente, het woord van God dat wij samen gaan overdenken kunt u vinden in
Jesaja 7, daarvan het 14e vers. Jesaja 7 vers 14. Daar lezen we het Woord van God als volgt:
Daarom zal de Heere Zelf ulieden een teken geven; ziet, een maagd zal zwanger worden, en zij zal een Zoon baren, en Zijn naam IMMANUEL heten.

Het thema voor de preek luidt:
Het teken van Immanuël

Het teken van Immanuël is een teken, in de eerste plaats
1. Voor een goddeloos volk
In de tweede plaats is het een teken
2. Voor een benauwd volk

Als eerste dus:

1. Het teken van Immanuël voor een goddeloos volk.

Je kunt het als mens wel eens benauwd hebben, nietwaar? De dingen die gebeuren, je kunt ze nauwelijks overzien. Je zoekt wanhopig grip te krijgen op de situatie, maar het lijkt je toch tussen de vingers door te glippen. Je zit klem.

Waar moet je hulp zoeken? Wie kan je helpen?
Kom, vechten! Als je niet vecht, dan verlies je! En? Je verliest.

Je kunt het, als je nog kind bent, ook wel eens heel moeilijk hebben. Je wordt geplaagd op school, pappa en mamma hebben altijd ruzie, wat moet je toch doen? Straks gaat het fout! Waar moet je hulp zoeken? Wie kan je helpen?
Kom, vechten! Als je niet vecht, dan verlies je! En? Je verliest. Het gaat toch fout. Pappa en mamma gaan uit elkaar.

Je verkering gaat uit, je zakt voor je examen, je vriendschap loopt stuk. Je hebt er alles voor gedaan, je hebt ervoor gevochten, maar je ziet het voor je ogen mislopen.
Waar moet je hulp zoeken? Wie kan je helpen?
Kom, vechten! Als je niet vecht, dan verlies je! En? Je verliest.

Jakob was ook zo’n vechter. Een jongen die diep in zijn hart de hartelijke wens had om de verbondszegen te dragen, maar, kijk hem eens vechten! Vechten! Dat was zijn manier, om zelf de zegen van God binnen te halen.
Hij verleidt zijn broer om op een gunstig moment zijn eerstgeboorterecht te verkopen. Voor een schotel linzenmoes. Hij bedriegt zijn vader. Hij zet al zijn slimheid, slinksheid en bedrog in, om zijn doel te bereiken. Ja, weliswaar voor een goed doel, om de zegen van God te krijgen, maar op zijn eigen manier.
Maar dat loopt altijd helemaal mis. Hij zoekt, hij maakt plannen, heel sluw, hij vecht, hij vecht door, en? Hij verliest.

Waar? In Pniël, de plaats waar God hem tegenkomt, waar God hem vastgrijpt, en met hem vecht. Jakob had altijd tegen God gevochten, maar nu is het andersom. God vecht met Jakob.
En Jakob moet het verliezen voor God. Maar toch overwint hij. Door het geloof. Later zegt Hosea: Jakob overwon door tranen en gebeden.

Achaz was ook zo’n vechter, hoewel een heel ander mens dan Jakob. Toch was hij een kind van het verbond. Wij zouden zeggen, Achaz was gedoopt, hij was lid van de kerk. Het is niet voor niets dat Jesaja in vers 11 spreekt over de HEERE uw God. Achaz leefde op het erf van het verbond, hij stond in de heilige linie, koning van het huis van David.
Maar nu? Nu zit hij volledig klem. En? Hij vecht.

Tegen wie? Tegen twee andere koningen. Tegen Rezin de koning van Syrië en tegen Pekah de zoon van Remalia van het tienstammenrijk. Twee tegen één. Dat wordt verliezen dus.
Maar zo snel geeft Achaz het niet op. Wat doe je, jongens en meisjes, als je vecht, maar je gaat verliezen? Precies! Je roept je grote broer, je sterke vriend. Dat doet Achaz ook. Achaz roept hulp in van buitenaf. Zijn grote broer. De koning van het machtige Assyrië. En die is echt heel erg sterk. Die zal hem vast wel kunnen verlossen uit de hand van deze twee vijandige koningen.

Goed plan, Achaz. Een eigen plan. Helemaal zelf bedacht.
Misschien heb jij ook wel van die plannen. Het loopt vast op school, in je werk, thuis met je vader en moeder, maar? Je hebt een plan. Een goed plan. Ik zal ervoor vechten! Ik ga heel erg mijn best doen, ik ga ervoor zorgen dat het weer helemaal goed komt.
Het loopt vast in uw leven. U weet het, al vanaf dat u kind was, u moet bekeerd worden.
U hebt het al zo vaak beloofd, maar er is nog nooit iets van gekomen. Maar, u hebt een plan. Een goed plan. U gaat ervoor. U zult ervoor vechten. Volgend jaar! Zei u dat vorig jaar ook al niet…?

Achaz heeft zijn plannen klaar, goed voor elkaar. Zo moet het lukken! Maar dan staat onverwacht de profeet Jesaja voor hem. Met een heel andere boodschap: Wacht u, en zijt gerust, vrees niet, en uw hart worde niet week, vanwege die twee staarten dezer rokende vuurbranden; vanwege de ontsteking des toorns van Rezin en der Syriërs, en van den zoon van Remalia.
Wees niet bang, vrees niet, Achaz, voor die twee rokende stukken hout. Ze doen wel alsof ze met hun vuur heel de regio in brand kunnen zetten, maar het zijn maar twee rokende stukken hout. Vuur is er niet meer bij, alleen nog maar rook. Het zijn twee van die uitgebrande, nog net rokende luciferhoutjes.

Alzo zegt de Heere HEERE: Het zal niet bestaan, en het zal niet geschieden. Twee keer, Heere HEERE, met gewone letters en met hoofdletters. De almachtige God van het verbond spreekt: Het zal niet bestaan, en het zal niet geschieden. Met andere woorden: Wees gerust, Achaz, en vertrouw op Mij, op God, op de almachtige God van je vaderen: Abraham, Izak, Jakob, David! Vertrouw op Mij, de God van het verbond.

Wonderlijk, vindt u niet? Snap jij dat? Dat God Achaz, die goddeloze koning niet laat gaan. ‘Ga maar door, Achaz, als je het zelf zo goed weet en Mij niet nodig hebt, ga dan maar je eigen weg! Zoek het dan zelf maar uit!’

Nee! Zo is de HEERE niet! Jongelui, Diezelfde God, die in Zijn onbegrijpelijke goedheid het teken van Zijn trouw op je voorhoofd getekend heeft, toen je hier voorin de kerk gedoopt werd, zegt vanmorgen niet tegen je: ‘Ga maar door! Zoek het maar uit! Je wilt van Mij niet weten, nou dan wil Ik van jou ook niets meer weten! Je gaat nu al jaren je eigen weg, je zit nu alweer in de problemen? Nou, je dacht toch altijd dat je het zelf wel kon rooien, los het nu dan ook zelf maar op!’

Nee, zo is de HEERE, jouw God niet. Je zoekt Hem wel niet, je bidt wel niet, je leest wel niet, maar… onverwacht staat de Heere HEERE voor je! Vanmorgen! Nu!
En Hij zegt… Wat? ‘Ga maar door? Zoek het zelf maar uit?’
Nee, Hij zegt: ‘Kom!’
Kom. Vertrouw op Mij.

Kom. Ga niet door op je weg, steeds verder bij Mij vandaan.
Kom. Denk niet dat je in eigen kracht het leven aankunt.
Kom. Denk niet dat je het zelf wel kunt oplossen samen met je vrienden.
Kom. Denk niet dat je leven en geluk en zaligheid zult vinden buiten Mij!
Dat zegt God u en tegen jou. Kom met al je moeilijkheden naar Mij toe. Laat de kinderen tot Mij komen.

En wat zegt u, wat zeg jij tegen de HEERE? Wat zegt Achaz?
Hij kan niets zeggen, want de HEERE (met vijf hoofdletters, de God van het genadeverbond!) gaat door met spreken: Eis u een teken van den HEERE, uw God; eis beneden in de diepte, of eis boven uit de hoogte.
Als je het niet kunt geloven, als je het niet wilt geloven, Achaz, dat Ik je God wil zijn, dat Ik je wil verlossen uit de hand van deze twee rokende brandhoutjes, eis dan maar een teken.

Een teken. Iets waar je echt aan kunt zien, dat Ik niet lieg. Zoals de doop een teken is. Dat water van de doop zegt: Ik, de HEERE, lieg niet. Ik wil jouw God zijn. Eis maar, Achaz, wat het ook zij. Van boven uit de hoogte, of van beneden uit de diepte.
Moet het de zon zijn, die teruggaat in haar loop? Moet het de maan zijn, die haar glans intrekt? Moet ze bloedrood kleuren of hemelsblauw? Moeten de sterren vallen en machtige strepen trekken langs het firmament? Moet de regenboog groen kleuren als smaragd? Of rood als bloed? Wil je de glans zien, de schittering van een blinkende engel. Achaz, eis! Een teken boven uit de hoogte!

Of moet het een aardbeving zijn? Moet de aarde beven, scheuren, breken? Moet er een plotseling watervloed opwellen uit de afgrond, die de vijand overstroomt? Achaz eis van Me! Een teken beneden uit de diepte! Eis van Mij, Achaz!
Maar Achaz zei: Nee. Ik zal het niet eisen, en ik zal de HEERE niet verzoeken.

Dat is Achaz, zo zijn wij.
De HEERE zegt: Eis van Mij vrijmoedig, op Mijn trouwverbond. Maar wij zeggen: Zou dat wel echt waar zijn? Zou de HEERE wel echt horen, als ik bid?
De HEERE zegt: Eis van Mij vrijmoedig, op Mijn trouwverbond. Maar wij zeggen: (en wat klinkt dat door en door gereformeerd): Ik zal niet eisen. De mens heeft geen recht om te eisen.
Ik zal de HEERE niet verzoeken, Ik zal Hem niet vermoeien met mijn eisen. Dat is gereformeerde hypocrisie, ten voeten uit. Verborgen afkeer, gehuld in de mantel van schijnbaar respect. Ik zal de HEERE niet vermoeien.
Weet u dan niet, dat de Schepper van de hemel en de aarde nooit moe wordt?

Jongelui, je mag eisen. Je mag pleiten. Je mag wijzen. Naar? Ja, waarnaar eigenlijk?
Ik zie het staan op je voorhoofd! Getekend met waterdruppels! Ik, de God van je vader, van je moeder, van je opa, je oma, Ik wil ook jouw God zijn!
Wijzend op het water dat hier voor in de kerk op je voorhoofdje drupte, wijzend op het teken op je voorhoofd, wijzend op het Woord van God, mag je vragen. Eisend vragen.

Niet omdat je van jezelf rechten hebt. Maar God heeft je het recht gegeven om te pleiten, omdat Hij de God wil zijn van Zijn verbond!
Nee. Ik wil niet eisen. Ik word er moe van. Nee, laat ik het wat mooier zeggen: Ik zal de Heere God daar niet mee vermoeien.
Je lijkt Achaz wel!

Of, doe je dat wel? Eisen op Gods trouwverbond. Jongens en meisjes, pleiten, wijzen naar je gedoopte voorhoofd? En zeggen: ‘HEERE, toen ik nog een baby’tje was, hebt U water op mijn hoofd laten druppen, en daarom weet ik het, dat U niet alleen de God van pappa en mamma wilt zijn, maar ook mijn God.

Heere, u ziet mijn hart, zo vol van zonde, maar ik kan niet zonder u leven.’ Is dat echt zo in je hart, jongens en meisjes? Vanmorgen zegt de HEERE het dan nog een keer tegen je. ‘Het is waar. Ik wil, uit genade, alleen om de Heere Jezus wil, ook jouw God zijn. Als je Mij vroeg zoekt, zal je Mij zeker vinden.’

Ik weet het zeker, omdat God het zegt.
Achaz! Je staat ook in de heilige linie, de HEERE wil ook jouw God zijn.
Maar Achaz zegt: Nee!
Achaz wil geen teken. En dus gaat Jesaja weer naar huis… Nee, de Heere gaat door. Toen zeide hij: Hoort gijlieden nu, gij, huis van David! is het ulieden te weinig, dat gij de mensen moede maakt, dat gij ook mijn God moede maakt? Daarom zal de Heere Zelf ulieden een teken geven; ziet, een maagd zal zwanger worden, en zij zal een Zoon baren, en Zijn naam IMMANUEL heten.

Wonderlijk, vindt ook niet. Hoe liefdevol en geduldig is God voor slechte en ondankbare mensen, zoals ik, zoals u. Dat is nu de bewogenheid van God met mensen die niets met Hem te maken willen hebben. Dat is nu Gods bewogenheid met jou.
Je zit je tijd hier uit, je zit hier omdat het moet van je ouders. Maar dit is nu Gods bewogenheid met jou…
Je komt graag naar de kerk, maar je denkt, ik zal de HEERE niet vermoeien met mijn vragen, met tranen en dringende gebeden.
God zegt niet: Ga maar door. Maar Hij zegt: Kom!

We denken vaak, dat God alleen maar geduldig is, dat Hij onbewogen afwacht. Maar, gemeente, dat is niet waar. Als u nog onbekeerd bent, of u nu vroom bent of goddeloos, uw ziel gaat God aan het hart. U bent Zijn maaksel, het teken van Zijn trouw is gelegd op uw voorhoofd. Uw ziel gaat Hem aan het hart.
Hoort gijlieden nu, gij, huis van David! Hoort nu, wie u ook bent: De Heere Zelf zal ulieden een teken geven; ziet, een maagd zal zwanger worden, en zij zal een Zoon baren, en Zijn naam IMMANUEL heten.

Hier schittert Gods eenzijdige bewogenheid met een goddeloos volk. Dit is het teken van Gods bewogenheid met deze verloren wereld, met u, met jou: Dat Hij Zijn Zoon gegeven heeft, Zijn Enig geliefde Zoon, Zijn alles, voor vijanden, voor weigeraars, voor verloren zondaren, voor een verloren wereld. Want alzo lief heeft God de wereld (deze verloren wereld) gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een iegelijk die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe.

Al de liefde van Zijn hart gegeven, opdat er weer plaats zou zijn bij God voor weglopers, voor doodschuldigen. O, kan die bewogenheid van God uw hart niet breken?
Achaz, waarom breekt je hart niet en waarom buig je niet?! Achaz, waarom ga je door?! Jongens, meisjes, ouderen, waarom breekt uw hart niet? Waarom buigt u niet? Waarom komt u niet? Waarom gaat u door?

Met al Zijn geduld, en liefde en trouw nodigt Hij u, Hij lokt uw ziel als het ware, als Hij u
toeroept uit de mond van deze zelfde Jesaja: Komt dan, en laat ons samen rechten, zegt de HEERE; al waren uw zonden als scharlaken, zij zullen wit worden als sneeuw, al waren zij rood als karmozijn, zij zullen worden als witte wol. Wie is slecht? Hij kere zich herwaarts! Verlaat de slechtigheden, en leeft; en treedt in den weg des verstands.

Als God nu zo bewogen is met uw ziel, hoe kan het dat u zo onbewogen blijft? Wees gewaarschuwd, geliefde vrienden, als u blijft zoals u bent, als u niet horen wilt, als u niet vragen wilt, als u niet bukken wilt, hoe zult u dan straks toch voor God kunnen staan? De toorn van het verbond is niet te dragen. Wat zal het uw oordeel verzwaren! De weg was u gewezen, u droeg het teken van Gods trouw aan uw voorhoofd (u hoefde het niet eens eisen, u kon het zelfs niet weigeren, u droeg het vanaf uw eerste jaren), u hoorde de belofte van Immanuël, de woorden der zaligheid waren u toevertrouwd, maar… u weigerde.

Deze Naam, die u in de belofte is voorgehouden (ja, ik zal het sterker zeggen, met de woorden van de Catechismus): U was in het verbond Gods en in Zijn gemeente begrepen, u was door Christus’ bloed de verlossing van de zonden en de Heilige Geest, Die het geloof werkt, toegezegd! Maar, u verharde uw hart en weigerde.
Dit zal de zwaarte van uw verdoemenis uitmaken: de Naam van Immanuël. De Naam van Christus. Gehoord met uw oor, genoemd met uw mond, gezien met uw ogen, ja, getekend op uw voorhoofd, en toch niet gewild. Och, of u ook bekende, ook nog in dezen uw dag, hetgeen tot uw vrede dient! Maar nu is het verborgen voor uw ogen.

Wat is die eenzijdige bewogenheid van God toch een onbegrijpelijk wonder en een troost in de ogen van die mensen, die hebben leren zien: ja, zoals Achaz, zo ben ik. Goddeloos, weigerachtig, hard, trots, te trots om te buigen, te hoogmoedig om te vragen. Wat krijgt die Naam, Immanuël nameloos veel betekenis voor zulke mensen, voor mensen die van harte moeten gaan erkennen: een goddeloze, ja dat ben ik.
Dat brengt ons bij onze tweede gedachte, maar laten we samen eerst gaan zingen uit Psalm 46:6:

2. Het teken van Immanuël voor een benauwd volk.

Is er wel reden, zult u zeggen om deze geschiedenis ook te betrekken op de leiding van God in het leven van Zijn kinderen? Is dat geen inlegkunde? Een terechte vraag, maar het antwoord is helder. Het is geen inlegkunde, maar uitlegkunde.
Immers Mattheüs verwijst in Zijn Evangelie terug naar deze woorden van Jesaja. De engel des Heeren verschijnt Jozef in de droom en zegt: Jozef, gij zone Davids! wees niet bevreesd Maria, uw vrouw, tot u te nemen; want hetgeen in haar ontvangen is, dat is uit den Heiligen Geest.

En zij zal een Zoon baren, en gij zult Zijn naam heten JEZUS; want Hij zal Zijn volk zalig maken van hun zonden. En dit alles is geschied, opdat vervuld zou worden, hetgeen van den Heere gesproken is, door den profeet, zeggende: Ziet, de maagd zal zwanger worden, en een Zoon baren, en gij zult Zijn naam heten Emmanuël; hetwelk is, overgezet zijnde, God met ons.

De Zoon van God, geboren uit Maria zal Jezus heten. Het zal de vervulling zijn van de profetie van Immanuël: want: Hij zal Zijn volk zalig maken van hun zonden. Daarom kunnen we vrijmoedig zeggen dat in deze geschiedenis ook iets geleerd wordt van de weg die de Heere gaat met Zijn kinderen. Immanuël is Degene die Zijn volk zalig maakt van hun zonden.

Wat kan ook hun ziel, benauwd worden. Ik werd benauwd aan alle zijden, zingt de dichter. Als de zonde hen drukt. Als de schuld hen aanklaagt. Als het geweten hen in het nauw brengt. Ik heb tegen God gezondigd. Ik heb gedaan dat kwaad is in Uw oog. O, wee mij, dat ik zo gezondigd heb.

Zegt u dat wel eens, in het verborgen, op uw knieën voor God? Of kijkt u, als het over zonde gaat, liever naar iemand anders?
Zeg je dat wel eens, kinderen: Heere, hoe moet het toch, met al mijn zonden? Verzoen mijn zware schuld, die mij met schrik vervult?

Wat kan het donker zijn, als God ons in de schuld brengt, de schuldbrief thuis bezorgt. Als de Wet in ons leven gaat eisen: er moet betaald worden. En wat kan een mens dan uitvluchten zoeken. Wegen om te ontkomen aan het dreigende oordeel van God. Laat ik hulp zoeken bij anderen. Bij bondgenoten!
Bondgenoten maken met? Met de Wet. We vechten om onszelf te verbeteren. We beloven beterschap. Maar wat is dat een onbegaanbare weg.

Bondgenoten maken met? Met Gods kinderen. Wat kan het ons troosten en bemoedigen om anderen te horen spreken van Gods weg met hen. Wat kan het ons hart brandend maken, en ons verlangen intens, om ook zo de Heere te mogen dienen als zij. Maar, echte hulp kunnen zij ook niet bieden.

Ik moet met God verzoend worden! Mijn hemelhoge schuld moet betaald worden! Zeg, u die zo gebukt gaat onder de last van uw schuld, waarom zoekt u toch (ja eigenlijk toch net als Achaz) de vrede in een eigen weg? Blijkt niet steeds meer dat het een onbegaanbare weg is?
O, het zit zo in ons bloed, in ons Adamsbloed. Dat zelf willen doen.
Niet: ik zoek de zegen bij U, maar net als Jakob: Ik zal de zegen zelf zoeken. In een weg van geduld, slimheid of bedrog. Net als Achaz, in de weg van hulp van buitenaf.

Het is waar, daar kunnen momenten zijn dat de hemel geopend is, zoals in Bethel, maar Jakob blijft Jakob. Een man die de zegen van het verbond zoekt in een eigen weg.
Maar uiteindelijk, als hij op het punt staat om Kanaän binnen te gaan, dan blijkt dat het zo niet kan. Misschien is het met u ook wel zo: vertroost, bemoedigd, beloften gekregen, maar, zo kunt u Kanaän niet binnengaan.

En de HEERE zegt: O, eis toch van Me, en Ik zal u geven! Maar nee, zeggen we, ik moet, ik wil zelf een weg zoeken.
Wat moet ik toch doen? Wat moet ik toch doen om zalig te worden? En ondertussen word ik zo moe van al dat werken, en het wordt alleen maar slechter met me. Is er nog een weg om die welverdiende straf te ontgaan? En dan, tot mijn grote zorg, dat antwoord van de Catechismus: God wil dat aan Zijn gerechtigheid genoeg geschiede!

Hoe moet het nu verder? Heere, hoor mijn stem als ik tot U roep! Heere, ik zie geen weg, toont U me toch Uw weg!
Zo zegt de Heere: Ziet, een maagd zal zwanger worden, en zij zal een Zoon baren, en Zijn Naam IMMANUEL heten.
Dit is de weg! Wonderlijke weg. Dit is het teken, dat God gegeven heeft.

Een maagd zal zwanger worden. Zonder toedoen, zonder inmenging van een man, zal een maagd zwanger worden. Een meisje zal, zonder dat ze gemeenschap heeft gehad met een jongen of man, in verwachting raken. Zij zal een Zoon baren, ze zal een kindje krijgen, een jongetje. En men zal Hem noemen, zo zal hij heten: Immanuël, dat is: God met ons.
Een teken uit de hoogte: God. God uit God, Licht uit Licht.
En tegelijkertijd een teken uit de diepte: mens, met ons.
Een teken uit de hoogste hoogte, een teken uit de diepste diepte. God met ons.
Wie? God. De Allerhoogste, de Heilige!
Met wie? Met ons. Zondaren, weglopers, opstandelingen, misdadigers.

Hier is Gods weg. Hier openbaart God Zijn weg. Hier bij Jesaja, maar ook op Zijn tijd in het leven van Zijn Kerk. De weg van het eenzijdige wonder, bij God vandaan.
Wij met God samen? Nee! Nee!! God met ons. Alleen dat en niets meer!
Kerst is een van de diepste vernederingen voor ons mensen. Niets, maar dan ook niets van ons komt in aanmerking. Alleen dit: God, met ons. De Allerhoogste, voor de meest diep gevallene.

Dat is vrije genade, vrije gunst die eeuwig God bewoog. Dat de Allerhoogste Zich buigt, naar de mens die zichzelf moedwillig en vrijwillig gestort heeft in de diepste diepte!
God met ons. Zo was het in het paradijs. Maar daar hebben wij een einde aan gemaakt.
Zonder God, dat wilden wij. Wij zonder God.
Maar voor die verbondsbrekers is een nieuw en beter verbond voorbereid in de stille eeuwigheid. Daar heeft God naar Zijn vrij en verkiezend welbehagen een weg gebaand voor de verbondsbrekers van het eerste verbond. Daar heeft Christus gezegd: zie Ik kom, om Uw welbehagen te doen, o God, Uw wet is in het midden van Mijn ingewand.

Hier schittert het nog in de belofte, maar het is inmiddels werkelijkheid geworden. De grote ‘God met ons’, de grote Immanuël is gekomen. De Heere Jezus is geboren in een stal, in alle nederigheid. Hij heeft geleefd in alle volmaaktheid. Hij heeft geleden in de diepte van Gethsémané, op de hoogte van Golgotha. Een teken in de diepte, in teken in de hoogte. Hij is gestorven en begraven, maar Hij is ook opgestaan uit de dood, en deze Immanuël zit aan Gods rechterhand. En Hij heeft gaven genomen om uit te delen, ja uit te delen aan wederhorigen. Een teken in de diepte, een teken in de hoogte.

Is hier geen reden tot verbazing en verwondering? God heeft een weg uitgedacht voor wederhorigen, voor weigeraars, voor opstandelingen, voor mensen die niets willen, die zich alleen maar verzetten, voor vijanden. Een weg dwars door onze onmogelijkheden heen.

U zegt, dat heb ik nu juist nodig. Ik weet niet meer hoe het verder moet. Kom, hier is een teken, voor mensen die het niet meer weten, voor mensen die zoveel onmogelijkheden zien. Zit u zo in de kerk? Heere, hoe moet het nu verder? Wat moet ik doen om zalig te worden? Dit is het antwoord van de Heere: Eén woord, één Naam: Immanuël, God met ons.
Maar, zegt u misschien: Hoe zal ik het toch weten, dat Hij ook de Mijne is, en ik de Zijne? God met mij, God met ons?

Kom eens heel even mee, terug in de tijd. Naar Jakob (ik noemde hem u al zo-even), als hij staat aan de grens van het beloofde land Kanaän. We hebben er van gezongen. Het staat niet voor niets zo in Psalm 46: De HEERE der heirscharen is met ons (God met ons), de God van Jakob is ons een Hoog Vertrek. Immanuël, De HEERE der heirscharen is met ons. Wie is dat? Die God, die HEERE der heirscharen?
De HEERE der heirscharen, dat is de God van Jakob!

Kijk eens mee naar die worstelende Jakob. Als hij staat aan de grens van het beloofde land. Hoe kan hij Kanaän binnengaan? Ezau wacht op hem. En zijn schuld, de schuld van al zijn bedrog, van het zoeken van de zegen in eigen wegen, nee, zo kan hij het land Kanaän niet kan binnengaan.

En dan, jongens en meisjes, dan wordt hij plotseling in zijn kraag gegrepen. Vastgegrepen door een onbekende Man. Hij vecht. Hij vecht voor zijn leven! Want die Man heeft het op zijn leven gemunt!
Die Man is -zo blijkt later – niemand anders dan de Zoon van God zelf. Jakob zegt dat later ook: Ik heb God gezien van aangezicht tot aangezicht.
Urenlang vechten die mannen met elkaar. Over vechten gesproken! En Jakob worstelt maar door. Hoe? Met zijn spierkracht, met zijn mannelijke kracht? Nee, hij vecht nu anders. Hij worstelde zegt Hosea later, met tranen en gebeden.
Bent u zo’n worstelaar? Worstelend met tranen en gebeden? Tranen en gebeden om vergeving? Om leven? Om zegen?

Wat gebeurt er? Jakob verliest niet. En toch gaat hij verliezen.
Laat Mij gaan, zegt die Man. Maar Jakob zegt: Ik zal U niet laten gaan, tenzij dat Gij mij zegent. Dat is niet de brute weigering van Achaz, dat is de weigering van een mens die zonder zegen niet verder leven kan. Die de Heere niet los kan laten.
En dan, dan moet Jakob toch verliezen. Want dan zegt die Man: Hoe is uw naam? En dan kan het niet anders, dan zegt Jakob eerlijk: Ik ben Jakob, bedrieger…

De God van Jakob, is een God die zich laat overwinnen door tranen en gebeden, en een God voor wie we het moeten verliezen. U moet het, gemeente, voor God verliezen.
O, dat de Heilige Geest u daar toch brengen zou, u die God zoekt. Want wat krijgt Immanuël daar waarde. Daar waar wij alles verliezen, waren onze wegen doodlopen.
En we worstelen met tranen en gebeden. En we worstelen maar door…

Maar de Geest Zelf buigt het hart, en leert ons: Ik zal het niet meer volhouden, ik zal mezelf niet meer noemen een ‘ontwaakte’, een ‘pas beginnende in de genade’, een ‘kleine’ op de weg, maar ik zal zeggen: Ja, Heere, het is waar: Ik ben Jakob, ik ben Adam. Ja, Heere, het is waar. Zo is het en het zal nooit anders worden. Uit mij komt nooit vrucht meer, tot in eeuwigheid. Ik ben een verloren mens.

Maar…, ik laat U niet los! Ik zoek de zegen bij U, o Immanuël, bij U, o Bron van troost en licht. Ik laat U niet gaan, hoewel ik verliezer ben, ik laat U niet gaan, tenzij U mij zegent! Hoewel ik geen enkel recht heb en alles heb verzondigd, mijn tranen en gebeden zullen U vasthouden, ja, zullen U binden. Dat is geloof. Het geloof zegt: Ja, Heere, ik ben Jakob. En, terwijl de hartetranen druppen op de aarde, grijpt het zich vast aan het Woord en zegt: Ja, maar, Heere, U bent toch de God van Jakob!

Troost, troost Mijn volk, met dit ene woord, met deze ene Naam: Immanuël.
Als het was ‘ik met God’, dan was het verloren. Dan zou ik na de eerste afdwaling nooit meer terugkomen. Dan was het kwijt. Dan zou ik nooit meer bidden, nooit meer worstelen met tranen en gebeden.
Maar de vastheid ligt in God. God is met ons, de God van Jakob is ons een Hoog Vertrek.

Zijn eenzijdige, opzoekende liefde. Zijn eenzijdige, bewarende en leidende hand. Zijn eenzijdige genade, dat is ons leven! Wij roemen in God, wij prijzen het onfeilbare Woord van God. Wij hebben het zelf uit Zijn mond gehoord: Dat God, de God van Jakob, voor ons is! En als God voor ons is, wie zal dan tegen ons zijn? Die ook Zijn eigen Zoon niet gespaard heeft, maar heeft Hem voor ons allen overgegeven, hoe zal Hij ons ook met Hem niet alle dingen schenken? Immanuël, de HEERE der heirscharen is met ons, de God van Jakob is ons een Hoog Vertrek.

Amen.