Reformatie in Mizpa -1 Samuël 7

Preek over: Reformatie in Mizpa
1 Samuël 7: En zij werden vergaderd te Mizpa, en zij schepten water, en goten het uit voor het aangezicht des HEEREN; en zij vastten te dien dage, en zeiden aldaar: Wij hebben tegen den HEERE gezondigd. Alzo richtte Samuel de kinderen Israëls te Mizpa?

LEESPREEK

Bijbelgedeelte 1 Samuel 7
5 Verder zeide Samuël: Vergadert het ganse Israël naar Mizpa, en ik zal den HEERE voor u bidden.
6 En zij werden vergaderd te Mizpa, en zij schepten water en goten het uit voor het aangezicht des HEEREN, en zij vastten te dien dage en zeiden aldaar: Wij hebben tegen den HEERE gezondigd. Alzo richtte Samuël de kinderen Israëls te Mizpa.

7 Toen de Filistijnen hoorden dat de kinderen Israëls zich vergaderd hadden te Mizpa, zo kwamen de oversten der Filistijnen op tegen Israël. Als de kinderen Israëls dat hoorden, zo vreesden zij voor het aangezicht der Filistijnen.
8 En de kinderen Israëls zeiden tot Samuël: Zwijg niet van onzentwege, dat gij niet zoudt roepen tot den HEERE onzen God, opdat Hij ons verlosse uit de hand der Filistijnen.

9 Toen nam Samuël een melklam en hij offerde het geheel den HEERE ten brandoffer; en Samuël riep tot den HEERE voor Israël, en de HEERE verhoorde hem.
10 En het geschiedde toen Samuël dat brandoffer offerde, zo kwamen de Filistijnen aan ten strijde tegen Israël; en de HEERE donderde te dien dage met een groten donder over de Filistijnen en Hij verschrikte hen, zodat zij verslagen werden voor het aangezicht van Israël.

11 En de mannen Israëls togen uit van Mizpa en vervolgden de Filistijnen, en zij sloegen hen tot onder Bethkar.
12 Samuël nu nam een steen en stelde dien tussen Mizpa en tussen Sen, en hij noemde diens naam Eben-Haëzer; en hij zeide: Tot hiertoe heeft ons de HEERE geholpen.
13 Alzo werden de Filistijnen vernederd en kwamen niet meer in de landpalen Israëls; want de hand des HEEREN was tegen de Filistijnen al de dagen van Samuël.

14 En de steden welke de Filistijnen van Israël genomen hadden, kwamen weder aan Israël, van Ekron tot Gath toe; ook rukte Israël derzelver landpale uit de hand der Filistijnen. En er was vrede tussen Israël en tussen de Amorieten.
15 Samuël nu richtte Israël al de dagen zijns levens.
16 En hij toog van jaar tot jaar en ging rondom naar Bethel en Gilgal en Mizpa, en hij richtte Israël in al die plaatsen.
17 Doch hij keerde weder naar Rama, want daar was zijn huis en daar richtte hij Israël; en hij bouwde aldaar den HEERE een altaar.