Wendt u naar Mij toe en wordt behouden (Jesaja 45)

Wendt u naar Mij toe en word behouden
Preek Jesaja 45:22: Ben Ik het niet, de HEERE? En er is geen God meer behalve Mij, een rechtvaardig God, en een Heiland, niemand is er dan Ik.
Wendt U naar Mij toe, wordt behouden, alle gij einden der aarde! Want Ik ben God, en niemand meer.

Thema preek Jesaja 45: Wendt u naar Mij toe en wordt behouden

Wendt u naar Mij toe en wordt behouden
1. Koning Kores
2. Koning Jezus

PDF LEESPREEK

Preek Jesaja 45: Wendt u naar Mij toe en wordt behouden

Gemeente, het is een wonderlijke profetie, die we gelezen hebben uit Jesaja 45. De Perzische koning Kores, niemand weet wie het is en het zal nog ruim 200 jaar duren voordat hij zal gaan doen wat hier gezegd wordt, maar Jesaja ziet hem al, hij noemt hem met naam en toenaam in zijn profetisch vergezicht, jarenlang voordat hij geboren wordt.

Maar als u goed leest, zult u merken dat Jesaja nog veel verder vooruitkijkt. Het beeld wat hij schetst van deze koning Kores vervaagt langzaam, om over te gaan in een ander beeld. Het is, jongens en meisjes, zoals plaatjes in een presentatie langzaam in elkaar kunnen overgaan. Het ene gezicht vervaagt en verandert in het beeld van een ander gezicht.
Jesaja schrijft over de komst van ene koning Kores, maar langzaam vloeit het beeld over en ziet Jesaja een veel wonderlijker beeld van een veel grotere Koning, namelijk dat van de Heere Jezus Christus.
Het is, om een ander voorbeeld te noemen, zoals dat wat je op een vakantie kan overkomen. Je komt aan bij je huisje in Oostenrijk of Zwitserland en je kijkt vol verwondering naar de adembenemende bergen die je om je heen ziet Geweldig. Maar als je een paar dagen later gaat wandelen en je eindelijk op de top van zo’n berg aankomt, dan ineens blijken daarachter nog veel hogere bergen te liggen. En zou je die beklimmen, dan zijn daarachter vast nog hogere bergen.
Zo is het in Jesaja 45 ook. We gaan beginnen bij koning Kores. In zijn dagen was hij groot. Maar na hem is een andere Koning gekomen, veel groter dan hij. Al lezend in Jesaja 45 zullen we zien dat het koningsbeeld langzaam overvloeit en dat het steeds meer en alleen maar gaat over Koning Jezus.
Maar we zullen vooral ook luisteren naar Zijn indringende roep, die u vindt in vers 22. Dat is de kerntekst, waar we in de preek uiteindelijk op zullen uitkomen, Jesaja 45:22:
Wendt U naar Mij toe, wordt behouden, alle gij einden der aarde! want Ik ben God, en niemand meer.

Het onderwerp van de preek is:
Wendt u naar Mij toe en wordt behouden!
We letten samen op twee aandachtspunten
1. Koning Kores
2. Koning Jezus

Als eerste dus:

1. Koning Kores

Wie is dat eigenlijk, die koning Kores, waar Jesaja in vers 1 over schrijft?
Kores is koning van het latere Perzische rijk. Juda wordt jaren na Jesaja door de koning van Babel meegenomen in ballingschap.
Maar aan dat rijk van de Babyloniërs komt een einde als de koning van Perzië Babel inneemt. Koning Kores overwint in 539 voor Christus het Babylonische rijk en een jaar later (in 538 voor Christus) laat hij het volk Israël vrij om terug te keren naar Jeruzalem.

Kores is een heidense koning. Hij is een aanhanger van de Perzische godsdienst, die de profeet Zarathustra vereert. Maar die Perzische religie is een godsdienst die tegelijkertijd zonder enig bezwaar ook allerlei andere geloofsovertuigingen accepteert.
Dus als koning Kores spreekt tegen de mensen van Babel, dan heeft hij het over hun god Mardoek. Spreekt hij tegen de Israëlieten, dan spreekt hij over hun God, over de HEERE, de God des hemels (Ezra 1:2).

Van die heidense en goddeloze koning Kores, zegt Jesaja, terwijl hij als profeet 200 jaar vooruit kijkt, in vers 1 tot en met 8 verschillende dingen. Ik zal zeven dingen noemen.

a. Jesaja noemt hem als eerste Gods gezalfde. Kijk maar in vers 1: Alzo zegt de HEERE tot Zijn gezalfde, tot Kores. Kores is dus een koning die gezalfd is, dat wil zeggen: die door God geroepen, aangesteld en gemachtigd is voor een bijzonder werk. Hij is een door God gezalfde koning.

b. Jesaja beschrijft Kores verder als een koning die zal overwinnen. In vers 1 zegt hij, dat God Kores gezalfd heeft: om de volken voor zijn aangezicht neder te werpen. En Ik zal (zegt God) de lendenen der koningen ontbinden, om voor zijn aangezicht de deuren te openen en de poorten zullen niet gesloten worden.
De lendenen der koningen zullen ontbonden worden. Als je de gordel om je middel losmaakt, als je die ontbindt, dan kan je door je lange kleed niet meer zo goed lopen. Dus als God door koning Kores de lendenen van de koningen zal ontbinden, dan worden ze dus machteloos. Deze koning Kores zal zegevieren. Hij zal het rijk van Babel omverwerpen.

c. Koning Kores zal er in de derde plaats voor zorgen dat Juda, dat het volk Israël, weer zal kunnen terugkeren uit de ballingschap in Babel. Hij is dus ook een koning die zal bevrijden. Kijk maar in vers 2, waar God zegt: Ik zal voor uw aangezicht gaan en Ik zal de kromme wegen recht maken, de koperen deuren zal Ik verbreken en de ijzeren grendelen zal Ik in stukken slaan. De gevangenis zal opengedaan worden en Juda zal weer terug mogen gaan naar Jeruzalem. En God zal daar koning Kores voor gaan gebruiken.

d. En, dat is het vierde, zij zullen in die tijd niet teruggaan als een arm volk, maar ze zullen van Kores ook geld en bezittingen meekrijgen om hun nieuwe leven in Jeruzalem weer op te bouwen. Kijk maar in vers 3: En Ik zal u geven de schatten, die in de duisternissen zijn en de verborgene rijkdommen, opdat gij moogt weten, dat Ik de HEERE ben, Die u bij uw naam roept, de God van Israël. Kores is dus niet alleen een koning die zal bevrijden, maar ook een koning die rijk zal maken.

e. En door dat alles te doen, zal Kores (in de vijfde plaats) ook een koning zijn die Gods Naam zal groot maken. Hij zelf zal weten dat God de HEERE is (vers 3), en ook Jakob, ook Israël zal weten dat God de HEERE, de God van Israël is (vers 4). Ja, zelfs heel de wereld zal ervan horen (vers 6).

f. En, zo zegt Jesaja (als zesde), die koning Kores zal dat allemaal doen, om Jakob, Gods knecht, om Israël, Gods uitverkorene. Dus koning Kores zal een koning zijn, die Gods volk en Gods kerk zal dienen. Hoewel hij zelf een heidense koning is, die de afgoden dient.

g. Want ja, dat is het laatste, het zevende wat Jesaja zegt over deze Kores: Hij zelf kent God niet (vers 5).

Dus, jongens en meisjes, stel je het even voor. Juda, de Israëlieten worden steeds bedreigd door de vijand. Het oordeel van God dreigt. Ze zullen straks, zo heeft de Heere gezegd, als ballingen, als gevangenen meegenomen worden naar Babel.
En nu zegt diezelfde profeet die dat oordeel heeft aangekondigd ineens, tot troost: Maar mensen, er komt een einde aan die ballingschap. God zal een heidense koning, Kores, (die niemand kent, die nog niet eens geboren is) gebruiken om Zijn volk weer te verlossen en terug te brengen in Jeruzalem.
Je mond zou openvallen van verbazing, toch? Wat een wonder! Dat God zo iemand straks gaat gebruiken om ons volk toch nog te redden!

Maar bij de mensen die naar Jesaja luisteren, gebeurt er iets anders. Je ziet ze in gedachten hun wenkbrauwen fronsen. Wij, volk van God, straks verlost door een heidense koning? Waarom door zo iemand? Waarom door hem? Kan dat niet anders?
Ze zijn het niet eens met Gods verlossingsplan.
Zoals je ook nu kan denken: Is er geen andere, is er geen betere manier om mijn ziel, om mijn hart te verlossen van de zonde en van de duivel? Moet dat perse door het kruis van de Heere Jezus Christus? Kan dat niet anders? Kan ik dat zelf niet?

Gods antwoord op die gedachte was toen en is nu, stellig en veroordelend. De Heere gebruikt twee voorbeelden om Zijn onvrede met, om Zijn toorn over die gefronste wenkbrauwen duidelijk te maken.
Waar haalt een scherf van een aarden kruik de moed vandaan om iets te zeggen tegen de Pottenbakker: Wee dien, die met zijn Formeerder twist, gelijk een potscherf met aarden potscherven! Zal ook het leem tot zijn formeerder zeggen: Wat maakt gij? Of zal uw werk zeggen: Hij heeft geen handen? (vers 9)
En (dat is het tweede voorbeeld) waar haalt een kind het lef vandaan om zijn ouders tot verantwoording te roepen: Wee dien, die tot den vader zegt: Wat genereert gij? En tot de vrouw: Wat baart gij? (vers 10)

En dan, terwijl Jesaja de weerstand, ja, de onwil en haat voelt tegen dit verlossingsplan van God om Zijn volk uit Babel te verlossen, en terwijl God daarop antwoordt met deze bestraffende woorden, dan gaat langzaam het beeld van de komende koning Kores over in een ander beeld. Kores verdwijnt achter de horizon, als in de verte de Zon der gerechtigheid gaat schijnen. Kijk maar in de volgende verzen. Die gaan niet meer alleen over Kores, maar die gaan steeds meer over de komende Koning der koningen en Heere der Heeren, Jezus Christus.
God zegt (in vers 13): Ik heb hem verwekt in gerechtigheid en al zijn wegen zal Ik recht maken. Hij zal Mijn stad bouwen en hij zal Mijn gevangenen loslaten, niet voor prijs, noch voor geschenk, zegt de HEERE der heirscharen. Enerzijds gaat dat nog over koning Kores. Hij zal zijn gevangen Joden vrij laten, zonder losgeld van hen te vragen. Maar (zo zegt Matthew Henry) zo is ook Christus gezalfd om de gevangenen vrijheid uit te roepen en de gebondenen opening der gevangenis (Jesaja 61:1).
En daarbij, het werk van de komende Messias Koning zal zich veel verder uitbreiden dan dat van koning Kores. Volken van ver, de Egyptenaren, de Moren en de Sabeërs, zullen komen en zich voegen bij het volk van God. Ze zullen zeggen: Gewisselijk, God is in u, en er is anders geen God meer (vers 14).
Kores verdwijnt uit beeld. Vanaf nu gaat het om de grote Koning, Christus Jezus, de gekomen Redder en Zaligmaker der wereld. We gaan het zien in ons tweede aandachtspunt, maar zingen eerst uit Psalm 2, daarvan het vierde vers:

En Ik, die Vorst, met zoveel macht bedeeld,
Zal Gods besluit aan ’t wereldrond doen horen.
Hij sprak tot Mij: “‘k Heb heden U geteeld;
Gij zijt Mijn Zoon, Gij zijt Mijn eengeboren’;
Zeg vrij Uw eis; Ik zal Uw macht verhogen,
Opdat Uw naam alom ontzaglijk zij;
Het heidendom ligg’ voor Uw stoel gebogen,
En ’t eind der aard erkenn’ Uw heerschappij.”

Ons tweede aandachtspunt:

2. Koning Jezus

De ene bergtop is weggesmolten, bij het zien van de volgende, veel hogere bergtop. Het ene gezicht is langzaam overgevloeid in het andere gezicht.
Veel groter, veel wonderlijker. Zeker, er zijn parallellen aan te wijzen, maar Koning Jezus is voor het overige totaal anders dan koning Kores.

Veel dingen die in Jesaja 45 staan over koning Kores, gelden ook, maar veel uitgebreider en veel volmaakter van Koning Jezus. Kores was eigenlijk een heel beperkte afbeelding van de toen nog komende grote Koning Christus Jezus.

Immers Christus is de van eeuwigheid gezalfde Koning. De dichter van Psalm 2 zingt van Hem: Ik toch (zegt God de Vader) heb Mijn Koning gezalfd over Sion, de berg Mijner heiligheid (Psalm 2:6).
Hij is ook de grote Koning, die de overwinning behaald heeft over de zonde, de satan, de hel en de dood. En nu rijdt Hij op het witte paard van Zijn overwinning, overwinnende, en opdat Hij overwon! (Openbaring 6:2).
Een overwinnende Koning Die Zijn volk bevrijdt van zonde en schuld, omdat Hij hen vrijgekocht heeft met de prijs van het bloed van Zijn liefhebbende Middelaarshart.
Hij is de grote Koning Die Zijn volk zegent en rijk maakt met de onnaspeurlijke rijkdom van Zijn genade en met de schatten van Zijn zegen. Terwijl Hij Zijn Kerk dient: biddend, regerend en zorgend.
En daarbij heeft Hij maar één doel: God groot maken. Altijd heeft Hij de Naam en de eer van Zijn Vader op het oog.

Maar in één ding was Hij totaal anders dan koning Kores. In heel veel dingen is Hij de mensen gelijk geworden, maar niet wat betreft de zonde. Kores kende God niet. Maar Jezus was Gods eniggeliefde Zoon, heilig, onnozel, onbesmet, afgescheiden van de zondaren, en hoger dan de hemelen geworden (Hebreeën 7:26).

En daarbij, verder is Koning Jezus niet alleen in Zijn persoon, maar ook in Zijn werk totaal anders dan deze heidense Kores. De verlossing door Kores was een tijdelijke verlossing, maar de verlossing door Jezus Christus is een eeuwige verlossing (vers 17).

Langzaam maar zeker is het beeld verschoven. Van over 200 jaar, naar nog verder in de toekomst. Maar langzaam verschuift ook op een andere manier de richting van onze blik.
We dachten aan en keken naar Kores. We keken verder vooruit. We hoorden van een wijder perspectief, van heidenen die zouden komen om ook de Heere te dienen, maar het is alsof vanaf vers 19 de Heere veel gerichter en persoonlijk gaat aanspreken.
En zo ook nu. Laten we luisteren naar wat de Heere ook tegen ons zegt in vers 18 en 19.

Want alzo zegt de HEERE, Die de hemelen geschapen heeft, Die God, Die de aarde geformeerd, en Die ze gemaakt heeft; Hij heeft ze bevestigd, Hij heeft ze niet geschapen, dat zij ledig zijn zou, maar heeft ze geformeerd, opdat men daarin wonen zou…
Hoort u Wie er tegen u spreekt? En hoort u het gezag waarmee Hij spreekt?
Zo zegt Uw Schepper en Maker: Ik ben de HEERE, en niemand meer. Ik heb niet in het verborgene gesproken, in een donkere plaats der aarde; Ik heb tot het zaad van Jakob niet gezegd: Zoekt Mij te vergeefs. Ik ben de HEERE, Die gerechtigheid spreekt, Die rechtmatige dingen verkondigt.
Ik ben God en niemand meer. Ik heb Mij aan u geopenbaard. U weet van Mij en u hoort en kent Mijn woorden en inzettingen.

En dan ineens, verandert er nog veel meer. Ineens spreekt God ons echt heel persoonlijk aan. En u ziet in gedachten als het ware ook een wenkende hand: ‘Kom! Kom tevoorschijn. Kom hier, voor Mijn aangezicht!’
God houdt een rechtszaak. Niet een gewone rechtszaak, maar één op één, tegenover elkaar, onder vier ogen.
God beveelt u om te komen en voor Hem te verschijnen. Kijk maar in vers 20: Verzamelt u en komt, treedt hier toe samen, gijlieden, die van de heidenen ontkomen zijt!
‘Bevrijde Joden, toegevoegde heidenen: Kom tevoorschijn! En neem uw afgoden mee.
Neem uw zonden mee. Laat ze maar zien. Breng ze maar voor Mij. En zeg Mij en laat maar blijken, wie er God is: uw afgoden of Ik?
Laat ons een rechtszaak hebben. Wat hebt u gedaan? Wie dient u? En Wie ben Ik voor u?’

Gemeente, ga mee. Kom tevoorschijn. En neem mee wat u hebt.
‘Ik’, zegt God, ‘zie al wat u met u meedraagt. Die houten beelden…’
Mijn antwoord? Zij weten niets, die hun houten gesneden beelden dragen en een god aanbidden, die niet verlossen kan. Hoe dwaas, hoe onwetend bent u! U weet niets. Uw goden kunnen u niet verlossen.
Verkondigt en treedt hier toe (vers 21), ja, beraadslaagt samen: wie heeft dat laten horen van ouds her? Wie heeft dat van toen af verkondigd? Ben Ik het niet, de HEERE?
Heeft iemand van deze houten goden, zo vraagt God aan u, u ooit geprofeteerd wat komen zou?

U zwijgt, ik ben stil…
Als God ons oproept om zo voor Hem te staan.
Wij staan voor God. Nu, in deze dienst.
‘Verzamelt u en komt, treedt hier toe samen. En laat me uw goden zien. Wie is er God?

Daar staat u, voor God. Met uzelf en met uw afgoden. De ballingschap, het oordeel waard en ondertussen nog steeds bezig zonder God en tegen God met uw afgoden…
Paulus typeert ons leven als hij schrijft aan Titus: onwijs, ongehoorzaam, dwalende, menigerlei begeerlijkheden en wellusten dienende, in boosheid en nijdigheid levende, hatelijk zijnde, en elkander hatende (Titus 3:3).
Zo staan we voor God in dit rechtsgeding. Zoals Paulus het typeert als hij schrijft aan de gemeente van Efeze: Verduisterd in het verstand, vervreemd zijnde van het leven Gods, door de onwetendheid, die in hen is, door de verharding huns harten (Efeze 4:18).
Bezig met onze afgoden. Met onszelf. Met onze zogenaamde goede werken en pogingen om door eigen kracht beter te worden. Met onze liefde tot het plezier van deze tijd. Met al onze menselijke geboden waardoor we denken beter te zijn voor God dan andere mensen.

En nu wijst de vinger en klinkt de stem van de Almachtige: ‘U? U weet niets. U, die uw eigen beelden draagt en goden aanbidt die niet verlossen kunnen.’

Een persoonlijke rechtszaak. Nu. God staat voor u en zegt: ‘Wie bent u toch? U weet dat Ik God ben en niemand meer. Waarom dient u nog steeds die afgoden die u daar bij u hebt? Ze kunnen u tot in eeuwigheid niet verlossen.’

U zwijgt. Ik ben stil…
Het is tijd voor een uitspraak in deze rechtszaak.
We houden onze adem in. Ik verwacht dat klinken zal: ‘Schuldig! Veroordeeld!’ U gaat er vanuit dat klinken zal: ‘Ga weg van Mij, u die de afgoden dient.’
Maar dan ineens klinkt een roep. De krachtige roep van onze tekst: Wendt U naar Mij toe, wordt behouden, alle gij einden der aarde! Want Ik ben God, en niemand meer.
Midden in deze rechtszaak klinkt plotseling de stem van de grote Koning, die was afgebeeld door de kleine koning Kores. Het is de Heere Jezus Christus die hier de roep inwerpt: ‘O, afgodendienaars, haters van God en verlaters van Zijn gebod: Wendt u naar Mij toe!!
Geen oordeel, maar aanbieding van redding en genade: Wendt U naar Mij toe, wordt behouden, alle gij einden der aarde! Want Ik ben God, en niemand meer.

Nooit is in deze wereld zo’n rechtszaak gehouden als deze. De heilige God roept tot verantwoording. De aangeklaagde draagt zelf de bewijzen aan van zijn eigen misdaad. Maar… de veroordeling blijft uit. Om deze roep, die klinkt: Wendt u naar Mij toe.
Keer u af van uw afgoden en keer u om, naar Mij, naar Christus toe!

Wat is dat, dat ons wenden naar, dat ons omkeren en toewenden naar Christus?
Laat ik er de volgende dingen van zeggen:

a. Het is in de eerste plaats het afwenden van onze blik naar onze afgoden.
We kunnen niet tegelijkertijd met ons ene oog deze kant op kijken en met ons andere oog de andere kant op. Deze oproep ‘wendt u naar Mij toe’, is een oproep tot een exclusieve blik op Christus. Want God is God en niemand meer.
Dus stop met uw vertrouwen op en draai uw hoofd en ogen weg van uzelf, van uw oude meester de duivel, van anderen, van uw zonde en plezier, en van uw kerkelijke of ambtelijke status. Draai uw hart en ogen daarvan weg! En: Zie op Mij! Zie op Mij, het Lam Gods, Dat de zonde der wereld wegdraagt, en word behouden!

b. Het houdt in de tweede plaats in een overtuigd zijn van onze verloren staat voor God. Dat is geen voorwaarde die geplaatst wordt bij deze roep. Maar het wegdraaien van alles buiten God en het richten van hart en ogen op God alleen, dat doen we alleen als we onze hoop op al die andere zaken echt verloren hebben en zien wie we werkelijk zijn voor God.
Als we onszelf daar in die rechtszaak zien staan (want daar klinkt deze roep) voor God, met al onze afgoden, dan blijft er niets anders over dan te belijden: ‘Heere, ik ben een verloren mens. Ik ben Uw gramschap dubbel waardig.’
Dus is deze oproep ‘wendt u naar Mij toe’ tegelijkertijd een oproep om te erkennen en te belijden: ‘Ik ben, o God, verloren!’

c. Het is in de derde plaats een toekeren naar en een slaan van de ogen op Christus. Om alles van Hem te verwachten. Onze hoop vergaat, als we met onze afgoden voor God staan. Maar nu klinkt de roep: ‘Hoop op Mij, hoop op God. Wendt u naar Hem toe!’
Want Hij, de gezalfde Christus, is de Enige Die uw ziel kan en wil redden van het verderf. Uw dodelijke ziekte wordt genezen door één blik op Hem. Hij geeft eeuwig leven door één enkel woord. ‘Spreek alleenlijk één woord en ik zal behouden worden’. Uw ziel zal gered zijn door één enkele aanraking van de zoom van Zijn kleed.
O, waarom dan toch hulp gezocht bij uw afgoden? Zie op Hem en word behouden!

d. Het is in de vierde plaats het opgeven van de hoop op al onze vroegere toevluchten, en alleen op Hem hopen, om uitkomst uit onze nood en dood.
U ziet toch, kijkend naar uzelf en naar uw afgoden, terwijl u staat voor de heilige God, dat er bij u vandaan geen redding mogelijk is? Maar dat alleen bij God alle dingen mogelijk zijn? O, wendt u dan toch naar Hem toe en word behouden.

U zegt: Hoe moet ik dat doen? Me afwenden van al het andere en me toewenden naar Christus? Dat wendt u naar Mij toe, dat bekeert u, dat keer u om en zie op Mij, hoe moet dat?
Zoals de Israëlieten (gebeten door dodelijke slangen) het deden, toen ze met één enkele blik van hun ogen keken naar de verhoogde koperen slang, biddend om en hopend op genezing.

Gemeente, het is zo eenvoudig. Maar het is de eenvoud die het zo moeilijk maakt.
Er zit iets in ons hart, wat er ook zat bij de mensen van Juda destijds. Ik wijs u terug naar vers 9 en 10. Iets van dat twisten met onze Formeerder. U herkent het, ik weet het, die gefronste wenkbrauwen: ‘Gered worden, ja, dat wil ik wel. Maar moet dat zo? Door die weg? Door een Zaligmaker die mij helemaal uitschakelt? Kan ik dan echt helemaal niets zelf doen?’
Nee, dat wil ik niet. Ik wil het wel, maar niet zo.
Wat is het nodig dat de Heilige Geest ons leert om het eens te worden met Gods manier van redden en zalig maken.
Ik ben door mijn slangenbeet ten dode opgeschreven. Ik wil beter worden, ik wil leven, ik wil overleven. Maar met mijn eigen medicijnen. Kijken naar een opgericht beeld, hangend tussen de hemel en de aarde? Nee, dat is te simpel. Zo simpel kan het gewoon niet zijn!
Mij wassen, net als Naäman, in dat vieze water van de Jordaan? Nee, dat wil ik niet. Dat is te min. Zo simpel kan het trouwens ook niet zijn. En als het al met water moet, dan heb ik mijn eigen water! De rivieren in Syrië zijn veel beter (2 Koningen 5).
Met de herders bukken bij de kribbe? Met de hoofdman op mijn borst slaan bij het kruis? Nee, ik neem liever als een farizeeër les in het netjes leven naar de wet.

Gemeente, we willen het graag moeilijker maken dan het is. En voorwaarden stellen. Eerst dit doen, dan dat, en dan nog iets anders. Eerst dit meemaken en dat ervaren. En dan die emotie en dat gevoel.
Nee! Breng uw afgoden en zie op Christus!
Wendt u zonder uitstel naar Hem toe en word behouden!
Zie op Hem. Blik in de nederige kribbe. Zie op Zijn leven in gehoorzaamheid. Zie op Zijn zweet in de hof van Gethsémané, op Zijn doornenkroon, op de striemen op Zijn rug, op de wonden in Zijn handen, op de speerstoot in Zijn hart, zie op Hem en word behouden!
Eén blik op Hem is genoeg om behouden te worden!

Zie op Hem met een blik van hoop en vertrouwen. Wees niet zo wantrouwend als de mensen van Juda destijds waren, toen ze dachten aan Kores. Frons uw wenkbrauwen niet en irriteer u niet in uw hart, als u hoort van een eenvoudige, levensreddende blik op de Man van smarten, door Wiens striemen u genezing wordt aangeboden.
Wantrouw Zijn liefde, goedheid, genade en almacht niet. Wantrouw liever uzelf! Als u op Hem ziet, zult u behouden worden!

Maar let op, de roep is dringend! Er is haast bij. De haast die u voelt in de gebiedende wijs: Wordt behouden, wordt gered!
Word gered, voordat het te laat is. Vul uw verdere levenstijd niet met het zoeken van redding op andere manieren dan deze. Veracht dit enige middel tot zaligheid u nu aangeboden niet. Want er is maar één Naam onder de hemel gegeven tot zaligheid, de Naam van Jezus Christus! Zie dan nu op Hem en word behouden!

U zucht… Is dat alles?
Ja, dat is alles. Er wordt veel bijgemaakt. Dat streelt vooral ons hoogmoedige hart. We willen zelf ook iets hebben. Niet alleen onze afgoden meebrengen in het gericht met God, maar graag ook iets moois meenemen, iets echts: iets van onszelf, van onze bevinding, van onze tranen, van onze gebeden en onze emoties.
Maar zolang u daar nog druk mee bent, krijgt u geen vrede voor uw hart. Zolang u dat wat mooi is in uw ogen mee wilt nemen, bent u geen zondaar voor God. U wilt wel zondaar zijn, maar een betere zondaar dan andere zondaars.
O, kom toch, met uw afgoden. En zie zo, als een doodschuldige en veroordeelde afgodendienaar op Hem en word behouden!

Als u alleen met uw afgoden komt, met uw slechtheid, met uw verlorenheid, met uw opstand en rebellie, met uw zonde en schuld, dan is één blik genoeg. Eén blik, echt, één blik is genoeg. Eén blik op de koperen slang was genoeg om genezen te worden van een dodelijke slangenbeet.
Eén blik op Jezus is genoeg voor een verloren ziel.
Wend u tot Hem, zie op Hem en u zult behouden worden.
Het gaat er niet om wat u meegemaakt hebt, welke ervaringen u hebt of welk ander geestelijk bezit u (met heimelijke trots) met u meedraagt. U hoeft ook niet alles te begrijpen, waar anderen soms zulke moeilijke en onbegrijpelijke dingen over zeggen. Kom toch eenvoudige, arme zondaar tot Christus. Zie op Hem, en uw ziel zal gered zijn.

Iedereen wil u de andere kant op laten gaan.
a. In de eerste plaats uzelf. Er moet wat weerstand overwonnen worden, voordat we alles van onszelf achterlaten en als een verloren mens met onze afgoden voor de dag komen. Er moet wat verzet overwonnen worden, om ons hart en onze ogen weg te draaien, weg van onze vermeende goedheid, van onze ijver, netheid, vroomheid, ervaringen en gevoelens. Er moet veel overwonnen worden voordat we zingen met de dichter Augustus Toplady:

Jezus, niet mijn eigen kracht, niet het werk door mij volbracht,
niet het offer dat ik breng, niet de tranen die ik pleng,
schoon ik ganse nachten ween, kunnen redden, Gij alleen.

Zie, ik breng voor mijn behoud, U geen wierook, mirre of goud;
moede kom ik, arm en naakt, tot de God, Die zalig maakt,
Die de arme kleedt en voedt, Die de zondaar leven doet.

b. Ook de duivel wil u graag de andere kant op laten gaan. De god dezer eeuw, zo schrijft Paulus, heeft de zinnen verblind, namelijk der ongelovigen, opdat hen niet bestrale de verlichting van het Evangelie der heerlijkheid van Christus, Die het Beeld Gods is
(2 Korinthe 4:4-5).
Maar wij prediken Christus Jezus, den Heere: Zie op Hem en word behouden.

c. De wereld en de zonde willen u graag de andere kant op laten gaan. Maar het loon op de zonde is de dood en de wereld gaat voorbij. Wend u dan toch naar Christus toe en word behouden.

d. Ook veel kerkmensen willen u graag de andere kant op laten gaan. Bent u zondaar en wilt u gered worden? Nou, begin dan eerst maar uzelf te verbeteren.
En dan? Nou, dat komt later wel. Eerst jezelf verbeteren.
Het is een strik van de satan. Kom als verloren zondaar, breng uw afgoden en zie op Christus en word behouden!

Zijn er dan geen voorwaarden bij dit bevel? Is het dan zo eenvoudig? Mag iedereen dan zomaar komen?
Wat vernederend is dat voor in zichzelf goede mensen. Dat ‘gewone zondaars’ mogen komen. De gedachte dat je straks in de hemel misschien wel naast een prostitué of een misdadiger zou kunnen staan!
Ja, ik zeg u, het is nog erger dan u denkt. Als u ooit in de hemel komt, zult u daar staan met de gedachte dat u zelf een geredde misdadiger bent.
Maar omdat daar straks zulke mensen zullen staan, daarom kan het voor u allemaal!

Er wordt u niets gevraagd. Geen vereisten geen voorwaarden.
Dan deze twee…

a. Breng niet uw goedheid, maar breng uw slechtheid. Met andere woorden: kom zoals u bent. Eigenlijk is dat geen voorwaarde. Het is iets van eerlijkheid. Doe jezelf niet beter voor dan je bent, maar kom gewoon eerlijk zoals je bent. Met al je afgoden, welke het ook zijn. Dat hoeft geen belemmerende en weg versperrende voorwaarde te zijn.

b. En er is nog een tweede voorwaarde, hoewel ik ook die eigenlijk niet zo kan noemen. Laat ik zeggen: Het is een voorwaarde, die u mag aanmoedigen. Wendt U naar Mij toe, wordt behouden, al gij einden der aarde!
Dus: Wie zijn er welkom? De mensen van de einden der aarde.
Dat klinkt als en dat is een wereldwijde, een universele roep aan alle mensen. Alle einden van de aarde, kom en zie het Lam Gods.
Koning Kores was redder voor Israël alleen, maar de Zaligmaker is beschikbaar voor iedereen.
Voor hen die letterlijk ver weg wonen, aan het einden van de aarde. Wat een troost en bemoediging voor het zendingswerk. Maar ook voor hen die geestelijk ver weg wonen. Misschien wel heel bewust weg gegaan, bij God vandaan, bij de kerk vandaan. De Bijbel dichtgedaan. U was en bent er klaar mee, met het geloof in God en Jezus Christus.
Ja, ik begrijp, dat het sommigen mensen steekt, dat juist u geroepen wordt. Maar zo is het toch wel. Zo is onze Zaligmaker. Hij is Zaligmaker van zondaars.
Tot u, juist tot jou klinkt deze oprechte en hartelijke roep: ‘Ben je aan de einden van de aarde? Ben je mijlen ver weg van Mij, je Schepper en Maker? Kom! Kom terug! Wend je naar Mij toe en word behouden!’
Bent u ver weg? Wat u ook gedaan hebt, wie u ook bent, als u maar binnen deze grenzen bent, binnen de grenzen van de einden der aarde, dan wordt u nu geroepen: Zie het Lam Gods en word behouden.

En wordt behouden, want Ik ben God, en niemand meer.
Ik ben niet alleen de Schepper en Formeerder van de hemel en de aarde (vers 7), Ik zeg u niet alleen de dingen die zeker komen zullen (vers 21), maar ook: De dingen die bij de mensen onmogelijk zijn, zijn mogelijk bij Mij (Mattheüs 19:26).

O, zondaars, hier is hoop voor u. God roept u om te komen. Hij kent u, Hij weet wie u bent en wat u gedaan hebt. En daarom roept Hij juist u.
En Hij kan alles. Want Hij is God en niemand meer.
Nooit is er zoveel hoop geweest voor afgodendienaars, voor verloren zondaars en vijanden van God.

Maar nooit is het gevaar ook zo groot geweest als nu. Voor u. Namelijk het gevaar dat u doorgaat en deze roep naast u neer legt.
Want er staat weliswaar in vers 23: Ik heb gezworen bij Mijzelven, er is een woord der gerechtigheid uit Mijn mond gegaan, en het zal niet wederkeren: dat Mij alle knie zal gebogen worden, alle tong Mij zal zweren. En (vers 24): Tot Hem zal men komen.
Zondaars zullen komen en zullen zich voor Hem buigen. Het woeste volk zal voor Hem knielen, al het heidendom Zijn lof getuigen, dienstvaardig tot Zijn eer.

Maar er staat ook in vers 24: Maar zij zullen beschaamd worden allen, die tegen Hem ontstoken zijn. Er ligt geen belemmering bij God. Maar als u weigert en toch doorgaat met het dienen van uzelf en uw afgoden, dan zal gebeuren wat hier staat: maar zij zullen beschaamd worden allen, die tegen Hem ontstoken zijn. Die ontstoken zijn tegen God en Christus, ontstoken, brandend van boosheid.
Want u wilt zo niet aangewezen worden: als een afgoden dienend mens.
Want u wilt zo niet geroepen worden: als een verloren zondaar.
U bent het niet eens met Gods reddingsplan. Alleen zien op Jezus, dat is u te simpel. Te vernederend. Dat zou een bewijs zijn van uw totale afkeuring. Dat wilt u niet. U wilt zelf ook iets doen.

Uw verzet is tevergeefs. U draagt slechts bij aan uw eigen veroordeling.
Israël wilde koning Kores niet. Maar hij kwam wel en deed wat God wilde.
U wilt Koning Jezus niet? U wilt niet dat Hij Koning over u zal zijn?

Durft gij bestaan te twisten met Zijn kracht?
Zal nietig stof Hem ’t hoog gezag ontwringen,
Of weerstand bieden aan Zijn geduchte macht?
Ontziet Zijn toorn, verdoolde stervelingen.
U zult vergeefs Zijn rijksbestel weerstreven!
Gods Koning is gezalfd door Zijn beleid;
Hij, door Zijn hand op Sions troon verheven,
Heerst op de berg van Zijne heiligheid. (Psalm 2:3, ber.)

God heeft Hem, zo zegt Paulus met vergelijkbare woorden, maar dan nog verder vooruit kijkend naar de dag van Zijn wederkomst: God heeft Hem (Christus) uitermate verhoogd en heeft Hem een Naam gegeven, welke boven alle naam is, opdat in de Naam van Jezus zich zou buigen alle knie dergenen, die in de hemel, en die op de aarde, en die onder de aarde zijn. En alle tong zou belijden, dat Jezus Christus de Heere zij, tot heerlijkheid Gods des Vaders (Filippenzen 2:9-11).

O, vijanden van God en Christus, vroom of goddeloos, met een hart dat brandt van boosheid en verzet, ooit zult u moeten buigen. Laat het zover niet komen.
Buig dan nu! Zie op Hem. Kust de Zoon. Wendt U naar Hem toe, wordt behouden, u die mijlenver weg bent van God, want Hij is God, en niemand meer.

Amen.

Links bij preek Jesaja 45: Wendt u naar Mij toe en wordt behouden
Preek Jesaja 58: Het vasten dat God verkiest
Preek Jesaja 12: Danklied van verlosten
Preek Jesaja 43: Al moet u door water
Lees meer:
– Kanttekeningen: Jesaja 45