Spreken in onze talen – Handelingen 2 – Zondag 48
Zij begonnen spreken in onze talen Preek over Zondag 48 van de Heidelbergse Catechismus, in verband gebracht met het wonder van talen, vanuit Genesis 11 en Handelingen 2:5-11 |
ALLEEN BEELD EN GELUID
In onze talen
Bijbelgedeelte Genesis 11 1 En de ganse aarde was van enerlei spraak en enerlei woorden. 2 Maar het geschiedde als zij tegen het oosten togen, dat zij een laagte vonden in het land Sínear; en zij woonden aldaar. 3 En zij zeiden eenieder tot zijn naaste: Komaan, laat ons tichels strijken en weldoorbranden. En de tichel was hun voor steen en de lijm was hun voor leem. 4 En zij zeiden: Komaan, laat ons voor ons een stad bouwen en een toren, welks opperste in den hemel zij, en laat ons een naam voor ons maken; opdat wij niet misschien over de ganse aarde verstrooid worden. 5 Toen kwam de HEERE neder om te bezien de stad en den toren, die de kinderen der mensen bouwden. 6 En de HEERE zeide: Zie, zij zijn enerlei volk en hebben allen enerlei spraak, en dit is het dat zij beginnen te maken; maar nu, zou hun niet afgesneden worden al wat zij bedacht hebben te maken? 7 Komaan, laat Ons nedervaren en laat Ons hun spraak aldaar verwarren, opdat een iegelijk de spraak zijns naasten niet hore. 8 Alzo verstrooide hen de HEERE vandaar over de ganse aarde; en zij hielden op de stad te bouwen. 9 Daarom noemde men haar naam Babel; want aldaar verwarde de HEERE de spraak der ganse aarde, en vandaar verstrooide hen de HEERE over de ganse aarde. |
Bijbelgedeelte Handelingen 2: 5 En er waren Joden te Jeruzalem wonende, godvruchtige mannen, van allen volke dergenen die onder den hemel zijn. 6 En als deze stem geschied was, kwam de menigte tezamen en werd beroerd, want een iegelijk hoorde hen in zijn eigen taal spreken. 7 En zij ontzetten zich allen en verwonderden zich, zeggende tot elkander: Zie, zijn niet al dezen die daar spreken, Galileeërs? 8 En hoe horen wij hen een iegelijk in onze eigen taal, in welke wij geboren zijn? 9 Parthers en Meders en Elamieten, en die inwoners zijn van Mesopotámië, en Judéa, en Cappadócië, Pontus en Azië, 10 En Frygië, en Pamfylië, Egypte en de delen van Libië, hetwelk bij Cyréne ligt, en uitlandse Romeinen, beide Joden en Jodengenoten, 11 Kretenzen en Arabieren, wij horen hen in onze talen de grote werken Gods spreken. |