Zie Ik kom · Preek Psalm 40

Preek: Zie Ik kom – Psalm 40:7-9:
Gij hebt geen lust gehad aan slachtoffer en spijsoffer; Gij hebt Mij de oren doorboord; brandoffer en zondoffer hebt Gij niet geëist. Toen zeide ik: Zie, Ik kom; in de rol des boeks is van Mij geschreven. Ik heb lust, o Mijn God! om Uw welbehagen te doen; en Uw wet is in het midden Mijns ingewands.

PDF LEESPREEK

YouTube player

LEES PREEK ONLINE

Gemeente, het is vandaag de eerste adventszondag. Advent, jongens en meisjes, betekent verwachten.
Wij, mensen, verwachten de komst van de Heere Jezus in de kribbe van Bethlehem, en dan komt Hij.
Alleen, als je dat alleen zo zegt, dan zeg je het niet helemaal goed.
Je kan zeggen: ‘Ik verlang naar kerst, want het is met kerst altijd zo gezellig, dan eten we zo lekker, en al die lichtjes, die vind ik zo mooi.’
Ja, dat vind ik ook.
Maar, het is wat anders als je zegt: ‘Ik verlang naar, ik verwacht de Heere Jezus, ik kijk naar Hem uit, en dan komt Hij! Eerst ik…, en dan Hij.
Dat klopt eigenlijk niet. Dat lees je zo nergens in de Bijbel. Ik bedoel, dat mensen denken of zeggen: ‘Ik hield van God, ik verlangde naar Hem, ik koos voor Jezus, en toen kwam Hij.’ Eerst ik…, en toen Hij.
Dat ben ik in de Bijbel nog nooit zo tegengekomen. Dat is ook echt de omgekeerde wereld.

De bittere werkelijkheid van advent is, dat wij niet verwachten, dat wij niet uitzien, dat wij niet zoeken en vragen.
Maar het wonder en de genade van advent is, dat de Heere Jezus desondanks zegt (wat wij samen overdenken): ‘U verwacht niet? U zoekt niet? Maar, Ik kom toch!’
Advent begint in God, in Zijn eeuwige welbehagen, in Zijn raad, in Zijn plan, in Zijn belofte, in Zijn werk.

Gemeente de tekst voor de preek van vanmorgen kunt u vinden in Psalm 40.
We overdenken met Gods hulp Psalm 40:7-9, waar we Gods Woord als volgt lezen:
Gij hebt geen lust gehad aan slachtoffer en spijsoffer; Gij hebt Mij de oren doorboord; brandoffer en zondoffer hebt Gij niet geëist.
Toen zeide ik: Zie, Ik kom; in de rol des boeks is van Mij geschreven.
Ik heb lust, o Mijn God! om Uw welbehagen te doen; en Uw wet is in het midden Mijns ingewands.

Het thema voor de preek is:

Zie, Ik kom!

Wanneer zei de Heere dat? Wanneer zegt de Heere dat?

Dat zien we in onze twee aandachtspunten.

  1. Voor de tijd (ik bedoel: in de eeuwigheid)
  2. In de tijd (ik bedoel: vroeger en nu)

Als eerste dus:

1. Zie, Ik kom – Voor de tijd, in de eeuwigheid

Heel lang geleden, in de eeuwigheid, toen er nog geen mens was, toen zei de Zoon van God tegen de Vader: Zie, Ik kom!

Je zegt: ‘Maar, dat staat hier niet. Hier staat, dat het gewoon David is, die dat zegt.’
Dat klopt.
David heeft een moeilijke tijd achter de rug. Maar, de Heere heeft zijn geroep gehoord (2). De Heere heeft hem uit een ruisende kuil, uit modderig slijk omhoog gehaald (3). En hem een nieuw lied in zijn mond gegeven (4). God heeft heel veel wonderen gedaan, het is onmogelijk voor David om ze allemaal te vertellen, zoveel zijn het er (6).

Maar ja, wat moet je dan doen? Als je zoveel van de Heere gekregen hebt?
Iets aan de Heere terug geven? Als teken van dank? Een cadeau, een offer…?
‘Hier, Heere, U gaf me zoveel, U krijgt iets van mij terug. Nu heb ik iets voor U!’

Zou dat goed zijn? Heeft de Heere iets van David, van jou of mij nodig?
Kijk voor het antwoord maar in vers 7: U hebt geen lust gehad aan slachtoffer en spijsoffer, brandoffer en zondoffer hebt U niet geëist.
Met andere woorden: de Heere zit helemaal niet te wachten op onze offers!
Je zegt: ‘Maar de Heere had ze toch Zelf ingesteld?’
Ja, dat is waar. Maar het ging in Israël zo vaak verkeerd met die offers. Want ze offerden wel vaak, maar heel vaak niet zoals de Heere het bedoeld had.

Want, wat was de bedoeling dan van al die offers?
Er waren offers van eten en drinken, om te danken. Maar het was natuurlijk niet de bedoeling, dat je zo’n offer bracht zonder dank in je hart.
En er waren offers van bloed, van geslachte dieren, om vergeving aan de Heere te vragen.
Maar het was natuurlijk niet de bedoeling, dat je zo’n offer bracht en verder zou gaan met het doen van de zonde, zonder berouw in je hart. En zonder vooruit te kijken naar het echte, naar het grote Offer dat komen zou, namelijk dat van het Lam Gods, dat van de Heere Jezus Christus aan het kruis.
Want dat lam, die stier, die kon de zonde natuurlijk niet wegnemen. Dat dier kon natuurlijk niet voldoen aan Gods eis van betaling, aan Gods gerechtigheid. Dat dier kon de verhouding met de Heere natuurlijk niet herstellen. Die kon de zonde niet wegnemen en het hart niet vernieuwen.

Al die offers uit het Oude Testament waren heel waardevol, omdat ze vooruit wezen naar de toen nog komende Heere Jezus. Zijn offer zou echt eer aan God gaan geven en genade aan mensen. En dus zegt David: U hebt geen lust gehad aan slachtoffer en spijsoffer, brandoffer en zondoffer hebt U (zo, op die manier) niet geëist.
Maar dan…, dat tussenzinnetje: U hebt Mij de oren doorboord.
Over wie heeft David het dan? Over zichzelf of over…?
We weten het antwoord uit de Hebreeënbrief. Uit Hebreeën 10:5, waar het klip en klaar over de Heere Jezus gaat. Maar waar het een klein beetje anders staat, namelijk zo: U hebt Mij het lichaam toe bereid. U hebt Mij het lichaam voorbereid, geschikt gemaakt.
Dus, de (beide) oren doorboord, dat is het zelfde als het lichaam voorbereid.
Sommige mensen denk hierbij aan de gewoonte in het oude Israël om, als een slaaf vrijkwam en die wilde bij zijn heer blijven, om dan één oor van die slaaf aan de deur van het huis vast te priemen, als teken van altijd blijvende trouw aan zijn meester.
Dat is mooi, maar dat lijkt wel wat vergezocht. Het gaat hier namelijk niet om één oor, maar om twee oren.
De betekenis is veel meer: U hebt Mijn beide oren open gemaakt. U hebt (om zo te zeggen) de oordoppen eruit gehaald. En dus (het is beeldspraak), is de consequentie:
Ik luister, Ik hoor, Ik ben gehoorzaam. Met heel Mijn lichaam, met heel Mijn hart ben Ik gewillig gemaakt, om Uw wil te doen.

Hier wordt teruggewezen, naar iets wat voor ons nauwelijks, of beter gezegd helemaal niet te begrijpen is. Maar waar de Bijbel ons wel iets over vertelt: over het eeuwige plan van God, over de eeuwige raad van de verlossing. Over het overleg tussen God de Vader en God de Zoon, voordat er iemand was, in de stille eeuwigheid.
Waarbij de Vader volledige betaling eiste voor al de schuld van Zijn uitverkoren kinderen. En waarbij de Zoon beloofde alles te zullen doen, wat daarvoor nodig was: geboren worden in Bethlehem, gehoorzaam leven, lijden en sterven, en de dood overwinnen. En dat voor mensen die Gods vijanden zouden zijn.

Advent, gemeente, is een tijd om daar rustig over na te denken. Over wat God gedaan, uitgedacht en besloten heeft, voor mensen zoals wij.
Daar, in de stille eeuwigheid, wees de Vader Zijn Zoon aan, om naar deze vervloekte wereld gekomen. En daar, in de stille eeuwigheid, gaf de Zoon Zich vrijwillig om de wil van de Vader te doen. Zoals Jesaja schrijft: De Heere HEERE heeft Mij het oor geopend, en Ik ben niet wederspannig, Ik wijk niet achterwaarts. Ik geef Mijn rug dengenen, die Mij slaan, en Mijn wangen dengenen, die Mij het haar uitplukken; Mijn aangezicht verberg Ik niet voor smaadheden en speeksel (Jesaja 50:5-6).
De Heere Jezus beloofde te zullen komen. Niet gedwee, niet met tegenzin, maar vrijwillig, en met blijdschap en verlangen.
Advent, gemeente, adventverlangen is geboren in de hemel! Voortgebracht door eeuwige wijsheid, voortgebracht door eeuwige zondaarsliefde!
De Vader verlangde er eeuwig naar om Zijn Zoon te zenden, om Hem over te geven in de dood van het kruis.
En de Zoon verlangde er eeuwig naar om te komen, om te lijden en te sterven. Hij is met Zijn hart Borg geworden, om tot God te genaken (Jeremia 30:21).

En zo groot was dat adventverlangen, en zo zeker was de instemming van de Vader, en zo vrijwillig was de bereidheid van de Zoon om te komen, en zo hartelijk was Gods liefde tot Zijn verkoren Kerk, dat de Bijbel zegt, dat het Lam al geslacht is voor de grondlegging der wereld (Openbaring 13:8).
Het werd in de hemel Goede Vrijdag, voordat het Kerst werd in Bethlehem.

Toen, toen Hij zei: Zie, Ik kom; in de rol des boeks is van Mij geschreven.
Mijn bereidheid, Mijn gehoorzaamheid en Mijn verlangen staan opgeschreven in het boek van Gods eeuwige raad.
En ook in de boeken van Mozes en de profeten, in de beloften van Mijn komst. Met andere woorden: Ik heb vanaf het begin van de wereld houvast gegeven aan verloren zondaars, door hen te verzekeren: Ik kom!

En (en dan voel je: dit gaat zeker niet meer alleen over David!), en Ik heb lust, o Mijn God! om Uw welbehagen te doen. Om te doen wat U wilt.
Wat u Mij, o Vader, in de eeuwigheid hebt opgedragen, dat zal Ik doen. Niet mopperend, niet klagen, maar met lust, met blijdschap, met al de liefde van Mijn hart.
Zoals de Heere Jezus later zei: Mijn spijs is, dat Ik doe de wil Desgenen, Die Mij gezonden heeft, en Zijn werk volbreng (Johannes 4:34, 8:29).

Uw wet is in het midden Mijns ingewand. Wij zouden zeggen: Uw wet is in Mijn hart.
Zo was Christus, in Zijn persoon, in Zijn komst, in Zijn leven, in Zijn sterven, in Zijn opstanding: de wet van God was in Zijn binnenste.
Hij deed altijd wat God welbehagelijk was (Johannes 8:29).

Het was de Vader, Die in de stille eeuwigheid besloot om Hem te zenden.
Het was de volmaakte Christus, Die in de stille eeuwigheid besloot om te komen, om te lijden en te sterven in de plaats van Zijn vijanden.
Niemand neemt Mijn leven van Mij (zo zei Hij), maar Ik leg het van Mijzelven af (Mijn hart is bereid); Ik heb macht hetzelve af te leggen, en heb macht hetzelve wederom te nemen. Dit gebod heb Ik van Mijn Vader ontvangen (Johannes 10:18).

Gemeente, er is nog nooit iets begonnen in de mens! Ook geen adventverlangen.
Het adventverlangen begon daar boven! In de hemel! In Gods eeuwige welbehagen!
De Vader verlangde, kinderen van God, om Zijn Zoon voor ons te geven.
En de Zoon verlangde, kinderen van God, om Zijn leven voor ons te geven, terwijl we nog niet geboren waren.
Loof de Heere, o mijn ziel, voor deze eeuwige en oneindige wijsheid en genade!

Zie, Ik kom, zo zei de Zoon voor de tijd, in de eeuwigheid.
Zie, Ik kom, zo zei de Zoon. Nu in de tweede plaats:

2. Zie, Ik kom, in de tijd, vroeger en nu

Wat jullie nu weten, jongens en meisjes, dat wist Adam in het paradijs nog niet.
a. Dus toen Adam in het paradijs at van de boom van kennis van goed en kwaad, toen leek alles hopeloos verloren. Want de Heere had gezegd: als u daarvan eet, zult u de dood sterven.
Meer hoop was er niet, dan de zekerheid: wij moeten sterven.
Misschien is het ook wel zo in uw hart… U weet en ziet dat u gezondigd hebt.
U zegt: Ik heb gedaan dat kwaad is in Gods oog. Ik ben Zijn gramschap dubbel waard.
En meer ziet u niet…
b. Toen Adam en Eva in het paradijs wegvluchtten van de Heere en bladeren zochten om zichzelf te bedekken, toen voelden ze: dit is niet genoeg. Hier kijkt de Heere dwars doorheen. We kunnen zo meteen zeggen wat we willen, we kunnen doen alsof, maar de Heere weet en ziet alles.
Misschien is het ook wel zo in uw hart… U kunt u voor de ogen van de mensen nog wel een beetje goed voordoen, maar als u in stilte voor de Heere uw knieën buigt en bidt, dan weet u het: alle dingen, mijn hart en mijn leven, alles is naakt en geopend voor Degene, met Wie ik te doen heb. U stelt, Heere, mijn ongerechtigheden voor U, mijn heimelijke zonden in het licht van Uw alwetende aangezicht (Hebreeën 4:13, Psalm 90:8).
Wat kan alles dan hopeloos lijken, wat kan het dan benauwd zijn in je hart…

Maar wat werd het toen een wonder voor Adam en Eva, dat God die mensen, dat God zulke mensen, wegvluchtende opstandelingen, elkaar verwijtend, de schuld ontkennend, de belofte gaf: Hij komt!
‘U hebt Gods wil niet gedaan. U, eerste Adam, hebt gefaald. U bent gevallen.
Maar er komt een tweede, er komt een laatste Adam. En Ik, God, heb Hem het lichaam toebereid. Hij zal Mijn wil volmaakt doen en niet falen!’

Eerst, in den beginne, in het paradijs, wist Adam nog niet van de komst van de Heere Jezus. Totdat God Zijn belofte gaf. Toen wist hij het wel.
Later, toen de Israëlieten hun offers brachten, toen wisten zij het wel. Ze konden het in ieder geval weten: dit, wat wij doen, is geen betaling voor onze zonden. Dit wijst alleen vooruit. Dit zegt ons allemaal met een onhoorbare stem: Zie, Hij komt!
‘U kunt de prijs, van uw ziel, dat rantsoen aan God in tijd noch eeuwigheid voldoen, maar: Zie, Ik kom! Om te betalen, niet met zilver of goud, maar met de prijs van Mijn kostbare bloed.’
Maar wat bleek het moeilijk om zo naar al die offers te kijken. Wat bleek die adventverwachting moeilijk.
Het was veel gemakkelijker om te denken: Kijk, mijn offer, mijn betaling, mijn dank!
En wat kon je die offers gebruiken op je eigen manier. Daar kon je al je hoop op zetten, op ‘mijn offers’.
Maar zo wilde de Heere het niet! En zo had de Heere het ook niet bedoeld!
Daarom zei Hij ook door middel van de profeet Amos: Want ofschoon u Mij brandofferen offert, mitsgaders uw spijsofferen, Ik heb er toch geen welgevallen aan; en het dankoffer van uw vette beesten mag Ik niet aanzien (Amos 5:22).

Misschien is het ook wel zo in uw hart… Je kan zo hopen op je eigen offers. Je hebt zoveel dingen in je leven veranderd, verbeterd of aangepast. Je hebt nieuwe gewoontes ingevoerd, andere dingen de deur uitgegooid. En in het verborgen bid je voor God met tranen, met liefde en met verlangen. ‘Heere, zou U me niet willen verhoren? U ziet het toch, al mijn offers? De offers die ik breng, en de tranen die ik pleng?’

En dan ineens…, dat ontdekkende woord (ik bid, dat het nu zal zijn): Ik, God, heb geen lust gehad aan slachtoffer en spijsoffer.
U kunt, met al die offers de prijs van uw ziel, dat rantsoen, aan God in tijd noch eeuwigheid voldoen.
Wat kan in je hart je hoop dan vergaan. En toch word je er nooit wanhopig van. Omdat de Heere Zelf ontdekte zondaars, zeker, iets laat zien van de ernst van hun schuld voor God, voor de heilige en de rechtvaardige God. Maar Hij laat hen ook altijd iets zien van Zijn barmhartigheid, die trekt met koorden van liefde.
Die het mijne afbreekt. En die doet hopen, die leert uitzien en verlangen, naar…?

Naar het Zijne: naar Gods ingrijpen, naar Zijn spreken!
Hoe? Met woorden als deze: Toen zeide ik: Zie, Ik kom; in de rol des boeks is van Mij geschreven. Ik heb lust, o Mijn God! om Uw welbehagen te doen; en Uw wet is in het midden Mijns ingewands.
Mijn werken deugen niet, mijn tranen verdienen niet.
Maar nu blijkt, dat God Zelf de zaak kan en wil oplossen, van zo’n slecht mens als dat ik ben. En dat het plan daarvoor in de eeuwigheid al gemaakt is.
Een onbegrijpelijk plan, vol van Goddelijke wijsheid, liefde en ontferming.

Advent, kerst begon in de eeuwigheid. En nogmaals, gemeente, het is goed dat u daar de komende tijd eens rustig over nadenkt.
Daar was nog geen mens. Daar was alleen de Drie-enige God.
Volmaakt was de liefde van de Vader tot de Zoon, volmaakt was de liefde van de Zoon tot de Vader.
Toen, in de eeuwigheid, de Vader zei: Eis van Mij en Ik zal de heidenen geven tot Uw erfdeel en de einden der aarde tot Uw bezitting (Psalm 2:8).
En toen de Zoon antwoordde: Zie, Ik kom. Ik heb lust, o Mijn God! om Uw welbehagen te doen; en Uw wet is in het midden Mijns ingewands.
Toen gaf de Vader in Zijn eeuwige besluit Zijn liefste Zoon over, om Zijn welbehagen te doen, om de schuld van de Zijnen te betalen, om de dood aan het kruis te sterven.
Toen gaf de Zoon in het eeuwige besluit Zichzelf over, om in de tijd de wet volmaakt te houden en de vervloekte dood van het kruis te sterven.
Ik verzeker u, u die zo tobt over uw zonden en schuld, als u daaraan denkt, dat het bij u vanbinnen wel moet gaan knagen…
Als God nu Zelf zo’n plan van zaligheid heeft uitgedacht, voor mensen zoals u…
Wat doet u dan zelf? Denkt u dat u het beter kan?
Denkt u dat uw tranen opwegen tegen het druppende bloed van Christus?
Denkt u dat uw schamele pogingen opwegen tegen Zijn volmaakte gehoorzaamheid?
Laat los. En aanbid het Kind in de kribbe.

Advent begon in de eeuwigheid.
En, advent was geschreven in de beloften: Zie, Ik kom!
Beloften, waar eeuwenlang in zichzelf schuldige zondaars naar uitgezien hebben. Beloften, die ze van verre gezien, geloofd en omhelsd hebben: een Kind is ons geboren, een Zoon is ons gegeven! (Jesaja 9:5)
Beloften, die uiteindelijk werkelijkheid werden in Bethlehem: En zij baarde haar eerstgeboren Zoon, en wond Hem in doeken, en legde Hem neder in de kribbe, omdat voor henlieden geen plaats was in de herberg.

Wat een heerlijke vervulling van Gods belofte. Maar wat aan wrange context…
Omdat voor hen geen plaats was in de herberg.
Omdat voor Hem, omdat voor Christus geen plaats was in deze wereld.
En er is ook in ons natuurlijke hart geen plaats voor Hem, Die zegt: Zie, Ik kom!
En als de Heere u echt aan uw zonden heeft ontdekt, als de Heere u echt heeft laten zien wat een beestenstal uw hart is, dan weet u daar iets van: hier is geen plaats voor de gekomen Zaligmaker.

Niet voor niets wat Johannes de Doper de voorloper, die de komst van de komende Koning moest voorbereiden. Zoals staat in Jesaja 40: Alle dalen moesten verhoogd worden, en alle bergen en heuvelen moesten vernederd worden; en wat krom was, dat moest recht, en wat hobbelachtig was, dat moest tot een vallei gemaakt worden (naar Jesaja 40:4). En dan, dan pas zou er plaats zijn voor Hem.

Kijk eens in uw hart, ontdekte zondaars. Zeker, daar is verlangen. En vanuit de hemel klinkt de belofte: Zie, Ik kom!
Maar zal Hij komen in uw hart, dan moet de grote Voorbereider, de Heilige Geest plaats voor Hem maken.
Want Christus en de Mammon kunnen niet samenwonen in hetzelfde huis. Dus moet u breken met de zonde.
En vooral, de berg van de hoogmoed moet geslecht worden. Maar (dat voelt u): Adam in ons hart wil niet buigen. Hij wil heersen, hij wil het zelf weten, hij wil het zelf doen, hij wil zelf betalen.

Maar wat een hoopgevende belofte is dit! De Heere zegt niet: ‘Als u alles voor elkaar gemaakt hebt, dan zal Ik komen. Eerst u, dan Ik.’
Nee, Hij doet alles Zelf! En Hij zegt, zonder vereisten van uw kant: Zie, Ik kom!
Ik zal door Mijn Geest Zelf plaatsmaken voor Mijzelf.
Zie, Ik kom!
Ik kom niet omdat u er klaar voor bent, of omdat u uiteindelijk geschikt voor Mij bent.
Want wij mensen zijn met al onze voorbereidingen nooit geschikt voor de Zaligmaker.
En Ik kom ook niet, omdat u er zo naar uitziet, omdat u zo naar Mij verlangt. Want wij verlangen van onszelf niet, en als er al verlangen in ons hart is, dan is dat onvolmaakt.

Nee, Ik kom, omdat Ik kom.
Onuitgenodigd, niet gekozen, niet verwacht, niet gezocht en niet gevraagd.
U worstelt om uzelf te handhaven. Maar Hij breekt dat.
U werkt om uzelf te verbeteren. Maar Hij keurt het af en zegt: het is een wegwerpelijk kleed.
U hoopt dat het beter met u zal worden. Maar Hij ontneemt u alle hoop op uzelf.
En waar u geen weg meer ziet, daar baant Hij de weg.
En waar u geen hoop meer hebt, daar geeft Hij u hoop.
En waar u bezwijkt, daar schenkt Hij u leven.
Als Hij met macht, overreding, majesteit en heerlijkheid een weg baant door het duister en door de modder van ons verloren hart. Voor het eerst, maar ook na ontvangen genade.

Zie Ik kom, omdat Ik kom.
Diep in ons hart zit harde onwil en hardnekkig verzet. Want wij willen het zelf doen. We willen niet zalig gemaakt worden. We willen geen genade, we willen werken.
Maar: Hij komt. Niet met kracht of geweld, maar met het suizen van een zachte stilte.
Met majesteit, met liefde en barmhartigheid. En onze wil die niet wil, wordt gebogen. En zo maakt Hij voor Zichzelf een zeer gewillig volk (om zich zalig te laten maken), op de dag van Zijn heirkracht (als Hij ons aan Zijn voeten brengt).
Hij bindt de sterke, de satan, drijft die uit en bestijgt Zijn troon in ons hart (Matth. 12:29).
Er is geen ruimte meer om onszelf of anderen te aanbidden.
Er is geen ruimte meer om de zonde lief te hebben.
Er is geen ruimte meer om de hoop op onze goede werken vast te houden.
Er is geen ruimte meer om meewerkend voorwerp te willen blijven.
Maar Christus komt! En Hij richt Zijn troon op in ons hart.
En wij buigen. We willen buigen. En nemen Hem aan en zeggen: ‘Heere, doet U het maar. U alleen. Maakt U mij maar zalig, zoals U wilt.’

Zo komt Christus gewoonlijk in het hart van verloren zondaars.
Zeker, manieren verschillen, leidingen zijn anders, het tijdbeloop kan korter of langer zijn. Maar één ding is uiteindelijk gelijk.
God opent onze ogen voor onze schuld. En laat ons zien dat we de wet in alles hebben overtreden.
We zien het wel, maar we willen geen genade. We willen het zelf doen. Maar Hij heeft onze hulp niet nodig. Het is alles of niets.
Het is Christus, of uzelf, en dus is het: Christus, of verloren gaan. Hoort u het, ontdekte zondaars? Het is Christus, of verloren gaan!
Maar dat laatste hoeft niet. Want Christus is hier. De Meester is daar, en Hij roept u! En zegt: Zie, Ik kom. Zie, hier ben Ik.  
Gode zij dank: de Heere buigt onze onwil, Hij breekt ons verzet, en zegt: Zie, Ik kom!
En zo komt Hij, schuld vergevend, zonden verzoenend, met genade en zegen. Niet eens, maar ook steeds weer opnieuw.
En dan zingen wij, met ons hele hart in God verblijd: Ik heb de HEERE lang verwacht, en Hij heeft Zich tot mij geneigd (Hij kwam!) en mijn geroep gehoord.
En Hij heeft mij uit een ruisende kuil, uit modderig slijk opgehaald (Hij heeft het gedaan!), en heeft mijn voeten op een rotssteen gesteld, Hij heeft mijn gangen vastgemaakt. En Hij heeft een nieuw lied in mijn mond gegeven, een lofzang onze God; velen zullen het zien en vrezen en op de HEERE vertrouwen (Psalm 40:3,4).

Verwacht u Hem? Omdat u (misschien durft u dat zo niet te zeggen), omdat u Hem lief hebt? Ziet u uit naar Zijn komst, omdat u in uzelf alles mist, en in Hem alles ziet wat u nodig hebt?
Uw wachten, uw verwachten is niet tevergeefs. Want Hij heeft het beloofd: Zie, Ik kom!
Wacht op de HEERE, wees sterk, en Hij zal uw hart versterken, ja, wacht op de HEERE.
Dat wachten zal u steeds meer leren hoe onwaardig u bent in uzelf.
Dat wachten zal u Christus meer laten hoogachten.
Dat wachten zal uw hart meer in vlam zetten, in brandende liefde en uitzien naar Hem.
Dat wachten zal het wonder van Zijn komst, op Zijn tijd, des te groter maken.
De profeet Habakuk zegt: Zo Hij vertoeft, verbeid Hem (verwacht Hem), want Hij zal gewisselijk komen, Hij zal niet achterblijven (Habakuk 2:3).
Geen ding is zekerder, dan de vervulling van Gods belofte.

Dit eerste komen van Christus tot het hart, is al Gods kinderen niet vreemd.
Er is een eerste komen. Er is ook een blijvend komen.
We lezen in Johannes 14: Jezus antwoordde en zeide tot hem: Zo iemand Mij liefheeft, die zal Mijn woord bewaren; en Mijn Vader zal hem liefhebben, en Wij zullen tot hem komen, en zullen woning bij hem maken (14:23).
U zegt: ‘Hoe zal de Vader, hoe zal de Zoon, hoe zullen Zij kunnen wonen in dit verdorven hart? Dat zo vaak moet zuchten: ik ellendig mens, wie verlost bij toch van het lichaam der zonde en des doods?’
En: ‘Hoe zal ik Hem liefhebben en Zijn woorden bewaren?’

Hoe? Niet alleen het eerste werk in ons hart was het werk van de Heilige Geest, zonder ons, in ons. Maar zo is ook het blijvende werk van de Heilige Geest in ons hart.
Hij geeft ons een nieuwe wil: Uw volk zal zeer gewillig zijn op de dag van Uw heirkracht (Psalm 110:3).
En Hij zegt ook: Maar dit is het verbond, dat Ik na die dagen met het huis van Israël maken zal, spreekt de HEERE: Ik zal Mijn wet (die in Mijn ingewand was, ook) in hun binnenste geven, en zal die in hun hart schrijven; en Ik zal hun tot een God zijn, en zij zullen Mij tot een volk zijn (Jeremia 31:33).
De Heere doet alles! Christus doet alles, door Zijn Heilige Geest.
Hij schrijft Zijn wet in ons hart. En Hij maakt ons gewillig en leert ons te zeggen: Hoe lief heb ik Uw wet, zij is mijn betrachting de ganse dag (Psalm 119:97).

Daarom, u die God zoekt in al uw zielsverdriet, en u die na ontvangen genade worstelt met uw verdorven hart, u allemaal:
Hoopt op de HEERE, gij vromen. Is Israël in nood? Er zal verlossing komen.
Want Hij(!) komt. En Zijn goedheid is zeer groot.

Amen.