Ezra bidt voor zijn volk · Preek Ezra 9

Preek Ezra 9:15: Zie, wij zijn voor Uw aangezicht in onze schuld

PDF LEESPREEK

YouTube player

LEES PREEK ONLINE

De Heere heeft grote dingen gedaan. Koning Kores heeft de ballingen in Babel vrijheid gegeven om terug te gaan naar het beloofde land. Wat een ongekende zegen. De tijd van het oordeel is voorbij. Er breekt een nieuwe tijd aan van hoop en verwachting.
Blijdschap alom! Totdat… Blijkt dat er iets goed mis is. Van de teruggekeerde ballingen zijn er, die ondertussen getrouwd zijn met heidense vrouwen. Het heilige zaad (zoals staat in vers 2) heeft zich vermengd met de volken dezer landen. En dat had de Heere nadrukkelijk verboden. Kijkt u maar in vers 12: zo zult u nu uw dochters niet geven aan hun zonen, en hun dochters niet nemen voor uw zonen.

Waarom niet? Waarom, jongelui, zou je niet trouwen met een ongelovige?
De reden zit in je eigen hart, dat zo gemakkelijk meegetrokken wordt om de dienst van de Heere te verlaten. En zo kan je huwelijk letterlijk je ondergang worden. Maar een huwelijk in de Heere wordt gezegend met de gunst van de Heere.

Als extra hoort dat zich en van de leiders, en van de priesters en de levieten, en van het volk vermengd hebben met de afgodendienaars, dan breekt zijn hart.
Hij is geschokt, hij is verbijsterd, hij is verslagen.
Hij scheurt zijn kleding en trekt, als teken van rouw, haar uit zijn hoofd.

Waarom?
Om die vermenging van het heilige zaad, van het volk van God, met de mensen van de wereld.
Om het vervagen dus van de grens tussen kerk en wereld.
Niet omdat de wereld anders is geworden, maar omdat de mensen van de kerk wereldse patronen in hun leven hebben binnengehaald. Ze zijn, zoals de Bijbel dat noemt: gelijkvormig geworden aan deze tegenwoordige wereld.
Omdat ze de dingen die de ongelovige mensen leuk vinden, ook leuk zijn gaan vinden. Ze zijn hetzelfde gaan denken en voelen, gaan kijken en luisteren, gaan willen en doen.
Zijn leven om te consumeren? O, wij ook.
Zij leven voor het plezier van nu? O, wij ook.
Terwijl je juist zou verwachten, naar de eerdere straffen om hun zonden, en naar de grote dingen die de Heere gedaan heeft (nu Hij hen verlost heeft uit Babel), dat ze ver van de zonden zouden wegblijven en de Heere zouden dienen. Maar niet…

God heeft grote daden gedaan. Maar toch, gewoon werelds leven. Het hart gericht op de dingen die voorbijgaan, zonder besef van Gods heiligheid en de aanstaande eeuwigheid.
Is het ver weg? Of gaat Ezra 9 ook over ons?
Is er geen reden om met Ezra op deze dag ook biddend schuld te belijden?
Want zal er vrucht komen op ons werk, op het werk in de kerk, op de prediking van het Woord, dan kan en zal dat alleen maar zijn door de weg van het gebed.
Als wij, als predikant, kerkenraad en gemeente, samen bidden wat Ezra bidt in Ezra 9: 15.
Ik beschouw deze tekst als een samenvatting van zijn hele gebed, wat wij vanavond met Gods hulp gaan overdenken.
De tekst voor de preek kunt u vinden in Ezra 9:15:
Zie, wij zijn voor Uw aangezicht in onze schuld.

We overdenken met elkaar (dat is het thema voor de preek van vanavond):

Het gebed van Ezra

Er zijn 3 aandachtspunten. We letten samen eerst op de voorbereiding op zijn gebed, dan op de inhoud van zijn gebed, en als laatste op de houding van zijn hart in zijn gebed.
Dus: het gebed van Ezra”

  1. De voorbereiding op zijn gebed
  2. De inhoud van zijn gebed
  3. De houding van zijn hart in zijn gebed

Als eerste dus:

1. De voorbereiding op zijn gebed

Want, zo lezen we in vers 5: En omtrent het avondoffer stond ik op uit mijn bedruktheid, als ik nu mijn kleed en mijn mantel gescheurd had; en ik boog mij op mijn knieën en breidde mijn handen uit tot den HEERE mijn God.
We staan 4 dingen in dit vers.

a. Het eerste is: Ezra staat op, omtrent de tijd van het avondoffer.
Het is het moment waarop het lam geslacht wordt tot verzoening van de zonden. Als beeld van het komende Lam Gods, dat geslacht is op Golgotha.
Het is het moment waarop de priester met het reukwerk het heilige binnengaat, als beeld van de voorbede van de Heere Jezus Christus in de hemel.
Het is een moment waarop eeuwen later de roep klinkt aan het kruis: mijn God, mijn God, waarom hebt u mij verlaten?
Een gebed dat onbeantwoord bleef…
Het is de diepste reden, dat God dit gebed van Ezra en van zulke bidders wel hoort.

b. Het tweede wat we in dit vers zien is: hij staat op uit zijn bedruktheid.
Hij brengt zijn grote innerlijke beroering en dieper hou enigszins tot rust en stilte. Om te kunnen bidden.
Soms moeten we onze heftige emoties enigszins tot rust brengen, voordat we in stilte onze nood en onze gebeden voor de Heere neerleggen.

c. Het derde wat er staat in vers 5 is: hij buigt zijn knieën.
Dat, geliefde gemeente, werd bepalend voor de toekomst van deze teruggekeerde ballingen. En dit wordt ook bepalend voor onze toekomst.
Of we leven in de zonde (ook als kerkmensen), of leven van genade…, of we leven voor de dingen van nu, of gericht op God en de hemelse heerlijkheid… Dat wordt niet bepaald door ons uiterlijk, door wat we zeggen of door wat we in het openbaar bidden, maar door onze verborgen gebeden. Hier in het openbaar door Ezra ons voorgedaan.
In stilte gebogen, nederig, ootmoedig, klein voor God, smekend om genade.
Dit is het hart van christen zijn, van de gemeente zijn: buigen en bidden.
We zullen geen echte vrede en blijdschap ervaren, zonder dit gebed.

d. Het 4e wat er staat in vers 5 is: hij buigt zijn knieën en… hij breidt zijn handen uit, tot de HEERE, zijn God.
Deze buigende man weet Wie hij aanroept. De HEERE, zijn God. De belovende God van het verbond. Die hij door genade kent. En Die hem kent. Die rechtvaardig is. En die om Christus wil ook genadig is voor zondaars.

Hij breidt zijn handen uit om zijn schuld aan de Heere aan te bieden: Heere, hier is mijn schuld, hier is onze schuld. Neem die genadig aan, o Lam Gods.
Hij breidt zijn handen uit, zijn lege handen, wachtend op het antwoord van Gods genade.
Laten we zo, gemeente, ieder voor zich, ouderen en jongeren, in de tijd die voor ons ligt de Heere bidden: Heere, hier is onze schuld. Heere, wij wachten op u en op uw ontferming.
We gaan verder met ons tweede aandachtspunt:

2. De inhoud van zijn gebed

Je zegt: het is eigenlijk een merkwaardig gebed, dat gebed van Ezra. Want hij stelt eigenlijk geen enkele vraag. Kijk het thuis nog maar eens na.
Als wij bidden, hebben wij vaak een hele verlanglijst. Mogen we voor het komende seizoen dit en dat van U? Eten, drinken, kleding, succes met mijn studie of met mijn zaak, gezondheid, een goed of beter inkomen…?
Zeker, we mogen bidden (dat heeft de Heere ons Zelf geleerd) om ons dagelijks brood, om de dingen die we nodig hebben.
Maar wel altijd in het diepe besef: beter dan dit tijdelijke leven, is Gods goedertierenheid.
Denkend aan de woorden van de Heere Jezus: zoek eerst het Koninkrijk Gods en zijn gerechtigheid, en al deze dingen zullen u toegeworpen worden.

Ezra heeft geen vragen. Hij spreekt tegen de Heere uit wat leeft in zijn hart, en hij belijdt zijn schuld.
Gemeente, wij moeten minder vragen om al die dingen die we willen hebben, terwijl we eigenlijk niet weten of het wel goed voor ons is.
Wij moeten meer op onze knieën ons hart aan de Heere voorleggen en schuld belijden.
Hoe?
Net als Ezra. Een paar dingen vallen er op in zijn gebed.

a. Het eerste wat opvalt is dat Ezra zichzelf in zijn gebed plaatst voor Gods aangezicht.
Bidden is gemakkelijk, als je het voor jezelf doet. Als een soort ritueel. Zoals je je tanden poetst, zo bid je ook. Zonder erbij na te denken. Je bidt gewoon…, Voor jezelf.
Bidden wat anders als je diep van binnen voelt en weet: ik sta voor God. Voor Gods aangezicht. Voor hem, Die alles weet en ziet. Hij doorgrondt en kent mijn hart, hij weet mijn zitten en opstaan. Hij kent van verre mijn gedachten.

b. Het 2e wat opvalt in zijn gebed hangt hiermee samen. Wij zijn van het zelf altijd geneigd om de Heere te wijzen op verzachtende omstandigheden: Heere, ik deed zonde. Nou ja, was het eigenlijk wel zonde? Want ik deed het eigenlijk niet expres, ik bedoelde het goed. Het was eigenlijk een vergissing.
Maar voor het alwetende aangezicht van de Heere kan en wil Ezra niet anders dan de Heere eerlijk wijzen op verzwarende omstandigheden.
Kijk maar in vers 7: we zijn altijd al zo geweest, zoals we nu zijn. Onze vaders deden precies hetzelfde. Het zit in ons bloed.
En kijk maar in vers 8 en 9. Wij hebben genade van u gekregen. U hebt het hart van Koning Kores geneigd. U hebt ons verlost uit de ballingschap. U hebt ons niet verlaten. We hebben nieuwe hoop voor de toekomst gekregen. Maar toch…, Ondanks dat alles, hebben wij u verlaten.
Laten we in ons bidden, gemeente, nooit vergeten: we hebben gezondigd tegen Gods goedheid en zegen. En wat verzwaart dat onze schuld.

c. Het derde wat opvalt in zijn gebed is: hij rekent zichzelf bij dit alles, bij degenen die gezondigd hebben.
Hij wijst niet met zijn vinger, hij geeft geen schuld aan anderen. Hij is als priester, als ambtsdrager een met het volk, zoals ook wij behoren te zijn.
Als hij bidt en belijdt (en, gemeente, laten we dat ook samen doen op deze biddag)…
In vers 6: onze ongerechtigheden zijn vermenigvuldigd tot boven ons hoofd en onze schuld is groot geworden tot aan de hemel.
Als ik bij u wil ontdekken de lichte kijk naar al mijn en onze zonden, dan groeit de stapel al groter en groter, tot boven mijn hoofd, tot aan de hemel.
In vers 7: van de dagen van onze vaders aan zijn wij in grote schuld tot op deze dag.
Met andere woorden: het is niet nieuw. We zijn altijd zo geweest. Zo zijn wij. Wij hebben allen gezondigd en derven de heerlijkheid Gods ().
En ondanks al uw goedheid en zegen hebben wij (vers 10): uw geboden verlaten.
Terwijl we wisten, dat u ons had verboden om ons te vermengen met de wereld.
We wisten het, maar we deden het lekker toch. Bewust, moedwillig, opzettelijk.
Gemeente, we weten wat zonde is: verzet tegen God, afval van God, opstand tegen God. En we doen het toch.
Dieper buigt Ezra in zijn schuldbelijdenis, als hij uiteindelijk zegt in vers 14: we waren het waar het als u ons verteerd zou hebben. Maar in uw genade en geduld hebt u dat niet gedaan.
Het zijn de goedertierenheid in des HEEREN, zegt Jeremia, dat wij niet vernield zijn, dat zij een barmhartig heden geen einde hebben (klaagliederen 3: 22).

Ezra legt zijn schuldige hart voor de Heere neer. In onze tekst, in vers 15: Zie, wij zijn voor Uw aangezicht in onze schuld; want er is niemand die voor Uw aangezicht zou kunnen bestaan, om zulks (dat wil zeggen: om dit).

Gemeente, zal er leven komen in onze dorre doodsbeenderen, zal de Geest des Heeren dit huis doorwaaien, zal deze plaats bewogen worden vanwege de stem van God spreken…, Zal de winter overgaan, zullen de bloemen gezien worden in [plaatsnaam], zal de zangtijd, zal de lente genade raken, zal de stem van de tortelduif gehoord worden in ons land, zal de stem van Christus gehoord worden in de prediking van het evangelie, zal er een tijd van geestelijke bloei en opwekking aanbreken in deze laatste dagen, het zal alleen zijn, het zal alleen kunnen door de weg van schuldbelijdenis: diep gebogen, schuld belijdend, handen uitstrekkend naar God.
Maar wel: voor Gods aangezicht, onder de geur, onder de reuk van het avondoffer, onder de geur, onder de reuk van het kruis. Voor Gods aangezicht, aan de voeten van Christus, die nooit zonde gekend en gedaan heeft, maar vrijwillig en vol zondaarsliefde de schuld van zulke zondaars op zich nam.

Hier wordt ons, lieve vrienden, door Ezra de weg gewezen.
Laten wij dan toch ook zeggen: wij hebben gezondigd! Wij hebben gedaan wat kwaad is in uw oog.
Maar niet zonder onze handen uit te strekken naar Hem, Die zo van harte bereid is om onze ongerechtigheid te verzoenen en om onze schuld weg te nemen. Die ons uit de grond van Zijn hart toeroept: Wend u naar Mij toe en word behouden. Kom tot Mij, u die vermoeid en belast bent, Ik zal u rust geven.

Ezra buigt voor God. Letterlijk, op zijn knieën. Laten we dat, gemeente, vooral ook doen. Veel in de eenzaamheid, letterlijk buigend bidden voor God.
Maar Ezra buigt ook in zijn hart heel diep voor God, als hij zegt in vers 15: O HEERE, God Israëls, U bent rechtvaardig.
Als berouwvolle zondaars erkennen we dat God rechtvaardig is. En dat wij geen rechten hebben. Dus buigen we diep. Maar niet wanhopig, niet zonder hoop. Want juist in dat buigen voor God, trekt de Heere ons met liefde naar hem toe. Geeft hij ons hoop, op Hem!

En dus zegt Ezra niet: Heere, u bent rechtvaardig, laat ons nu maar omkomen.
Hij buigt voor God, maar grijpt de Heere tegelijkertijd in zijn schuldbelijdenis vast. Pleitend op, wijzend naar…?
Niet naar iets van zichzelf of van het volk. Maar naar Gods naam: HEERE (met 5 hoofdletters geschreven), trouwe God van het verbond. Wij hebben u, o onze God, verlaten. Daarom is onze schuld veel groter, dan van die mensen die u niet kennen, die niet gedoopt zijn. Maar in uw trouw, verlaat ons niet! O, God van Israël! O, onze God!
Die toch gezegd hebt: ik zal u tot een God zijn.

Dit is geen vrijpostig pleiten. Zo in de trant van: Heere, beloofd is beloofd. Vanzelfsprekend zult u ons genadig zijn.
Dat de Heere zijn naam over Israël, over ons heeft uitgesproken (over ons in het sacrament van de heilige doop) zijn naam en zijn trouw over zo’n ontrouw volk, dat geeft uiteindelijk een veel diepere dimensie aan het gebed van Ezra, zoals we gaan zien in ons derde punt:

3. De houding van zijn hart in zijn gebed

a. Het hart van Ezra is als 1e vol schaamte.
Kijk maar in vers 6: En ik zeide: Mijn God (u bent altijd trouw geweest, u hebt het teken van uw trouw aan mijn lichaam getekend), ik ben beschaamd en schaamrood om mijn aangezicht tot U op te heffen, mijn God.
Berouw gaat over schuld. Maar is ook onlosmakelijk verbonden aan schaamte.
Denk maar aan de tollenaar: hij staat van verre, hij wil ook zelfs de ogen niet opheffen naar de hemel, hij buigt beschaamd zijn hoofd en slaat op zijn borst: o God, wees mij zondaar genadig (Lukas 18: 13).
Het is diepe schaamte in Ezra’s hart. En de Heere geve dat ook ons. Schaamte die zich verdiept, als we denken aan onze God. Hij heeft ons gezegend, hij heeft ons gezorgd, hij heeft ons gedragen en verdragen en beloofd ons tot een God te zullen zijn. Maar wij hebben niet anders gedaan dan proberen om ons aan hem en de zegen van zijn verbond te ontworstelen, om onze eigen zin te doen en van hem weg te gaan.
Het past ons om te bidden: O Heere, onze God, wij zijn beschaamd en schaamrood om ons aangezicht tot U op te heffen, o onze God.

b. Er is schaamte in zijn hart, en (in de tweede plaats) ook: sprakeloosheid.
Kijk maar in vers 10 en 11. Daar zegt Ezra: En nu, wat zullen wij zeggen, o onze God, na dezen? Want wij hebben Uw geboden verlaten, die U geboden had door den dienst Uwer knechten, der profeten.
Hij is verbaasd, hij is sprakeloos: Heere, wat moeten we zeggen? We zijn verloren. En nu? Hoe moet het toch verder? Kan het ooit nog goed komen? Onze schuld is zwaar, we hebben Uw wetten geschonden.

c. Er is schaamte in zijn hart, verbazing, en ook (in de 3e plaats): vrees.
Kijk maar in vers 14: Zoudt U niet tegen ons toornen tot verterens toe, dat er geen overblijfsel noch ontkoming zij?
Zou u ons niet wegdoen van voor uw ogen, Heere? Het zou rechtvaardig zijn. We zouden u geen ongelijk kunnen geven.

Schaamte, sprakeloosheid en vrees tekenen het hart van de biddende Ezra.
En wat doet hij daarmee? En wat doet u, met uw schuldige hart, daarmee?
Hij legt zich neer aan Gods voeten. We horen geen vragen. We horen de onhoorbare stilte van een gebroken en verslagen hart. Het doet denken aan Psalm 38, waar we samen uitgezongen hebben: zie mij, HEERE, tot u vluchten!

Ezra legt zich in zijn gebed aan Gods voeten. Hij wacht op God.
En de Heere laat hem buigen aan Zijn voeten. En zo is de Heere nog steeds.
Kom dan toch, zondaars, vol van schuld, schaamte en nood. Er is plaats bij God. Om te buigen en te wachten aan Zijn voeten.

Ezra legt zich in zijn gebed aan Gods voeten. Hij wacht op God.
Op de tijd van het avondoffer, waarin het onuitgesproken gebed is opgesloten: Heere, alstublieft, om het Lam! Doe verzoening over onze zonden om het bloed van het Offer.
Wat zal het komende seizoen gezegend worden, als we zo, gemeente, buigen aan Gods voeten: schuld belijdend, vol van schaamte, diep onwaardig, met het oog op het grote Avondoffer, het Lam Gods.

Laat ons, gemeente, biddend de weg gaan, die de Heere ons hier wijst.
Laten we buigen aan Zijn voeten.
Laten we breken met de zonde, zoals ze ook gaan doen in Ezra 10.
Laten we onze zonden belijden, al onze overtredingen van al Gods geboden.
Laten we ons met schaamte vernederen voor Gods alwetendheid.
En laten we onze verslagen harten richten op het grote Avondoffer, het Lam Gods.

Het is de Heere Zelf, de trouwe God van het verbond, Israëls God (o, zondaars, schep moed!), Die belooft: Als u die weg gaat, van bekering en berouw (en ik wil u daar brengen!), dan zal Ik uit enkel genade uw afkeerdingen genezen. Dan zal Ik om het geslachte Lam, ten tijde van het avondoffer geslacht op Golgotha, dan zal ik om de gekruisigde Christus uw zonden verzoenen, uw schuld bedekken en nooit meer op u toornen of op de schelden. Dan zal Ik Zelf degenen die treuren vertroosten.

Gemeente, er is genade, overvloeiende genade voor de grootste van de zondaars!
Als wij bidden met Jeremia: Hoewel onze ongerechtigheden tegen ons getuigen, o HEERE, doe het om Uws Naams wil; want onze afkeringen zijn menigvuldig, wij hebben tegen U gezondigd.
Als we de hoop op onszelf opgeven, met een gebroken oog zien op de koperen slang, op de verhoogde Christus, dan zal hij onze schuld betalen en ons terugbrengen tot de vrede met God.
Daarom, wie u ook bent: dit is de weg. Leg u biddend aan zijn voeten.
Wie tot Hem komt, zal hij geenszins uitwerpen.

Laat ik tot slot, gemeente, een paar verschillende soorten mensen onder ons aanspreken.
a. In de 1e plaats: u die niet bidt, biddeloze mensen.
Het loopt zo niet goed met u af. U bent op weg naar uw eeuwige ondergang.
Kom tot bezinning. Ga uw knieën buigen en uw schuld belijden voor God.
U bent niet overtuigd van uw ellende? Vraag er dan om. De Heere wil het u geven.
U ziet uw zonden en hemelhoge schuld niet? Vraag er dan om. Want de Heere opent ogen der blinden. En laat u alstublieft waarschuwen.
De weg naar de vrede met God, de weg naar de hemel is een weg van berouw, van schaamte en vernedering voor God.
De weg van plezier hebben, van het consumeren van de dingen van deze tijd, van leven voor het hier en nu, is de weg naar de hel.
Beef toch (zoals staat in vers 4) voor het Woord van de Heere, en buig voor hem.

Onze lieve Heere en Zaligmaker is bereid om uw hart te breken, om uw ogen te openen, om uw schuld te vergeven en om u met God te verzoenen.
Bekeer u dan toch van uw zonden. Breek met de afgoden van deze tijd.
Word wakker uit uw dodelijke slaap. En zoek de Heere terwijl hij te vinden is.
En laat u vandaag nog met God verzoenen. Want misschien is het morgen te laat.

Wij bidden in stilte met en voor u, zoals Ezra ook bad voor degene die hem lief waren: o onze God, breek toch het hart van al degenen die onbekeerd op weg zijn naar de grote ontmoeting met u. Open toch vanavond de ogen van de blinden!

b. Ontwaakte zondaars, wakker geworden uit uw dodelijke rust.
U voelt iets van het gewicht van uw zonden. U ziet iets van het dodelijke gevaar van uw leven.
Laat u niet in slaap wiegen. U moet met God verzoend worden.
Rust dan niet op wat u hebt of op wat u mist. Maar leg u met al uw nood en dood, net als Ezra, aan Gods voeten, aan de voeten van Christus.
Zeg met Jakob: ik laat u, Heere, niet los, tenzij u mij zegent.
Zeg met de tollenaar: over God, wees mij zondaar genadig.
Zeg met de blinde Bartimeüs: zone Davids, ontferm u over mij.
Geef het niet op. Vind geen rust in een andere manier van leven, in uiterlijke godsdienst, in innerlijke ernst. U hebt de Zaligmaker nodig, u hebt Christus nodig. Eerder mag u geen rust vinden.
Hij is bereid om u genadig te zijn. Hij breidt zijn handen tot u uit.
O zondaars, kom. Christus is bereid om uw hart te nemen.
Laat u alles afnemen en neem hem door Gods genade aan, op zijn voorwaarden alleen. Geef aan hem uw verloren, onwillige en vijandige hart, uw zonden en uw schuld, en hij zal u brengen tot de zalige ruil: onverdiende genade en gerechtigheid voor uw hemelhoge schuld, en u zult voor eeuwig zijn eigendom zijn.

c. Kinderen van God, geliefde medechristenen.
Een helder kenmerk van een oprecht christen is dat hij of zij rouwt over eigen zonden en over de zonden van anderen.
Want onze zonden doorsteken het hart van onze lieve Heere en Zaligmaker. Als de Heilige Geest ons dat laat zien (voor het eerst of opnieuw), dan wordt de profetie van de profeet Zacharia werkelijkheid: zij zullen Mij baanschouwen, Dien zij doorstoken hebben; en zij zullen over Hem rouwklagen als met de rouwklage over een enigen zoon; en zij zullen over Hem bitterlijk kermen, gelijk men bitterlijk kermt over een eerstgeborene.

Dat is wat Paulus luidt uitroepen: ik, ellendig mens.
Mijn zonden tegen Gods wet zijn bitter. Maar dat ik mijn Zaligmaker ermee doorsteek, wat een diep ellendig mens ben ik!

Maar onze zonden en schuld te dringen ons ook om blijvend en steeds weer te zien op dat geslachte Godslam, op de Heere Jezus, door wiens striemen wij genezen zijn. Op Hem, van wie Johannes zegt: hij is een verzoening voor onze zonden.
En dat zien op Jezus, leert ons om ootmoedig te zijn, zoals ook hij ootmoedig was en nederig van hart.
Dat zien op Jezus leert ons om de zonden van anderen voor God te belijden, als zijnde ook onze zonden.
En dat zien op Jezus dringt ons ook tot een heilig leven. Want wie zou de Zaligmaker, die ons zo uitnemend heeft liefgehad, ooit opnieuw willen doorsteken?

Onze heiligmaking groeit dus niet op de bodem van onze goede voornemens. Ze is niet het resultaat van de eindeloze vraag: wat zal ik doen om beter te worden?
Nee, onze heiligmaking groeit aan de voet van het kruis. Waar ons zien op de gekruisigde Christus ons in gebed en geloof vernieuwt naar Zijn beeld.

Gemeente, wie u ook bent, laten we ons in het komende seizoen zo voor de Heere biddend neerleggen.
Dan zal hij ons, midden in onzekere en bange tijden, geven wat we nodig hebben voor ons dagelijkse leven. Maar vooral ook: zijn gunst en genade in Christus.

Komt en laat ons wederkeren tot den HEERE, want Hij heeft verscheurd en Hij zal ons genezen; Hij heeft geslagen en Hij zal ons verbinden (Hosea 6: 1).

Amen.