Gekomen tot het Zijne, niet aangenomen (Johannes 1) – kerst

Gekomen tot het Zijne, niet aangenomen
Preek Johannes 1:11-13: Hij is gekomen tot het Zijne, en de Zijnen hebben Hem niet aangenomen. Maar zovelen Hem aangenomen hebben, dien heeft Hij macht gegeven kinderen Gods te worden, namelijk die in Zijn Naam geloven; welke niet uit den bloede, noch uit den wil des vleses, noch uit den wil des mans, maar uit God geboren zijn.

Thema preek: Gekomen tot het Zijne, niet aangenomen

De komst van het Woord.
1. Het Woord verworpen (vers 11)
2. Het Woord aangenomen (vers 12 en 13)

PDFAudio

Preek: Gekomen tot het Zijne, niet aangenomen

Gemeente, de tekst voor de preek van vanmorgen/vanmiddag kunt u vinden in
Johannes 1:11-13. Daar lezen we het Woord van God als volgt:
Hij is gekomen tot het Zijne, en de Zijnen hebben Hem niet aangenomen. Maar zovelen Hem aangenomen hebben, dien heeft Hij macht gegeven kinderen Gods te worden, namelijk die in Zijn Naam geloven; welke niet uit den bloede, noch uit den wil des vleses, noch uit den wil des mans, maar uit God geboren zijn.

Het thema voor de preek is:
De komst van het Woord.

En we letten op twee aandachtspunten:
1. Het Woord verworpen (vers 11)
2. Het Woord aangenomen (vers 12 en 13)

Als eerste dus:

1. Het Woord verworpen

Het zou je maar gebeuren. Je bent als vader en moeder een tijd lang weggeweest, terwijl de kinderen thuis bleven, en eindelijk kom je weer thuis… je belt aan… één van de kinderen doet open…. kijkt je verbaasd aan en zegt: ‘Hm, wie bent u eigenlijk? Ken ik u ergens van? Oh ja, ik geloof van wel… Maar ik had u eigenlijk nog niet verwacht…’
En de deur valt voor je neus dicht.
Welkom thuis! Niet dus…

Destijds was het veel erger. Ze was hoogzwanger, Maria. Ze had een lange reis achter de rug en was ongetwijfeld doodmoe.
Is er plaats bij u in de herberg? Nee, helaas niet. Bij u? Nee. Bij u? Nee.
Geen plaats. Geen plaats voor Jozef en Maria. Geen plaats voor de Zoon van God in deze wereld.
Dat is de trieste conclusie bij alle gezelligheid van kerst: geen plaats.

Voor? Voor het Woord. Voor het Woord dat vlees, dat mens geworden is.
Hij is gekomen. Eeuwenlang was Zijn komst voorzegd. En nu eindelijk…, eindelijk is Hij gekomen…
Geen groter eer viel ooit deze aarde te beurt. De Zoon van de Allerhoogste kwam naar deze wereld. Hij verliet het huis van Zijn Vader, vol van glorie en heerlijkheid, en daalde af in deze ellendige wereld. Gods liefde zelf gaf Hem aan deze verloren wereld.

Hij kwam tot het Zijne. De wereld was van Hem. De wereld was door Hem gemaakt. Hij, de grote Maker, Eigenaar, Heerser en Redder van deze wereld, was hier. Maar de Zijnen hebben Hem niet aangenomen.
Hier klinkt de klacht van Jesaja in door: een os kent zijn bezitter, en een ezel de krib van zijn heer, maar Israël heeft geen kennis, Mijn volk verstaat niet.

Een koe heeft meer verstand dan wij. Een os kent zijn bezitter. Maar wij kennen onze Maker en wettige Eigenaar niet.
Want dat laatste zit opgesloten in die woorden: tot het Zijne. Tot Zijn bezit, waar Hij recht op heeft, tot Zijn eigendom. Dat is deze wereld. Dat zijn wij.
Dichterbij nog: Israël was Zijn bijzondere eigendom. Dat waren Zijn vrienden, Zijn betrekkingen.
God had recht op Israël. God heeft recht op ons, op jou. Wij zijn door Hem geschapen en gemaakt. Je bent door Hem gebracht op het erf, op het terrein van het verbond. Je bent gedoopt. Daarmee heeft God gezegd: Ik heb recht op jouw leven. Ik ben gekomen tot het Mijne, maar ze hebben Mij niet aangenomen. Ze hebben Mij niet verwelkomd, niet geaccepteerd, niet binnen gelaten, niet omhelsd.

Kerst is een onbegrijpelijk wonder: God zendt Zijn Zoon, ongevraagd, naar een wereld verloren in zonde en schuld.
Maar kerst is tegelijkertijd de diepste vernedering voor ons mensen: wij hebben Hem verworpen, wij hebben Hem niet ontvangen, maar de deur dichtgegooid.

Ja, vroeger al in het paradijs. Toen wij weggegaan zijn, bij God vandaan. Maar meer nog. Desondanks heeft God je geroepen, jongens en meisjes, heeft God je apart gezet, je bent gedoopt. Maar je zegt steeds: Nee!
Je bent niet alleen gemaakt en door God apart gezet, maar God zorgt ook iedere dag voor je leven, voor je gezondheid, voor je werk… Maar je zegt: Nee!
Ja, ik wil wel Uw gave en Uw giften, maar tegen U zeg ik: Nee!
God roept ons toe met al de liefde van Zijn hart: kom toch tot Mij! Maar ik zeg: Nee! Verlaat toch uw boze wegen en uw verkeerde gedachten en bekeer u tot Mij. Maar ik zeg: Nee!
Terwijl de liefdetranen als het ware over Zijn wangen lopen, roept Hij ons toe: bedenk toch wat tot uw eeuwige vrede dient! Maar ik zeg: Nee!

Raakt u dat nu niet?
Wat tekent dit onze slechtheid en onze verlorenheid! Kom…!
Nee!

Wat is toch de reden, van al dat weigeren, van al het uitstellen? Wat is toch de reden van dat: niet aannemen?
Niet dat u niet mag. Dat staat nergens in de Bijbel. Er staat nergens: u mag Hem niet aannemen. Er staat juist: die dorst heeft kome, en die wil die neme van het water des levens om niet.
Dus, wat is de reden van dat niet aannemen?
Niet dat u niet mag.

En ook niet dat u niet kan. Dat is verdraaiing van de tekst. Dat staat er niet. Dat maken we er wel graag van, maar dat staat er niet.
Er staat niet: Hij is gekomen tot het Zijne, maar de Zijnen konden en mochten Hem niet aannemen. Er staat: ze hebben Hem niet aangenomen.

Maar waarom dan niet?
Jongens en meisjes, denk eens even verder met me mee over dat woordje ‘aannemen’.
Stel je krijgt een cadeautje. Je komt uit school, met je tas, met je jas, en met al je andere spullen… En iemand zegt tegen je: ‘Hier, een pakje…’
Wat moet je dan doen? Dan moet je al je spullen neerzetten en je lege hand uitsteken. Stel, je gaat op kraambezoek. Leuk, baby’tje kijken. Je wil hem of haar vast wel even vasthouden. Maar je wil tegelijkertijd ook je beschuit met muisjes eten, en wat drinken en verder met je boek… Ja, dat gaat dus niet. Mama zegt: ‘Nu moet je eerst even alles wegleggen, anders kan je de baby niet vasthouden.’
Je moet eerst lege handen hebben. Je moet eerst alles kwijt zijn, voordat je het kindje in je armen sluiten kan. En zo is het ook met kerst.

Je moet alles uit handen geven.
Je eigen naam moet eraan, anders krijgt de Naam van de Zoon van God geen waarde.
Je eigen leven moet eraan, anders zoek je het leven niet in de Heere Jezus.
Je moet alles uit handen geven. Alles moet eraan. Alles van jezelf moet schade en drek, verlies en vuil worden, anders wordt de Heere Jezus Christus nooit uitnemend.

Niet aangenomen: ik wil niet, ik heb Hem niet nodig.
Maar zovelen (vers 12) Hem aangenomen hebben, dien heeft Hij macht gegeven kinderen Gods te worden, namelijk die in Zijn Naam geloven.
De massa, binnen de kerk en buiten de kerk, heeft Hem veracht en verworpen.
Maar er zijn er ook (‘zovelen’ staat er; personen, individuen) die Hem wel aangenomen hebben.

U zegt: ‘Dat klinkt fout, dat kan niet. Een mens kan niets aannemen’.
En toch staat het er zo. En dit is het Woord van God. En dus laten we gewoon staan wat er staat.
Aannemen, dat betekent (zo zegt de bekende dominee Comrie) drie dingen:
Toestemmen in wat er aangeboden wordt. Loslaten van alle houvast: je hand open doen en alles loslaten. Dus dan ben je alles van jezelf kwijt. En Jezus alleen en Hem geheel omhelzen, met je hele hart en met je hele ziel.
Zodat je ziet dat je meer niet nodig hebt, en dat het met minder niet kan.

Dus, drie dingen. Toestemmen in wat aangeboden wordt. En ook het ermee eens worden hoe het aangeboden wordt.
U mag iets kopen, maar u moet er wel iets voor betalen?
U mag iets ruilen? U geeft iets moois, u geeft uw gebeden en tranen, u geeft uw nederigheid en ootmoed, en dan krijgt u van Mij (God) daar iets anders, ook iets moois, voor terug?
U mag komen, maar u moet wel iets meebrengen?
Nee! Zo wordt het niet aangeboden!
O alle gij dorstigen! komt tot de wateren, en gij, die geen geld hebt, komt, koopt en eet, ja komt, koopt zonder geld, en zonder prijs, wijn en melk!
U mag komen, maar verder gaan op het pad van de zonde, dat doet er niet zo toe?
Nee! De goddeloze verlate zijn weg en de ongerechtige man zijn gedachten, en hij bekeerde zich. Zo zal God Zich zijner ontfermen!

Zo zal God Zich zijner ontfermen! Zit hier, bij dat laatste vaak ook niet ons probleem? Dat het ons ontbreekt aan bereidheid om te geloven dat God echt meent wat Hij zegt?
Als God zegt: ‘Kom met uw zonde en schuld, Ik zal ze vergeven.’
Hoe vaak denken wij dan niet: ‘Zou dat wel echt waar zijn? Zou God dat wel echt menen? Ben ik daarvoor niet te slecht?’

En wat ontbreekt het ons vaak aan bereidheid om alles los te laten? Dat wil ik niet. Ik wil niet uitgeschakeld worden.
Maar laat toch, beste vrienden, alles los. Al je eigen werken en alle hoop op jezelf.
U zegt: Maar dan wordt het hopeloos!
Ja, dat is waar. Maar alleen zo, in die weg krijgt Christus waarde voor je hart.

Toestemmen. En: Loslaten.
Wat allemaal?
Je kunde wat betreft de weg van de zaligheid. Dat je het allemaal zo goed weet: eerst moeten dit gebeuren en dan moet dat gebeuren, en dan doet God dat… Laat het allemaal toch los.
Loslaten. Wat allemaal?
Alles waarmee je denkt nog iets voor God te zijn. Je tranen, je liefde, je gebeden. Waarvan je diep in je hart denkt: de Heere zal het toch wel waarderen, de Heere zal toch wel blij zijn met mijn roepen, met mijn vragen, met mijn ootmoed, met mijn gevoel van onwaardigheid.
U kunt het kind van Bethlehem niet in de armen nemen (denk nog maar even terug aan dat kraambezoek) als je nog van alles van jezelf in je armen hebt.
U zult Christus nooit met uw hele hart kunnen omhelzen (denk maar wat Comrie zegt) als je nog hoop hebt op iets van jezelf.

Moeten we niet eerlijk zeggen: hier stuiten we op een onmogelijkheid?
Dit wil ik niet! Dit kan ik niet! Alles in mij komt hiertegen in verzet. Hier openbaart zich ten diepste mijn oude, diepe Adamsverzet. Hier stuit ik op wat onze Dordtse Leerregels noemen: de boosheid, de wederspannigheid, de hardigheid in mijn wil en hart.
Ik moet gewillig gemaakt worden. Want anders wil ik de Zaligmaker niet, anders heb ik Hem niet nodig. Want…, ik wil het zelf doen.

Aannemen, wat is dat?
Pak het maar! Nee, pakken is anders.
Pakken doe je zo (handgebaar, met een geopende hand naar beneden)! De echte Jezus laat Zich trouwens helemaal niet pakken.
Maar aannemen doe je zo (handgebaar): met een geopende hand naar boven.

Aannemen, wat is dat?
Comrie zegt: aannemen is toestemmen, loslaten en: Omhelzen!
Onze tekst zegt: dat is in Zijn Naam geloven.

In Zijn Naam. Hoe is Zijn Naam?
Als ik die vraag beantwoord, dan ziet u ongetwijfeld hoe gepast Hij voor u is. Voor wie? Voor u die zo gebukt gaat onder uw onkunde, uw armoede, uw schuld, uw onreinheid en zonde. Voor u die zo gebukt gaat onder uw schuldige onvermogen, onder uw schuldige onwil. Voor u die zegt: dat ik niet kan, dat ik niet wil, en: dat is mijn eigen schuld.
Hij is zo gepast voor u, die Hem achterna roept, die Hem achterna huilt, voor u die Hem zoekt en die naar Hem vraagt.

Geloven in Zijn Naam. Wilt u weten hoe Zijn Naam is?
De Naam van het kind van Bethlehem is Wonderlijk. Als u geen uitweg meer ziet, dan opent Hij op een wonderlijke wijze de weg.
Zijn Naam is Raad. Hij geeft raad aan de radeloze mensen.
Zijn Naam is sterke God. Hij is machtig en bereidwillig om een verloren mens met God te verzoenen.
Zijn Naam is Vader der eeuwigheid. Hij is de eeuwige God, de Almachtige.
Zijn Naam is Vredevorst. Hij is het die u Zijn vrede biedt.
Zijn Naam is Brood des levens. Brood, voor hongerigen, voor mensen die hongeren naar de gerechtigheid.
Hij wordt genoemd het Water des levens. Water, voor dorstigen, voor mensen die dorsten naar de gerechtigheid.
Hij noemt zichzelf de Bruidegom, die Zijn liefde verklaart aan een zwarte bruid. En die Zijn handen uitstrekt om u te omhelzen.

U zegt: hoe zal ik Hem omhelzen? Ik weet niet hoe het moet…
Maar Hij is het die vanmorgen/-middag tegen u zegt: Sta op, Mijn vriendin, Mijn schone, en kom. Dan zal Ik u omhelzen. En dan, dan zult u Mij ook omhelzen.

In Zijn Naam geloven.
Dat is geloven in Zijn deugden, in Zijn volmaaktheden.
Dat is geloven in Wie Hij is en wat Hij wil zijn voor een arme zondaar.
Dat is geloven dat God rechtvaardig is, en heilig. Wat de zondaar doet uitroepen: ik kan voor U niet bestaan! Terwijl ons hart toch niet kan nalaten om Hem te zoeken en Hem achterna te schreien, en toch te geloven dat Hij is wat Hij zegt, namelijk: een Schuilplaats voor verdrukten, een Hoog Vertrek in tijden van benauwdheid. Een Troost voor ongetroosten, voor door onweder voortgedreven mensen.
Een bekwame Arts voor alle zielenkwalen, een Zaligmaker, die het gekrookte riet niet zal verbreken en de rokende vlaswiek niet zal uitblussen.
Een Zaligmaker, die het verlorene zoekt. Die zo van harte bereid is om zondaars zalig te maken. Die Zijn handen vol van liefde uitstrekt naar hen die Hem zoeken, om hen… (en dat is het 3e wat Comrie zegt): om hen te omhelzen.
Het is waar: Hij laat roependen vaak wachten, en Hij beproeft degenen die komen. Maar het is Zijn innige wens en Zijn diepste verlangen dat u met uw verloren leven vluchten zou tot Hem.

En toch kunnen er in het leven van zulke zoekende zondaars nog zoveel bezwaren, nog zoveel vragen zijn. Ik noem er een paar.

Een eerste bezwaar is wat ik genoemd heb: ik kan het toch niet pakken?
U weet ondertussen het verschil: dit is pakken (handgebaar) en aannemen doe je zo (handgebaar).

Een tweede bezwaar. U zegt: ik durf niet te geloven, dat dit alles voor mij zou zijn. Als mijn hart nu beter zou zijn, als ik meer zou liefhebben en meer zou bidden, dan…
Ja, dan kon u delen, dan kon u daarmee iets kopen, dan was u iets. Maar Christus zegt: Ik wil alles zijn voor een mens die niets is van zichzelf. Lever dat laatste wat u hebt toch in.

Een derde bezwaar. U zegt: ik ben het niet waard, dat ik dit alles zou krijgen.
Ja, u meent het oprecht, dat weet ik. Maar u doet alsof de Heere dat niet weet. Maar wees niet bang: de Heere vindt ook dat u dat allemaal niet waard bent.
Maar wees ondertussen in uw hart voorzichtig. Wees voorzichtig, pas op dat er onder uw onwaardigheid geen hoogmoed kruipt. Want ook dat is niet de prijs waarmee u uiteindelijk kopen kan.

Een vierde bezwaar. U zegt: mijn oma zei vroeger altijd… Ja, en dan komt er iets.
Ja, maar je kunt beter naar de Heere luisteren, dan naar oma.

Dit zegt de Heere: ‘Kom, armen, treurenden, u bent nu al zo lang dicht bij de kribbe van Bethlehem. Kijk nu eens, en zeg nu eens eerlijk: is Hij niet geschikt voor u? Is dit voor u geen geschikte Zaligmaker? Is deze Zaligmaker niet gepast voor iemand die niets meer heeft? En luister toch naar wat Hij tegen u zegt: kom toch tot Mij, allen die vermoeid en belast zijt en Ik zal u rust geven.’
U zegt: ‘ik voel zo mijn onvermogen, mijn verzet. Ik ben het. Ik ben het die niet wil en die niet kan. En dat is mijn schuld. O God, wees mij zondaar genadig!’

Wat een troost is het dan, dat deze tekst ook iets oplicht van de sluier van Gods verborgen werk. Als de Heere alle oprecht zoekende, roepende en vluchtende zondaars als het ware toefluistert: vrees niet, u kan het niet, uw hart is vol verzet. Ik weet het, Ik zie het, maar vrees niet: Ik zal het Zelf doen.
We zullen dat ook verder zien in onze tweede gedachte. We zingen als voorbereiding op ons tweede punt Psalm 103:7:

Geen vader sloeg met groter mededogen
Op teder kroost ooit zijn ontfermend’ ogen,
Dan Israëls HEERE op ieder, die Hem vreest;
Hij weet, wat van Zijn maaksel zij te wachten,
Hoe zwak van moed, hoe klein wij zijn van krachten,
En dat wij stof, van jongs af, zijn geweest.

De komst van het Woord. Daar gaat het over in de preek.
Het Woord verworpen, en nu in de tweede plaats:

2. Het Woord aangenomen.

We lezen in vers 12 en 13: Maar zovelen Hem aangenomen hebben, dien heeft Hij macht gegeven kinderen Gods te worden, namelijk die in Zijn Naam geloven; Welke niet uit den bloede, noch uit den wil des vleses, noch uit den wil des mans, maar uit God geboren zijn.
De menigte veracht Christus. Maar sommigen nemen Hem aan. Die stemmen toe, die laten los, en omhelzen de Zaligmaker.
En zij worden kinderen van God genoemd. Door de Heere Zelf. Van Hem krijgen zij die naam.
Wonderlijk is dat. Kinderen des toorns, weggelopen kinderen, die de liefde van de Vader verzondigd hebben, worden teruggebracht. Door Christus teruggebracht bij de Vader, en als kinderen aangenomen.

Hoe? Door een wonder!
Nog nooit is iemand uit zichzelf teruggekeerd.
Het is, zo schrijft Johannes: niet uit den bloede. Het is niet door afkomst.
Je krijgt het niet van je vader of van je moeder, en ook niet van opa of oma.
Het is niet uit de wil des vleses. Het komt niet van dat zondige, Gode vijandige vlees. Dat is niet in staat en dat is ook onwillig om terug te keren.
En: het is niet uit de wil des mans. Het is niet door natuurlijke voortplanting, door gewone geboorte.

Hier valt de mens er helemaal buiten. Je wordt kind van God door uit God geboren te worden. Door van bovenaf geboren te worden. Door, door de Heilige Geest opgewekt te worden uit je geestelijke dood. Door levend gemaakt te worden, door wederom geboren te worden.
Het is God (zeggen onze Dordtse Leerregels) die het gesloten hart opent. Hij vermurwt wat hard is. Hij besnijdt dat onbesneden is. En dan, wat een troost (het is Gods werk): De wil wordt(!) vernieuwd. Wat dood was wordt levend. Wat slecht was wordt goed. En nog een keer: Wat niet wilde gaat nu wel willen! En wat ongehoorzaam was wordt gehoorzaam.

Niemand die weigert, die afwijst, die niet wil aannemen, kan dat volhouden, als de Heilige Geest gaat werken.
En iedereen die denkt dat hij wel wil, die gaat zijn onwil en vijandschap erkennen en belijden. En iedereen die denkt dat hij zo nederig en ootmoedig is, die gaat zijn hoogmoed belijden.

Het is ten diepste God Zelf die de wil beweegt, die de wil in beweging brengt om (zoals Comrie dat zegt): toe te stemmen, in te leveren en te omhelzen.
De puriteinse dominee Boston zegt: De Geest past het Woord van het Evangelie zo op het hart toe, dat wij het gretig omhelzen en door geloof op onszelf toepassen.
Dat is het werk van de Heilige Geest. Dat is het toepassende werk van de Heilige Geest. Die alle afkeer en opstandigheid overwint. En die gewillig gemaakt om Christus te omhelzen.
Het is de Heilige Geest die geloof en bekering werkt. En zonder dat zal niemand ooit tot Christus komen om Hem te omhelzen.

Die Hem aangenomen hebben, die zijn (zo zegt vers 13) uit God geboren, tot kinderen. En, jongens en meisjes, als je op kraambezoek bent, wat zegt zo’n kindje, dat nieuw geboren is?
Dat zegt helemaal niets. Dat slaapt. En als het wakker is, dan huilt het, dan heeft het honger en dorst. En als het gedronken heeft, gaat het weer verder slapen.
Zo’n pasgeboren kindje zegt niet gelijk: ‘Ik hou van papa en mama.’
En toch is er een onverbrekelijke band tussen moeder en kind. De liefde en zorg van moeder binden een (door en door) afhankelijk kind.

Waaraan kan je weten of je zelf kind van God bent?
Sommigen zeggen: als je zeker en heel bewust de Heere Jezus Christus hebt omhelsd. Maar laten we maar geen kinderen uit de wieg rukken.
Hoe kan je weten, of je zelf kind bent?
Als je heel klein bent, zijn het vooral andere mensen die dat aan je zien: je leeft, je ademt, je slaapt, je huilt, je hebt honger…
Hebt u honger naar het Woord, naar het vleesgeworden Woord, ademt u de adem van het verborgen gebed?

Moet je dan zeggen: ‘Zeg, klein kindje, alles komt vanzelf wel goed?’
Nee, zo’n kindje moet verzorgd en gevoed worden. Zo nieuwgeboren kind moet gevoed worden met… de melk van het Woord.
Het mag getroost en bemoedigd worden: de Heere hoort, Hij verhoort, en laat nooit een bidder staan. Maar het moet ook weten, wat er nog meer nodig is. Want een kind moet en wil (als het gezond is) groter worden.

Zo’n nieuwgeboren kind moet er steeds op gewezen worden, op wat er meer nodig is: toestemmen, loslaten, vluchten tot Christus en Hem omhelzen!
Opdat we Christus niet alleen van harte zouden liefhebben, maar ook bewuster zouden kennen, en door het geloof zouden omhelzen. Opdat we met Simeon het geboren Kind in de armen zouden sluiten, en uit zouden roepen: Mijn ogen hebben Uw Zaligheid gezien! Opdat er opwas zou zijn in de kennis en genade van de Heere Jezus Christus, en wij niet zouden blijven staan in de kindergeboorte. Dat is gevaarlijk…

Maar wat is dit toch een wonder! Zij die uit God geboren zijn, hebben recht gekregen op een kinderennaam. Weglopers, vloekers, vijanden worden kinderen genoemd.
Waarom? Om Wie?
Het is allemaal om het Kind van Bethlehem. Dat zich vrijwillig vernederd heeft om de toorn van God te dragen, om als Kind in de ervaring van het hart weggeduwd en verstoten te worden uit Gods Vaderhand en uit Gods Vaderhart. Daarom klonk het niet meer vanaf Golgotha: Mijn Vader! Maar slechts: Mijn God, Mijn God, waarom hebt U Mij verlaten?
Opdat weglopers nimmermeer door God verlaten zouden worden.

Weglopers, weigeraars worden kinderen genoemd.
Door wie? Zijn ze trots op zichzelf?
Nee. Daaraan herkent u ook een kind van God.
Aan dat trotse: ‘ik ben ook een kind van God?
Nee. Ze zijn eerlijk gemaakt. Als je diep in hun hart kijkt, dan hoor je ze zeggen: ‘Ik ben en blijf een wegloper. Die kinderennaam leidt tot blijvende verwondering, tot blijvende ootmoed en kleinheid: hoe is het toch mogelijk? Heere, wat heeft U toch bewogen? Om mij… als kind aan te nemen?
Maar ook dit: als U, Heere het zegt, dan is het waar. Maar dan is het om U, om U alleen. Ziet, hoe grote liefde ons de Vader gegeven heeft, namelijk dat wij kinderen Gods genaamd zouden worden.

Misschien durft u zich geen kind te noemen? Maar tegelijkertijd zegt u: ‘hier ligt mijn leven, mijn hart. Hij is mijn Alles. Maar mezelf een kind noemen en God door Christus mijn Vader? Dat vind ik zo moeilijk…’

Welke wegloper zou de moed hebben om zichzelf kind te noemen? Het is ook een verleend recht, het is een gegeven recht, het is een genaderecht.
Bidt toch om het getuigenis van de Heilige Geest in uw hart. Want het is de Geest die getuigt met onzen geest, dat wij kinderen van God zijn.
En buk maar dieper. En buig maar dieper. Bij de kribbe. Bij het kruis.
Want hoe dieper u daar buigt als een verloren zondaar, als een misdadiger, als een ter dood veroordeelde, hoe meer genade u daar zult vinden. Ziende op Hem, die kwam als een zondeloos mens (gelegd in de kribbe), die gehangen werd als een misdadiger aan het kruis, om ter dood veroordeelden te verlossen van het vonnis en van de vloek.

En, houd moed. Hij die het goede werk in u begonnen is, zal dat voltooien, zal dat voleindigen tot op de dag van Jezus Christus.
Want het zijn de kleinste kinderen (en niet de groten) die het dichtst gedrukt worden aan het hart van de Vader. Tegen wie Hij vol liefde zegt: Mijn kind.
En die Hij bij het groter worden Zelf leert nazeggen: Abba, Vader.

Amen.

Links bij preek Johannes 1: Gekomen tot Zijne, niet aangenomen
Preek: Herders op weg Bethlehem (Lukas 2)
Preek: Arm geworden, daar Hij rijk was (2 Korinthe 8:)
Lees meer:
Kanttekeningen bij Johannes 1