Hosanna, de Zone Davids · Preek Mattheüs 21
Preek: Hosanna, de Zone Davids – Mattheüs 21:15-17:
Als nu de overpriesters en Schriftgeleerden zagen de wonderheden, die Hij deed, en de kinderen, roepende in den tempel, en zeggende: Hosanna den Zone Davids ! namen zij dat zeer kwalijk.
LEES PREEK ONLINE
Gemeente, de tekst voor de preek van vanmorgen kunt u vinden in Mattheüs 21, daarvan de verzen 15 tot en met 17. De tekst kunt u vinden in Mattheus 21:15-17, waar we het Woord van God en onze tekst als volgt lezen:
Als nu de overpriesters en Schriftgeleerden zagen de wonderheden, die Hij deed, en de kinderen, roepende in de tempel, en zeggende: Hosanna den Zone Davids! namen zij dat zeer kwalijk; En zeiden tot Hem: Hoort Gij wel, wat dezen zeggen? En Jezus zei tot hen: Ja; hebt nooit gelezen: Uit de mond der jonge kinderen en der zuigelingen hebt Gij U lof toebereid? En hen verlatende, ging Hij van daar uit de stad, naar Bethanië, en overnachtte aldaar.
De Heere Jezus is op weg naar Jeruzalem. Om daar te lijden en te sterven. De Zoon van David is op weg naar de stad van David. Maar een feestelijke intocht lijkt het niet te worden. Hij moet Zelf Zijn intocht organiseren. Hij laat Zijn discipelen een rijdier vorderen: een veulen, een jong mannetjesveulen (vers 2), een ezeltje (zo zegt Johannes letterlijk) waar nog nooit iemand op gereden heeft (Lukas 19:30)
Als vervulling van de profetie van Zacharia: Verheug u zeer, gij dochter Sions! juich, gij dochter Jeruzalems! Ziet, uw Koning zal u komen, rechtvaardig, en Hij is een Heiland; arm, en rijdende op een ezel, en op een veulen, een jong der ezelinnen (9:9).
Rijdend op… een ezeltje? Je zegt: waarom niet op een ander dier?
Nou, een ezel is een lastdier, een transportdier, een dier om iemand of iets mee te vervoeren. Een ezel is zeker geen dier bestemd om oorlog mee te voeren, om de strijd mee in te gaan.
De Koning komt rijdend op een ezel, zachtmoedig, als een Koning van vrede.
Het ezeltje is gehaald. De discipelen tuigen het dier op (vers 7). Ze leggen hun kleren erop. En de mensen komen ook in beweging. Met kleren en takken van de bomen maken ze een soort van loper op de weg van de Olijfberg naar beneden.
En ineens gaat iedereen roepen, zo staat in vers 9: Hosanna den Zone Davids (dat wil zeggen: de Messias!). Gezegend is Hij (het is een citaat uit Psalm 118, uit de psalm die we straks gaan zingen), gezegend is Hij die komt in de Naam des Heeren! Hosanna in de hoogste hemelen!
Het zijn uitroepen van vreugde en blijdschap: Hosanna! Welkom, Koning, in Uw Koninkrijk! En zo rijdt de Heere Jezus de stad Jeruzalem binnen.
De stad raakt ervan in rep en roer… (vers 10). Iedereen praat erover, iedereen hoort ervan. Heb je het ook al gehoord? Jezus van Nazareth is als een Koning de stad binnengereden… En heb je gehoord wat de mensen riepen? ‘Hosanna den Zone Davids!’
Hosanna, de Zone Davids!
Maar betekent dat ook, dat de stad van David nu uit gaat breken in hulde en aanbidding? Dit is toch de grote Davidszoon, de langverwachte Messias?
Nee, dat betekent het niet. De reactie van de mensen in de stad is afwerend, minachtend en beledigend. Ze zeggen in vers 10b: Wie is Deze? Letterlijk staat er zoiets als: ‘Wat stelt Hij nu voor?
Jezus, de profeet van Nazareth in Galilea, ja, dat is wel een profeet, maar zeker niet de door ons verwachte grote Profeet, de Messias.
Ondertussen gaat de Heere Jezus naar de tempel. Trouwens, moet je eens kijken: het lijkt wel een markt! Het plein zit vol met handelaars en wisselaars.
Voor de tweede keer (want het is al een keer eerder gebeurd – Johannes 2:14-17) veegt Heere Jezus met Goddelijke autoriteit het tempelplein schoon. Terwijl Hij zegt:
Er is geschreven: Mijn huis zal een huis des gebeds genoemd worden (zie Jesaja 56:7).
Dit huis is een huis van gebed, maar… waar zijn hier de echte, de oprechte bidders?
Zij, de handelaars en wisselaars, worden weggestuurd.
Maar, let op! Nu ga je zien voor wie de Heere Jezus bijzonder oog heeft.
Handelaars en wisselaars die stuurt Hij weg, maar Hij heeft een voorkeur voor? Hij heeft een bijzonder oog voor blinden en kreupelen. Voor verachten. In vers 14 staat: En er kwamen blinden en kreupelen tot Hem in de tempel, en Hij genas dezelve.
En dan gebeurt er iets… Er staat in vers 15: Als nu de overpriesters en Schriftgeleerden zagen de wonderheden, die Hij deed, en de kinderen, roepende in den tempel, en zeggende: Hosanna den Zone Davids! namen zij dat zeer kwalijk.
Zij, de overpriesters en Schriftgeleerden, zien en horen tot hun ergernis twee dingen.
a. De wonderheden die Hij deed (dat Hij met Goddelijk gezag die marktplaats schoon geveegd heeft, en dat Hij blinden en kreupelen genezen heeft) en er is nog iets:
b. Er zijn kinderen in de tempel, die roepen en zeggen: Hosanna den Zone Davids!
En dat nemen zij Hem (niet die kinderen, maar Hem, de Heere Jezus!) zeer kwalijk. Daar zijn ze uitermate ontstemd en verontwaardigd over.
Over die ‘Hosanna’-roepende kinderen in de tempel gaat vanmorgen de preek. Dat is ook het thema van de preek van vanmorgen:
De roepende kinderen in de tempel
Er zijn vier aandachtspunten. We letten op:
- De plaats waar ze zijn
- De lof die ze vertellen
- De ergernis die ze oproepen
- De profetie die ze vervullen
Het gaat dus vanmorgen over de roepende kinderen in de tempel.
We letten op de plaats waar ze zijn, de lof die ze roepen, de ergernis die ze opwekken en als laatste op de profetie die ze vervullen.
Als eerste dus:
De plaats waar die kinderen zijn
Deze kinderen zijn in de tempel. In, wat de Heere noemt in vers 13: het huis des gebeds. Je denkt misschien: dat was ook niet zo gek. Want dat tempelplein was een soort van marktplaats geworden, waar iedereen kocht en verkocht en geld wisselde. Zo’n marktplaats wordt al snel ook een speelplaats voor kinderen.
Toch zijn de kinderen waar het hier over gaat, niet in de eerste plaats spelende kinderen. Deze kinderen zijn zonder twijfel heel bewust door hun ouders meegenomen naar de tempel. Zoals jullie jongens en meisjes, vanmorgen, met papa en mama mee mochten naar de kerk, naar het ‘huis des gebeds.’ Niet om te spelen, maar om…
Dat zullen we straks zien, maar eerst even dit: deze ouders hebben hun kinderen
meegenomen naar de tempel. Wij zouden zeggen: deze ouders hebben hun kinderen meegenomen naar de kerk.
Zitten ze wel stil dan, die kleintjes? Nee, vast niet.
Praten ze dan niet?
U zegt: praten ze niet? Sterker nog, we zullen straks zien dat ze roepen!
Heb je daar dan geen last van? Van deze kinderen? Die straks met hun kinderstem de lof van de Heere verkondigen?
Hebben andere mensen daar dan geen last van?
Ja, dat blijkt. De farizeeën en de Schriftgeleerden hebben er behoorlijk last van. Die denken: die kleine kindertjes, die zijn nog veel te klein, ze zijn ongeleerd en ongeletterd, die begrijpen er nog helemaal niets van.
Maar… dat zal nog blijken.
Maar één ding blijkt nu al: Ouders, je mag, je moet je kinderen, klein als ze zijn, meenemen naar het huis des gebeds, naar de kerk. De lof van de Heere is belangrijker dan je eigen rust of die van een ander.
Jezus zegt in de tempel (heel nadrukkelijk op die plaats!): Hier geldt (vers 16):
Uit de mond der jonge kinderen en der zuigelingen hebt Gij U lof toebereid!
Onze tweede gedachte:
2. De lof die die kinderen ze vertellen
Wat roepen die kinderen? Dit (het staat in vers 15): Hosanna den Zone Davids!
Hosanna! Voor de Zoon van David.
Je zegt: Hoe komen ze daarbij? Dat hebben ze gehoord van hun vaders en moeders, dat hebben ze geleerd van hun papa’s en mama’s.
Ze hebben van hun vaders en moeders geleerd om blij te zwaaien met hun takken, ze hebben geleerd om te roepen: Hosanna! Hosanna, voor de Zoon van David. Hij is de Messias!
Maar wat betekent dat eigenlijk precies: Hosanna den Zone Davids?
Als je terugkijkt in je Bijbeltje, dan zie je als eerste: Dit is iets wat ze van hun vaders en moeders overgenomen hebben. Die riepen dat namelijk ook (maar, dat snap je, die konden dat beter opzeggen, die zeiden dat uitgebreider), die riepen: Hosanna den Zone Davids! Maar ze zeiden er nog iets achteraan: Gezegend is Hij, die komt in de Naam des Heeren! Hosanna in de hoogste hemelen! (21:9)
Zij roepen iets, wat ook op een andere plaats in de Bijbel staat, in het Oude Testament, in Psalm 118:25-26. Dit riepen de mensen vroeger ook, als de oogst, als de druivenoogst was binnengehaald. En zij, die kinderen, roepen dat na, als een soort refrein. Dat, wat hun vaders en moeders zojuist bij de intocht in de stad ook hebben geroepen: Hosanna den Zone Davids!
Ouders, kinderen doen je na.
Als je vloekt, gaan ze ook vloeken. Als je spot, gaan ze ook spotten.
Als je bidt, vaders en moeders, en je kinderen zien dat en horen dat, dan zullen ze ook gaan bidden.
Nee, ze zeggen die lange tekst uit Psalm 118 niet helemaal op, misschien vinden ze dat wel te moeilijk, ze zijn ook nog maar klein, maar het belangrijkste hebben ze wel onthouden, dat kennen ze, en dat roepen ze, dat zingen ze: Hosanna, Zoon van David!
Hosanna! Letterlijk betekent het eigenlijk (en zo staat het ook in Psalm 118:25): Och HEERE! Geef nu heil! Red ons, wij smeken U!
Zoals we straks zullen zingen: Och HEERE, geeft thans Uw zegeningen, och HEERE, geef heil (geef redding) op deze dag!
Hosanna is een uitroep van vreugde, van lof, maar tegelijkertijd is het een innig gebed: ‘Heere, help toch, red ons alstublieft!’
Je brengt, kinderen, jongelui, de Heere de meeste lof toe, als je roept: ‘Hosanna! Heere, help ons toch, red ons toch, geef ons toch Uw zegeningen!’
Het is alsof deze kinderen zeggen: We hebben het met eigen ogen gezien. Hij is als Koning de stad binnengereden, op die jonge ezel. Hij heeft het huis van Zijn Vader schoongeveegd. Hij heeft blinden en verlamden genezen. Hij is de Zoon van David!
Hij is de beloofde Messias! En dus roepen we: ‘beloofde Messias, grote Davidszoon, geef ons alstublieft Uw zegen, Uw redding, Uw heil.’
De Messias eren en lof toebrengen, dat is hetzelfde als dit zeggen: Heere, red ons…!
Zeg, jongens en meisjes, roep je dit ook weleens? Dit: ‘Hosanna! Heere, geef me toch alstublieft Uw heil, geef me toch Uw zaligheid, red toch mijn ziel?’
Daarom, ouders, moet je je kleinste kinderen gewoon meenemen naar de kerk. In de biddende verwachting dat ze dit gaan roepen: Hosanna den Zone Davids!
Zeker, dat zwaaien met die takken, dat hebben ze geleerd van hun vaders en moeders. En dat Hosanna-roepen hebben ze ook van hen geleerd.
Maar hier gebeurt meer. Al roepend wijzen ze op de Heere Jezus. Ze wijzen Hem aan! ‘Hosanna? De Zoon van David? Dat is Hij! Hosanna, red ons!’
En dat is niet iets, wat ze van hun ouders geleerd hebben. Dat is iets van het werk van de Heere Zelf, om kinderen zo, gericht op Hem, te leren roepen. Dat gaan onze kinderen, ook onze allerkleinste kinderen, alleen maar doen door het wonderlijke werk van de Heilige Geest in hun harten.
Kan dat? Dat de Heere al zo vroeg werkt in hartjes van kleine kinderen? Zodat ze tot de Heere Jezus gaan roepen: ‘Red ons! Hosanna voor de Zoon van David?’
Jazeker kan dat! Geeft de Bijbel daar geen getuigenis van? En zijn hier in de kerk ook geen kinderen van God die daarvan kunnen getuigen?
Wat denkt u van de kleine Mozes? Zijn moeder zag dat hij schoon was (Exodus 2:2; Hebreeën 11:23). Dat wil zeggen: op dat kleine jongetje rustte iets van de glans van Gods werk. En wat denkt u van Samuel, van koning David (Psalm 22:9-10), van het vroeg gestorven kind van David (2 Samuel 12:23), van het kind van Jerobeam, waarin wat goeds voor de HEERE, de God van Israël gevonden werd (1 Koningen 14:13)?
Wat denkt u van Obadja, de knecht van Achab (1 Koningen 18:12), van Johannes de Doper, van Maria, de moeder van de Heere Jezus, wat denkt u van de jonge Timotheüs?
En zijn ook hier niet kinderen van God, die uit hun vroege jeugd weten van hartelijke tranen van berouw, omdat we niet zo voor God leefden zoals we moesten en wilden? Van hartelijk verdriet over onze zonden?
Zijn hier geen kinderen van God, die uit hun vroege jeugd weten van kinderlijk geloof? Van dat heel eenvoudig: ‘Heere, als U het zegt, dan is het waar! Bent U de Zoon van David, Heere Jezus? Red me dan toch!’
Zijn hier geen kinderen van God, die uit de vroege jeugd weten van heel veel momenten dat wij in het verborgen onze knietjes bogen voor God, waar we stilletjes biddend zeiden: ‘God heb ik lief, want die getrouwe Heere hoort mijn stem, mijn smekingen mijn klagen?’ Herinnert u zich uit die jaren niet de vreugde en de blijdschap van dat kinderlijke geloof?
We hebben door Gods genade als kleine kinderen leren roepen, biddend en tegelijkertijd met blijdschap: ‘Hosanna voor de Zoon van David! Heere, red ons toch!
Vader Brakel zegt: De ervaring leert dat kinderen van drie, vier, vijf en zes jaren wedergeboren worden; zij kunnen uit kleine onderwijzingen tot de kennis van Christus komen, en door de Heilige Geest tot het geloof en de bekering bewerkt worden.
Zij tonen, dat ze God in ’t oog hebben, dat ze vrezen te zondigen, en gezondigd hebbende, bevreesd worden, en biddende verzoening zoeken, en het oog op Christus’ lijden hebben, dat ze kinderlijke strijd hebben, en ook wel verblijd worden in God; sommigen behouden daarvan herinnering, ja wel ál hun leven (Redelijke Godsdienst; 31, XIV, 5).
Wat moet je doen, ouders, als je je kleine kinderen dat hoort zeggen?
Neem in ieder geval geen vergrootglas, geen microscoop om het te onderzoeken.
Volg hun voorbeeld. Zeg net als zij (zoals de Kananese vrouw dat ook deed): ‘Heere, help ons, red ons!’ En bid veel in het verborgen of de Heere wil doorgaan met Zijn eigen werk.
Wat moet je doen, ouders, als je je kinderen dit niet, dit nooit hoort zeggen? Als je ze
nooit ziet bidden?
Doe het ze voor! Deze kinderen doen na, wat ze hun ouders hebben zien doen. Ze roepen na, wat hun ouders hen voor geroepen hebben.
Nogmaals: als je vloekt, dan zullen ze ook gaan vloeken. Als je spot, gaan ze ook spotten. Als je kritisch bent, zullen ze ook kritisch worden. Maar als ze je in het verborgen zien bidden, dan zullen ze dat ook gaan doen.
Matthew Henry zegt bij de uitleg van dit Bijbelgedeelte: Leer uw kinderen om de gedaante van de godzaligheid aan te nemen (biddend, smekend, zingend, roepend), het zal ertoe kunnen bijdragen (want de Heere wil dat middellijkerwijs zegenen!) om hen tot de kracht ervan te doen komen.
Wat moet je doen, ouders, als je weet dat je kinderen vroeger zulke ontroerende dingen zeiden over God en over de Heere Jezus, maar… nu niet meer?
Zelf veel in het verborgen bidden: ‘Hosanna voor de Zoon van David! Och HEERE, geeft thans Uw zegeningen, Heere, help ons toch, red ons toch alstublieft?’
Het gaat vanmiddag over de roepende kinderen in de tempel. We hebben gelet op de
plaats waar ze zijn, op de lof die ze roepen, en nu ons derde aandachtspunt:
3. De ergernis die deze kinderen oproepen
Want we lezen in vers 15: Als nu de overpriesters en Schriftgeleerden zagen de wonderheden, die Hij deed, en de kinderen, roepende in de tempel, en zeggende: Hosanna den Zone Davids! namen zij dat zeer kwalijk.
Wie noemt er nu een man uit Galilea de Messias, de grote Davidszoon? Hij moet het blijkbaar hebben van kinderstemmetjes…
‘Hoort u niet, Jezus van Nazareth, dat wij, Schriftgeleerden en farizeeën, helemaal niets zeggen en U stilzwijgend verachten…?’
‘Zeg, kunt U ze niet bestraffen? Prima, als ze iets willen zeggen, maar laat ze dan verlegen fluisteren in het oor van hun vader of moeder, maar laat ze niet hier in de tempel zo hard te roepen!’
Maar de Heere Zelf schaamt Zich niet voor deze kinderstemmen. Zij wel! Zij, de Schriftgeleerden en farizeeën, minachten hen.
Dat soort van mensen bestaat nog steeds, Schriftgeleerden en farizeeën… Mensen, die zeggen: ‘Prima, dat er mensen bekeerd worden, maar als het allemaal van die kleine jongens en meisjes zijn, nou, dan zal het wel niet zoveel voorstellen. Die weten niet eens wat ze zeggen! Ze zeggen wel Hosanna, maar ze kunnen niet eens fatsoenlijk uitleggen wat ze ermee bedoelen! En, ze kunnen ook niet eens vertellen hoe ze daaraan gekomen zijn…!’
Het zijn mensen die vergeten zijn dat God bijzonder oog heeft voor het zwakke, voor het onedele, voor het ongeleerde, voor het ongeletterde. Denkt u maar aan wat Paulus zegt in 1 Korinthe 1: Maar het dwaze der wereld heeft God uitverkoren, opdat Hij de wijzen beschamen zou; en het zwakke der wereld heeft God uitverkoren, opdat Hij het sterke zou beschamen. En het onedele der wereld, en het verachte heeft God uitverkoren, en hetgeen niets is, opdat Hij hetgeen iets is, te niet zou maken. Opdat geen vlees zou roemen voor Hem (1:27-29).
In dat laatste, daar zit de clou: Opdat geen vlees zou roemen voor Hem. Opdat niemand trots zou zijn op iets van eigen prestatie.
Daarom bad de Heere Jezus: Ik dank U, Vader! Heere des hemels en der aarde! dat Gij deze dingen voor de wijzen en verstandigen verborgen hebt, en hebt dezelve de kinderkens geopenbaard. Ja, Vader! Want alzo is geweest het welbehagen voor U (Mattheüs 11:25-26).
Maar, dat steekt nu juist het hoogmoedige, godsdienstige hart van de farizeeërs en Schriftgeleerden.
Want, denken zij: ‘Ik weet het zo goed, ik ben er zo mee bezig, ik doe zo mijn best, ik weet precies hoe het allemaal moet en gaat…’
Ja, dat bedoelt de Heere ook als Hij zegt: ‘Wijs en verstandig…’ Maar voor zulke mensen is het juist verborgen. Opdat geen vlees zou roemen voor God.
Weet u, het wordt tijd dat u het eens niet meer weet. Het wordt tijd dat u met gebogen hoofd en een gebroken hart gaat roepen: ‘Hosanna, Heere, help me toch en red me toch alstublieft!’
Groot is de ergernis.
Misschien is die ergernis ook wel in uw hart geweest, als er in het verleden gesproken werd over het zalige heengaan van vroeg gestorven kinderen die de Heere uit het midden van de gemeente of uit de kring van de familie heeft weggenomen.
‘Dat kan toch niet…! Want… ik dan, Heere?’
Eenzelfde reactie als hier: Toen zij zagen de wonderen die Hij deed en de kinderen roepend in de tempel, namen zij dat (Hem) zeer kwalijk. Ze zijn uitermate verontwaardigd!
Was het daar maar bij gebleven… Maar het gaat verder in vers 17, waar staat:
Hen verlatende, ging Hij vandaar…
Jezus gaat bij hen weg. Kinderen des Koninkrijks, gepokt en gemazeld in de bestudering van de Schriften, goed, beter dan iedereen, maar met een hart vol van wrevel, jaloezie, onvrede en verwijt.
Het grote gevaar dat u bedreigt, beste vrienden, Schriftgeleerden en farizeeën, is dit: Hij hen verlatende… Dat Hij u verlaat en vertrekt.
Zeker, Hij vertrekt omdat Zijn ure nog niet gekomen is en Hij nog niet gevangengenomen wil worden. Maar Hij vertrekt vooral omdat zij onverbeterlijk zijn!
O, laten uw verzet, uw vrome irritatie en uw harde hart er niet de oorzaak van worden dat Jezus u verlaat. Nog hebt u de tijd, heden, op deze dag, om te roepen: ‘Hosanna! Och HEERE, geef ons thans Uw zegeningen, geef ons toch Uw heil, geef ons toch Uw redding op deze dag! Help ons toch en red ons toch!’
Nog kort onze laatste gedachte:
4. De profetie die deze kinderen vervullen
We lezen in vers 16b: En zeiden tot Hem: Hoort Gij wel, wat dezen zeggen? En Jezus zeide tot hen: Ja, hebt gij nooit gelezen: Uit de mond der jonge kinderen en der zuigelingen hebt Gij U lof toebereid?
Opnieuw, zoals zo vaak bij Mattheus is er sprake van vervulling van de profetie. Van de profetie van Psalm 8, de psalm waar we samen uit gezongen hebben. Hoe heerlijk is Uw Naam op de ganse aarde (8:2).
Kijk maar naar de wonderdaden die Jezus doet (vers 15). Hij zal de vijand en wraakgierige doen ophouden! (Psalm 8:3)
Kijk maar, Hij verlaat Zijn vijanden. Dat is het ergste wat hen kan overkomen. Dat wordt, als dat zo doorgaat, hun einde.
En Hij heeft Zijn lof toebereid uit de mond van jonge kinderen en zuigelingen (Psalm 8:3)
Het is de vervulling van de profetie van Psalm 8.
Maar: goed lezen! Het is vervulling in de context van verwijt: ‘Farizeeën, Schriftgeleer- den, hebt u (die zo goed thuis bent in de Schriften), hebt u(!) dat nooit gelezen?
Zij, die kleine kinderen, hebben dat toegepast op Mij. U weet meer dan zij, u weet beter, u bent belezen, u kent de Schriften. Dit, ouderen had moeten klinken uit uw mond!’
Als je kleine kinderen hoort zingen: God heb ik lief, want die getrouwe Heere hoort mijn stem, mijn smekingen mijn klagen, dan kan dat in je oren als ouders of als grootouders klinken als zegen, als troost en bemoediging, als aansporing om de Heere voor je kinderen te zoeken en te blijven zoeken.
Maar het kan ook klinken als een verwijt: ‘dit had u, vader, moeder, opa, oma, dit had u
ook moeten zingen!
Mijn kinderen doen, zeggen, zingen, wat ik ook had moeten doen of zeggen of zingen.
Dit kinderlijk geroep in de tempel is ten diepste veroordeling van de farizeeën en Schrift- geleerden.
Laat ons vrezen, ouders, voor het gevaar dat onze kinderen ons uiteindelijk zullen voorgaan. Voor het gevaar dat ook wij, die de weg zo goed geweten hebben, uiteindelijk door Jezus verlaten zullen worden.
Hier is maar één slotconclusie denkbaar. Dit roept ons, als ouders en kinderen, op om met alles wat in ons is te roepen: Hosanna voor de zoon van David! Zone Davids, ontferm U over ons. Ga ons niet voorbij. Och HEERE, geeft thans Uw zegeningen, geef toch Uw heil op deze dag!
Hosanna! Red ons toch…!
Amen.