Adam, waar zijt gij? – Genesis 3
En de HEERE God riep Adam, en zeide tot hem: Waar zijt gij? En hij zeide: Ik hoorde Uw stem in den hof, en ik vreesde; want ik ben naakt; daarom verborg ik mij.
En de HEERE God riep Adam, en zeide tot hem: Waar zijt gij? En hij zeide: Ik hoorde Uw stem in den hof, en ik vreesde; want ik ben naakt; daarom verborg ik mij.
Preek over Zondag 48 van de Heidelbergse Catechismus, in verband gebracht met het wonder van talen, vanuit Genesis 11 en Handelingen 2:5-11.
Daarom zal de man zijn vader en zijn moeder verlaten en zijn vrouw aankleven, en zij zullen tot één vlees zijn.
En Lamech leefde honderd twee en tachtig jaren, en hij gewon een zoon. En hij noemde zijn naam Noach, zeggende: Deze zal ons troosten over ons werk, en over de smart onzer handen, vanwege het aardrijk, dat de HEERE vervloekt heeft!
En van alle vlees, waarin een geest des levens was, kwamen er twee en twee tot Noach in de ark.
En die er kwamen, die kwamen mannetje en wijfje, van alle vlees, gelijk als hem God bevolen had. En de HEERE sloot achter hem toe.
En Lots huisvrouw zag om van achter hem; en zij werd een zoutpilaar.
Toen stond Abraham des morgens vroeg op, en nam brood, en een fles water, en gaf ze aan Hagar, die leggende op haar schouder; ook gaf hij haar Ismaël, en zond haar weg.
Op uw zaligheid wacht ik, HEERE!