Sterven van Aäron, de hogepriester – Numeri 20
Preek: Sterven van Aäron
Numeri 20: En Mozes trok Aäron zijn klederen uit, en hij trok ze zijn zoon Eleazar aan; en Aäron stierf aldaar, op de hoogte diens bergs. Toen kwam Mozes en Eleazar van dien berg af.
Thema preek Numeri 20: Sterven van Aäron, de hogepriester
1. De reden waarom hij sterven moet
2. De wijze waarop hijsterven gaat
3. De rust waarmee hij sterven kan
Thema: Het sterven van de hogepriester Aäron.
- De reden waarom hij sterven moet (het staat in de verzen 23 en 24)
- De wijze waarop hij sterven gaat (we lezen het in de verzen 25, 26 en 27)
- De rust waarmee hij sterven kan (waarbij ik u verwijs naar vers 28)
Schriftlezing Numeri 20
Toen nam Mozes den staf van voor het aangezicht des HEEREN, gelijk als Hij hem geboden had.
En Mozes en Aaron vergaderden de gemeente voor de steenrots, en hij zeide tot hen: Hoort toch, gij wederspannigen, zullen wij water voor ulieden uit deze steenrots hervoorbrengen ?
Toen hief Mozes zijn hand op, en hij sloeg de steenrots tweemaal met zijn staf; en er kwam veel waters uit, zodat de vergadering dronk, en haar beesten.
Derhalve zeide de HEERE tot Mozes en tot Aaron: Omdat gijlieden Mij niet geloofd hebt, dat gij Mij heiligdet voor de ogen der kinderen van Israel, daarom zult gijlieden deze gemeente niet inbrengen in het land, hetwelk Ik hun gegeven heb.
Dit zijn de wateren van Meriba, daar de kinderen Israels met den HEERE om getwist hebben; en Hij werd aan hen geheiligd.
Toen reisden zij van Kades; en de kinderen Israëls kwamen, de ganse vergadering, aan den berg Hor.
De HEERE nu sprak tot Mozes, en tot Aaron, aan den berg Hor, aan de pale van het land van Edom, zeggende:
Aaron zal tot zijn volken verzameld worden; want hij zal niet komen in het land, hetwelk Ik aan de kinderen Israels gegeven heb, omdat gijlieden Mijn mond wederspannig geweest zijt bij de wateren van Meriba.
Neem Aaron, en Eleazar, zijn zoon, en doe hen opklimmen tot den berg Hor. […]
Wat was ooit de kern van de zonde van Aaron?
Twee dingen. De Heere noemt ze Zelf: Omdat gijlieden Mij niet geloofd hebt, dat gij Mij heiligde voor de ogen der kinderen van Israël.
Twee dingen dus:
a. Omdat u Mij niet geloofd hebt. Ze hebben God niet geloofd, ze hebben God niet betrouwbaar geacht. Ze hebben hetzelfde gedaan als het volk Israël destijds deed, toen het niet geloofde dat God hen in Kanaän brengen zou.
b. En het tweede: U hebt Mij niet geheiligd. Dat wil zeggen: u hebt Mij niet die plaats gegeven, die Ik heb en die Ik wil hebben in onderscheiding van alle andere goden van deze wereld. Namelijk, dat Ik niet alleen rechtvaardig toorn over de zonde en de zonde straf, maar dat Ik ook (zelfs voor dit volk!) barmhartig en genadig en goed wil zijn. Zelfs nu ze voor de zoveelste keer weer in opstand zijn geraakt.
Als God Aäron aan het einde van zijn leven laat terugkijken, dan zegt God in vers 24: U bent Mijn mond wederspannig geweest aan de wateren van Meriba. Letterlijk staat er: u bent rebels, u bent opstandig geweest.
Opstand, rebellie, dat was de zonde van Adam. Die de Naam van de Heere niet heiligde, maar opstond tegen de Almachtige.
In het leven van Mozes en Aäron, kinderen en knechten van God, komt Adams zonde openbaar. Zoals in het leven van al Gods kinderen en knechten zo vaak nog (tot hun grote verdriet) Adams zonde openbaar komt.
Hoe Aaron sterven moet
Aäron kan niet voor God verschijnen als hogepriester. Hij moet als mens voor God verschijnen. Als kind van Adam. Naakt. Zoals hij is. Mens. Zondaar.
Gemeente, de dood ontkleedt ons. De dood kleedt ons uit. We moeten voor God verschijnen zoals we zijn. Als mens, als zondaar.
En u zult daarbij ook niemand mee kunnen nemen. U kunt uw vader of moeder, uw man of vrouw niet meenemen. U kunt ook uw godvrezende kind of kinderen niet meenemen. Niemand.
U zult alleen voor God staan, zoals u bent.
En voordat we sterven, moeten, ook wij ambtsdragers, al onze waardigheid afleggen. Dit zwarte pak gaat uit. Broeders, dit zwarte pak gaat uit. Gedenk te sterven. Hier waren we misschien geacht om onze woorden, om ons optreden, om ons ambt, maar we zullen zonder dat alles voor God moeten verschijnen, zoals we zijn.
