Weduwe en olie in lege vaten (Elisa IV) – 2 Koningen 4
Preek over: Weduwe en olie in lege vaten 2 Koningen 4:1-7: En Elisa zeide tot haar: Wat zal ik u doen ? Geef mij te kennen, wat gij in het huis hebt. En zij zeide: Uw dienstmaagd heeft niet met al in het huis, dan een kruik met olie. |
Samenvatting preek: Weduwe en olie in lege vaten
In deze preek, gebaseerd op 2 Koningen 4:1-7, staat de geschiedenis van een radeloze weduwe centraal. Het thema is “Een radeloze weduwe en een huis vol lege vaten”. De preek ontvouwt de diepere, geestelijke lessen die deze gebeurtenis ons wil leren, aan de hand van drie punten: haar hulpeloze roep, Gods antwoord en de overvloedige zegen die daaruit voortkomt.
Een hulpeloze roep
De preek begint met de schrijnende situatie van een weduwe wier man, een profetenzoon, is overleden. Ze is in diepe financiële nood, zozeer zelfs dat een schuldeiser haar twee zonen als slaven wil meenemen om de schuld te vereffenen. In die tijd bestonden er wel wetten ter bescherming van weduwen en wezen, maar de preek stelt dat deze in de goddeloze maatschappij van het Tienstammenrijk niet langer functioneerden. De weduwe staat er alleen voor; er is niemand die zich om haar bekommert, behalve één.
De preek trekt een parallel tussen de letterlijke nood van de weduwe en de geestelijke nood van de mens. De schuldeiser van de weduwe staat symbool voor de wet van God. Deze wet is meedogenloos en eist volledige betaling voor de zonden. De preek benadrukt dat, net als de weduwe niets had om haar schuld te betalen, de mens niets heeft om zijn zonden te vergoeden. Tranen, berouw, vroomheid of goede werken zijn als druppels op een gloeiende plaat en zijn absoluut onvoldoende om de “hemelhoge schuld” bij God af te betalen.
In haar wanhoop zoekt de weduwe geen hulp bij haar buren of vrienden, maar roept zij tot Elisa, de man Gods. Dit symboliseert dat zij haar nood direct bij God Zelf brengt. Ze legt haar nood in al haar eenvoud en onmacht aan de voeten van de profeet, zonder oplossingen aan te dragen. De preek moedigt de gemeente aan hetzelfde te doen: alle bekommernis, zowel tijdelijk als geestelijk, op God te werpen. Net zoals de weduwe haar nood niet verborg, moeten wij onze geestelijke armoede en schuld niet verbergen, maar deze erkennen en belijden voor God. De oproep is om niet te vertrouwen op eigen werken, maar met lege handen tot God te komen.
Een Goddelijk antwoord
Als antwoord op haar roep stelt Elisa een ogenschijnlijk simpele vraag: “Wat zult gij mij doen? Geef mij te kennen, wat gij in het huis hebt.” De weduwe antwoordt dat zij niets heeft, “dan een kruik met olie.” De preek stelt dat de weduwe hiermee niet bedoelt dat ze nog íets heeft, maar juist dat ze totaal niets van betekenis heeft. Deze “kruik met olie” symboliseert haar absolute tekort.
De preek benadrukt dat dit de manier van God is: Hij begint waar de mens op het nulpunt is. God wil dat we erkennen dat we niets in huis hebben om onze schuld te betalen. Al onze pogingen om de schuld te vereffenen – onze ijver, verlangen of goede daden – zijn tevergeefs. God wil niet dat we iets van onszelf meebrengen, maar dat we komen met een eerlijke erkenning van onze totale armoede en leegte. Pas wanneer we leren zeggen “Heere, ik heb niets,” kan God wonderen doen.
Elisa’s volgende instructie is vreemd en onlogisch: de weduwe moet van al haar buren zo veel mogelijk lege vaten lenen. Dit vraagt geloof en zelfverloochening. De buren zullen zich ongetwijfeld afvragen waarom ze lege vaten nodig heeft. Het verzamelen van deze vaten is een daad van gehoorzaamheid, die haar eigen armoede en gebrek openbaar maakt. De preek moedigt aan om ook onze “lege vaten” – onze armoede, leegte en gebrek – tevoorschijn te brengen. Alleen degenen die hongeren en dorsten naar de gerechtigheid van Christus, die met lege handen komen, zullen verzadigd worden.
Na het verzamelen van de vaten, moet de weduwe de deur sluiten. De preek merkt op dat het wonder in de stilte, afgezonderd van de buitenwereld, plaatsvindt. God wil Zijn werk soms verbergen voor het publiek om te voorkomen dat wij Zijn eer stelen. We zijn van nature geneigd om te roemen in wat God voor ons heeft gedaan, waardoor er een trots “voor mij” ontstaat. Door de deuren te sluiten, blijft de nadere omstandigheid van het wonder verborgen. Het resultaat, de vrucht, zal zichtbaar zijn, maar de weg ernaartoe en de details blijven verborgen, zodat onze nederigheid behouden blijft.
Een overvloedige zegen
De weduwe giet de olie uit haar ene kruik in de vele lege vaten, en het stroomt door tot alle vaten vol zijn. Het stopt pas als er geen leeg vat meer is. De olie, door Gods wonder vermenigvuldigd, is een symbool van Gods genade. Deze genade is niet enkel toereikend om de schuld van de weduwe te betalen, maar is zo overvloedig dat er genoeg overblijft om van te leven.
Dit wijst op de overvloedige genade van God door Jezus Christus. Het bloed van Christus betaalt onze geestelijke schuld volledig, zodat de “schuldheer” (de wet) tot zwijgen wordt gebracht. Door Hem is er geen verdoemenis meer. De preek benadrukt dat deze genade niet alleen is om de schuld te betalen, maar ook om van te leven.
Het is een genade die de ziel verkwikt en leidt in het spoor van de gerechtigheid, zoals Psalm 23 beschrijft. Vrede met God is het resultaat, al wil dat niet zeggen dat alle moeite voorbij is. Verdrukkingen blijven deel van het leven, maar ze dienen om ons in afhankelijkheid en ootmoed te houden, en ons te leren te leven van genade alleen, steeds weer opnieuw.
De preek besluit met een krachtige oproep aan de gemeente als geheel. De hand van de Heere is niet verkort. Ook als kerk moeten wij onze “volle vaten” – onze kerkelijke trots, onze zelfgenoegzaamheid, onze oppervlakkigheid – kwijtraken. Pas wanneer wij ons als kerkelijke gemeente echt verootmoedigen en onze leegte en gebrek belijden, kan God Zijn Geest in overvloed over ons uitgieten. De preek waarschuwt dat een huis vol gevulde vaten, waar geen plaats is voor genade, uiteindelijk leeg zal achterblijven. Alleen in de weg van armoede en beleden schuld, persoonlijk, kerkelijk en wereldwijd, wil God Zijn genade overvloedig bewijzen, opdat Hij verheerlijkt zal worden.