Ik ben zwart, doch liefelijk – Hooglied 1 – voorbereiding

Preek over: Zwart, doch liefelijk
Hooglied 1:5-11: Ik ben zwart, doch liefelijk (gij dochteren van Jeruzalem!), gelijk de tenten van Kedar, gelijk de gordijnen van Salomo.

LEESPREEK

Bijbelgedeelte Hooglied 1
1 Het Hooglied, hetwelk van Sálomo is.
2 Hij kusse mij met de kussen Zijns monds; want Uw uitnemende liefde is beter dan wijn.
3 Uw oliën zijn goed tot reuk, Uw Naam is een olie die uitgestort wordt; daarom hebben U de maagden lief.

4 Trek mij, wij zullen U nalopen. De Koning heeft mij gebracht in Zijn binnenkameren; wij zullen ons verheugen en in U verblijden; wij zullen Uw uitnemende liefde vermelden, meer dan den wijn; de oprechten hebben U lief.

5 Ik ben zwart, doch lieflijk (gij dochteren van Jeruzalem), gelijk de tenten van Kedar, gelijk de gordijnen van Sálomo.
6 Ziet mij niet aan, dat ik zwartachtig ben, omdat mij de zon heeft beschenen; de kinderen mijner moeder waren tegen mij ontstoken, zij hebben mij gezet tot een hoedster der wijngaarden. Mijn wijngaard dien ik heb, heb ik niet gehoed.
7 Zeg mij aan, Gij Dien mijn ziel liefheeft, waar Gij weidt, waar Gij de kudde legert in den middag; want waarom zou ik zijn als een die zich bedekt bij de kudden Uwer metgezellen?

8 Indien gij het niet weet, o gij schoonste onder de vrouwen, zo ga uit op de voetstappen der schapen, en weid uw geiten bij de woningen der herderen.
9 Mijn vriendin, Ik vergelijk u bij de paarden in de wagens van Farao.
10 Uw wangen zijn lieflijk in de spangen, uw hals in de parelsnoeren.
11 Wij zullen u gouden spangen maken, met zilveren stipjes.