Wie ben ik, Heere HEERE – 2 Samuël 7

Wie ben ik, Heere HEERE
2 Samuël 7:18: Toen ging de koning David in, en bleef voor het aangezicht des HEEREN, en hij zeide: Wie ben ik, Heere HEERE, en wat is mijn huis, dat Gij mij tot hiertoe gebracht hebt?

LEESPREEK

Bijbelgedeelte 2 Samuel 7:
17 Naar al deze woorden en naar dit ganse gezicht, alzo sprak Nathan tot David.
18 Toen ging de koning David in en bleef voor het aangezicht des HEEREN, en hij zeide: Wie ben ik, Heere HEERE, en wat is mijn huis, dat Gij mij tot hiertoe gebracht hebt?

19 Daartoe is dit in Uw ogen nog klein geweest, Heere HEERE, maar Gij hebt ook over het huis Uws knechts gesproken tot van verre heen; en dit naar de wet der mensen, Heere HEERE!
20 En wat zal David nog meer tot U spreken? Want Gij kent Uw knecht, Heere HEERE.
21 Om Uws woords wil en naar Uw hart hebt Gij al deze grote dingen gedaan, om aan Uw knecht bekend te maken.

22 Daarom zijt Gij groot, HEERE God; want er is niemand gelijk als Gij en er is geen God dan alleen Gij, naar alles wat wij met onze oren gehoord hebben.
23 En wie is gelijk Uw volk, gelijk Israël, een enig volk op aarde, hetwelk God is heengegaan Zich tot een volk te verlossen, en om Zich een Naam te zetten en om voor ulieden deze grote en verschrikkelijke dingen te doen aan Uw land, voor het aangezicht Uws volks, dat Gij U uit Egypte verlost hebt, de heidenen en hun goden verdrijvende.
24 En Gij hebt Uw volk Israël U bevestigd, U tot een volk tot in eeuwigheid; en Gij, HEERE, zijt hun tot een God geworden.