Gaven aan wederhorigen – Psalm 68
Preek over: Gaven aan wederhorigen Psalm 68:19: Gij zijt opgevaren in de hoogte; Gij hebt de gevangenis gevankelijk gevoerd; Gij hebt gaven genomen om uit te delen onder de mensen; ja, ook de wederhorigen om bij U te wonen, o HEERE God! |
Gaven aan wederhorigen
Bijbelgedeelte Psalm 68 12 De Heere gaf te spreken; der boodschappers van goede tijdingen was een grote heirschaar. 13 De koningen der heirscharen vloden weg, zij vloden weg; en zij die te huis bleef, deelde den roof uit. 14 Al laagt gijlieden tussen twee rijen van stenen, zo zult gij toch worden als vleugelen ener duive, overdekt met zilver, en welker vederen zijn met uitgegraven géluwen goud. 15 Als de Almachtige de koningen daarin verstrooide, werd zij sneeuwwit als op Zalmon. 16 De berg Basan is een berg Gods; de berg Basan is een bultige berg. 17 Waarom springt gij op, gij bultige bergen? Dezen berg heeft God begeerd tot Zijn woning; ook zal er de HEERE wonen in eeuwigheid. 18 Gods wagens zijn tweemaal tienduizend, de duizenden verdubbeld. De Heere is onder hen, een Sinaï in heiligheid. 19 Gij zijt opgevaren in de hoogte, Gij hebt de gevangenis gevankelijk gevoerd, Gij hebt gaven genomen om uit te delen onder de mensen; ja, ook de wederhorigen, om bij U te wonen, o HEERE God! 20 Geloofd zij de Heere; dag bij dag overlaadt Hij ons; die God is onze Zaligheid. Sela. 21 Die God is ons een God van volkomen zaligheid; en bij den HEERE, den Heere, zijn uitkomsten tegen den dood. 22 Voorzeker zal God den kop Zijner vijanden verslaan, den harigen schedel desgenen die in zijn schulden wandelt. 23 De Heere heeft gezegd: Ik zal wederbrengen uit Basan, Ik zal wederbrengen uit de diepten der zee; 24 Opdat gij uw voet, ja, de tong uwer honden moogt steken in het bloed van de vijanden, van een iegelijk van hen. |