Brief apostel Judas · deel II · vers 8-16
Preek Bijbelboek Judas vers 11: Wee hun, want zij zijn de weg van Kain ingegaan, en door de verleiding van het loon van Balaam zijn zij henengestort, en zijn door de tegenspreking van Korach vergaan.
Serie drie preken over de Bijbelboek Judas
LEES PREEK ONLINE
Gemeente, we overdenken vanmorgen met Gods hulp het vervolg, vers 8 tot en met 16 uit de brief van de apostel Judas. Geschreven aan vluchtelingengemeenten van christen geworden Joden, waarbij zich ook heidenen gevoegd hebben.
Een pastorale brief, om die gemeenten te waarschuwen voor dreigend gevaren.
Voor geestelijke gevaren die de gemeenten bedreigen.
Voor gevaren van binnensluipende dwaalleraars en schijngelovigen.
Die uiterlijk wel godsdienstig lijken, maar de gemeenten van binnenuit verwoesten.
Met het doel -dat is het doel van deze brief- dat (zoals staat in vers 20) Gods kinderen in die gemeenten gebouwd zullen worden op het allerheiligst geloof in Christus!
Een brief die begon (dat hebben we vorige week gehoord) met ernstige en indringende waarschuwingen.
We overdenken vanmorgen met elkaar de verzen 8 tot en met 16.
Leest u maar mee in uw Bijbel.
Vers 8: Desgelijks evenwel ook dezen, in slaap gebracht zijnde, verontreinigen het vlees, en verwerpen de heerschappij, en lasteren de heerlijkheden.
Op verschillende manieren worden de dwaalleraars en de schijngelovigen in de gemeente hier getekend. Ze worden omschreven met de bedoeling ze herkenbaar te maken. Zodat de gemeente zich niet zal laten meesleuren op de verkeerde weg.
SERIE PREKEN BIJBELBOEK JUDAS
Ze… vier dingen
a. zijn in slaap gebracht.
Dat is het eerste wat Judas noemt. Ze zijn in slaap gebracht. Ze dromen, en ze willen niet wakker worden. Ze zijn zorgeloos. Ze zijn betoverd door hun weelde, hun luxe en losse levensstijl. En al slaapwandelend (dat is het tweede wat Judas noemt):
b. verontreinigen zij het vlees.
Ze geven hun lichaam over aan ontucht, aan (eigentijds vertaald), aan: porno, overspel en on-Bijbelse seks.
En zoals altijd gaat die lichamelijke, die fysieke immoraliteit, die zedeloosheid, die seksuele losbandigheid gepaard met geestelijke arrogantie.
Dat zie je ook in wat hierop volgt: Zij verontreinigen het vlees en:
c. zij verwerpen de heerschappij.
Ze verwerpen het gezag van Gods geboden. Die -zeggen ze- gelden niet meer.
Ze verwerpen ook het gezag van degenen die God over hen gesteld heeft, van de ambtsdragers. We -zeggen ze- weten het zelf veel beter. Wij zijn verlicht om zelf Gods wil te weten. En (vierde typering):
d. zij lasteren de heerlijkheden.
Namelijk van de engelen, die toezien op wat er in gemeente gebeurt!
Want zo vervolgt vers 9: Maar Michaël, de archangel (de hoogste engel), toen hij met de duivel twistte, en handelde van het lichaam van Mozes, durfde geen oordeel van lastering tegen hem voortbrengen, maar zeide: De Heere bestraffe u.
De gedachte is, dat de aartsengel Michaël opdracht gekregen heeft het lichaam van de overleden Mozes te begraven, om ervoor te zorgen dat de Israëlieten zijn beenderen niet zouden gaan verafgoden.
Maar de duivel wilde dat voorkomen. Die zou die afgoderij geweldig vinden.
Maar Michaël gaf God de eer, en zei niet ‘ik…’, maar ‘de Heere bestraffe u!’
Want God komt alle gezag en heerschappij toe.
Het is een indringende waarschuwing, ook naar deze tijd.
Ga niet in tegen Gods gezag, tegen Zijn woorden en geboden.
Ga niet rommelen aan het gezag van de Bijbel.
Handen af van Gods gezag!
Vers 10: Maar dezen, hetgeen zij niet weten, dat lasteren zij; en hetgeen zij natuurlijk, als de onredelijke dieren, (wel) weten, in hetzelve verderven zij zich.
Michaël, de aartsengel, eerde God op het hoogst.
Maar deze mensen in de gemeenten, zij lasteren…
Lasteren dat is beledigen, kwetsen, kwaad spreken en spotten!
Zij lasteren wat zij niet weten. Hun onkunde, hun dwaasheid staat op hun voorhoofd geschreven. Ze hebben geen idee van wat er zich in de hemel afspeelt. Maar in plaats van daar dan hoog tegenop te zien, spotten ze daarmee!
En wat ze wel weten, dat is van laag niveau. Dat zijn hun instincten, hun driften.
Op een dierlijke manier, als onredelijke dieren gaan ze om met hun begeerten.
Want, denken ze: Wij vinden dat dat mag!
En zo gaan ze met de dieren ten onder: met hen verderven zij zichzelf!
Wee hun (vers 11)!
Onheilspellend, indringend waarschuwend: Mensen, dit wordt je eeuwige ondergang!
Maar zeker ook: liefdevol, roepend: Mensen, ga zo niet door!
Zoals ik ook vanmorgen tegen sommigen van u zeg; tegen u, die hier eerlijk gezegd wel iets van herkent in uw eigen leven.
’t Begon sluipend, ‘t ging langzaam verder, maar u begint misschien al te lasteren…
Wee u!
U, zegt Judas, verderft uzelf.
En u sleept anderen mee in uw verderf!
Laat u toch overtuigen, door Gods Eigen woorden, door het spreken van Gods Heilige Geest.
Wacht niet tot het laatste moment (genoemd in vers 15), tot de dag van het gericht.
Want dan is het te laat.
Nu is er nog een weg terug. Zet geen stap verder. Kom terug!
Bekeer u van uw kwaad en ongerechtigheid. En laat u met God verzoenen!
Vers 11: Wee hun, want zij zijn de weg van Kaïn ingegaan, en door de verleiding van het loon van Bíleam zijn zij heengestort, en zijn door de tegenspreking van Korach vergaan.
Wee hun! Dit wordt hun eeuwige ondergang.
En dan volgen drie voorbeelden van deels (opvallend!) leidinggevende mensen.
En dat brengt het vanmorgen ook heel dicht bij ons als ambtsdragers, als docenten en andere leidinggevenden.
Het zijn drie voorbeelden met een stijgende lijn.
Het begint met de ingeslagen weg van Kain. Dan volgt het dwaalspoor van Bileam. En dan het rechtstreekse tegenspreken van God door Korach.
a. Ze zijn de weg van Kain ingegaan.
Leg uw eigen hart hier eens naast.
Hij deed mee, ook met de offerdienst. Maar het was alleen de buitenkant. Zijn hart deed niet mee. En diep in dat hart haatte hij zijn broer.
Hij reageerder onverschillig toen God hem vriendelijk aansprak.
Hij liet zich niet waarschuwen!
En uiteindelijk liep hij steeds verder weg van God.
Letterlijk staat erin de Bijbel: weg van het aangezicht des Heeren (Gen. 4:16).
Het begon onzichtbaar, sluipend…
Het eindigde in het verliezen van Gods gunst en genade (Gen. 4:14,16).
Als je dit herkent: Ga zo niet door! Ga terug!
b. ze zijn door de verleiding van het loon van Bíleam heen gestort.
Ook hij was heel dichtbij.
Hij kende het spreken van de Heere.
Hij wist wat goed was, hij wist wat zonde was.
Hij heeft zelfs geprofeteerd van Christus.
Maar het geld schitterde meer in zijn ogen dan de dienst van de Heere.
Hij liet zich omkopen om Israël te vloeken.
Zijn zucht naar meer, naar meer rijkdom, naar meer luxe, was -schrijft Judas- als uitgestort water, dat vanzelf wegliep. En het werd zijn dood…
Hoeveel mensen zijn er (ook onder ons) niet betoverd door macht van het geld, van het zichtbare, van rijkdom, van bezitten en hebben?
Luister toch naar de indringende waarschuwing van de Heere Zelf.
U leeft voor de dingen van nu, die er over 100 jaar niet meer zijn!
U bent als de rijke man, over wie Heere Jezus zei: Dwaas (die u bent), in deze nacht zal men uw ziel van u afeisen; en hetgeen u bereid hebt, wiens zal het zijn? (Luk. 12:20)
Leef toch niet voor de waan van de dag, en laat uw geld u toch niet bedriegen!
Want als u sterft moet u alles achterlaten, en wordt uw geld uw eeuwige dood.
c. en zij zijn door de tegenspreking van Korach vergaan.
Eerst verdwaald, toen betoverd, maar uiteindelijk echt in oppositie tegen God.
Want toen Korach Mozes en Aäron tegensprak, sprak hij God tegen, die Mozes en Aäron over Israël had gezet.
En dat allemaal onder valse schijn, toen Korach ogenschijnlijk heel aardig zei: Mozes en Aäron, het wordt u allemaal teveel (Num. 6:3,13).
Maar het was opstand tegen God. En de aarde deed zijn mond open. En zij voeren levend ter helle en kwamen om uit het midden der gemeente (Num. 16.33).
Uit het midden der gemeente… Het staat er veelbetekenend bij.
Dezen zijn… en dan volgen zes nieuwe beschrijvingen in vers 12-13. Om die mensen die de apostel Judas op het oog heeft te kunnen kennen en te kunnen herkennen.
a. Dezen zijn (vers 12) vlekken in uw liefdemaaltijden, en als zij met u ter maaltijd zijn.
De liefdemaaltijden, rond de bediening van het sacrament van het Heilig Avondmaal, bedoeld tot versterking van de onderlinge band, vooral met en voor de armen, de zwakken en de verachte broeders en zusters, die misbruikten ze als feest voor henzelf en hun eigen vrienden. Gericht op henzelf, op hun genieten en hun overdaad. Zonder de juiste voorbereiding op de viering van het sacrament van het Heilig Avondmaal zelf.
Zij zijn, schrijft Judas, vlekken, die de gemeente bevuilen.
Het zijn, zo kan het ook vertaald worden, klippen, rotsen, waar het schip van het allerheiligste geloof op stuk loopt!
b. zij (tweede beschrijving) weiden zichzelven zonder vrees.
Ze hebben geen herder nodig, vinden ze.
De leiding van het Woord en van de belijdenis kan hen gestolen worden.
Schaamteloos en zonder vrees zetten ze zichzelf en hun eigen ideeën in het middelpunt.
c. zij zijn (derde beschrijving) waterloze wolken, die van de winden omgedreven worden.
Na een lange tijd van droogte is er eindelijk regen op komst! Donkere wolken verschijnen aan de horizon. Maar de wind waait de wolken uit elkaar. En het eindigt in een teleurstelling.
Zo werd bij ons misschien ook wel uitgekeken naar regen, naar zegen in uw of jouw leven. Na een veelbelovende belijdenis, na aanvankelijke bekering, na overgave aan God.
Maar nu? Ondertussen lijkt het op wat Hosea noemt een morgenwolk, en een vroeg komende dauw, die heengaat (Hos. 6:4).
Alsjeblieft, bekeer je, belijd je zonden voor God, en roep om vergevende genade.
Nu nog staat Christus met uitgebreide armen voor je.
Niet om goede mensen aan te nemen. Maar Hij zoekt het verlorene.
Verneder je dan voor Hem.
d. deze (vierde typering) zijn als bomen in het afgaan van de herfst, onvruchtbaar, tweemaal verstorven en ontworteld.
Ze waren in het verleden als bomen, geplant in Gods tuin, in de kerk.
En de kruin van hun boom groeide trots omhoog. Wat was er veel verwachting!
Maar nu: hopeloos…
Geen vrucht gedragen. En een dode wortel. En dus: dubbel dood.
Op de rand van de afgrond. Maar gelukkig, je bent nog niet ontworteld.
Want je zit hier nog!
Luister, God is nog steeds met je lot bewogen!
Maar bekeer je.
Ga zo niet door.
En laat je waarschuwen: Want het is (zegt de Hebreeënbrief) onmogelijk, degenen die eens verlicht geweest zijn en de hemelse gave gesmaakt hebben en des Heiligen Geestes deelachtig geworden zijn, en gesmaakt hebben het goede woord Gods en de krachten der toekomende eeuw, en afvallig worden, die, zeg ik, wederom te vernieuwen tot bekering, als welke zichzelven den Zone Gods wederom kruisigen en openlijk te schande maken (Hebr. 6:4-6).
Als het zo ver is, is het (terwijl je nog levend bent) te laat…!
e. deze zijn (vijfde beschrijving, in vers 13): wilde baren der zee, hun eigen schande opschuimende.
Ze zijn vol kritiek, blazen hoog van de toren, stoken onrust.
Als wilde golven van de zee, die alleen maar vuil en schuim omhoog werken.
Maar de Heere zegt Zelf, dat Hij de verhevene van verre kent (Ps. 138:6). En dat Hij de hoogmoedigen zal verstrooien in de gedachten van hun harten (Luk. 1:51).
Kunt u echt tegen de Eeuwige opstaan, zonder u tegen Zijn almacht en tegen het gezag van Zijn woorden te pletter te lopen?
f. deze zijn (zesde typering) dwalende sterren, denwelken de donkerheid der duisternis in der eeuwigheid bewaard wordt.
Ze lijken anderen de weg te wijzen, zoals vroeger de sterren de reizigers de weg wezen.
Met hun mond vol over Jezus, over vrijheid, over goed doen en goed geloven.
Ze schitteren als sterren aan de hemel, Ze wekken bewondering: wat mooi!
Ze worden geëerd als ‘nieuw licht’, want ze hebben dingen ontdekt (zo denken sommigen), die anderen nog nooit gezien hebben.
Maar hun licht verdwijnt… in de donkere duisternis van de eeuwige nacht…
Een sombere rij van zes soorten zondaars…
Als u uzelf nu in één ervan herkent, laat u dan vanmorgen door de Heere overtuigen.
Laat u overtuigen, niet om als koning Agrippa bijna christen te worden, maar om helemaal, om nu, met de last van al uw zonden tot Christus te vluchten! (Hand. 26:28).
Want uw tijd dringt!
Want (vers 14): De Heere is gekomen om gericht te houden.
Judas gaat verder met typeren van de schijngelovigen, tegen wie hij waarschuwt.
Waarom doet hij dat eigenlijk?
Ik zou tenminste drie redenen kunnen noemen.
a. Het is bedoeld als aansporing, voor een ieder van ons, om onszelf te onderzoeken en te beproeven.
Als je dit leest, dan moet je niet aan anderen denken, maar dan moet je naar jezelf kijken. Dan moet je jezelf vragen stellen: ben ik zo iemand?
Ben ik zo iemand, die zich niet wil laten leiden door het Woord van God?
Ben ik zo iemand, die zelf wil uitmaken wat ik goed vind of niet?
Ben ik zo iemand, die wel zeg te geloven, maar die geen vruchten voortbrengt?
Ben ik zo iemand, die het vuil van zonde en goddeloosheid in mijn hart laat schuimen?
Heeft mijn levensboom wel een levende wortel? Of gaat die ook bij de eerste de beste herfststorm omvallen?
Het is bedoeld als aansporing tot zelfonderzoek.
b. Maar het is ook bedoeld om onze ogen te openen voor het gevaar van schijnchristenen.
Voor het gevaar van lichtende, maar dwalende sterren. Die met nieuw licht komen, maar het is dwaallicht!
Laat u ondertussen ook niet verleiden door dwaling dat het genoeg zou zijn om iets van je zonden te kennen. Dat kende Kain ook…
Of door de dwaling dat het genoeg zou zijn om iets moois over Christus te zeggen.
Dat deed Bileam ook… Hij profeteerde: Ik zal Hem zien, maar nu niet; ik zal Hem aanschouwen, maar niet nabij. Er zal een ster voortgaan uit Jakob, en er zal een scepter uit Israël opkomen. Maar daar bleef het bij (Num. 24:17).
Of door de dwaling dat het genoeg zou zijn om netjes te leven. Dat deed Korach ook…
Geliefde gemeente, het gaat om ons hart! Om een wedergeboren, levend gemaakt hart. En om heiligheid van hart en leven. Om leven door het geloof. Om geloof dat leeft van genade. Om Christus en Zijn werk alleen. Om wat Hij verdiende voor arme zondaars.
U moet in Christus geborgen zijn.
En door een levende verbinding met Hem vruchten dragen, vruchten van heiligheid, nederigheid en gehoorzaamheid aan Hem.
c. Deze beschrijvingen van schijngeloof en dwaling zijn als derde ook bedoeld tot troost van Gods kinderen, van Zijn Kerk.
Er is veel (ook nu, ook bij ons) wat probeert te verleiden, wat probeert af te trekken van de eenvoudige waarheid en van de gehoorzaamheid aan de Schrift. Maar, zegt de Heere bij monde van de profeet Jesaja: Alle instrument dat tegen u bereid wordt, zal niet gelukken (Jes. 54:17). De poorten de hel zullen de gemeente van Christus niet overweldigen (Mat. 16:18).
Die door de Geest geleid worden, die zijn kinderen Gods (Rom. 8:14).
Ik lees verder in vers 14-15: En van deze heeft ook Henoch, de zevende van Adam, geprofeteerd, zeggende: Zie, de Heere is gekomen met Zijn vele duizenden heiligen, om gericht te houden tegen allen, en te straffen alle goddelozen onder hen, vanwege al hun goddeloze werken, die zij goddelooslijk gedaan hebben, en vanwege al de harde woorden die de goddeloze zondaars tegen Hem gesproken hebben.
Na zijn bekering wandelde Henoch met God. Hij was, zo zegt de Hebreeënbrief: een prediker der gerechtigheid (Hebr. 11:5).
Hij riep zijn tijdgenoten in de oude wereld, voor de zondvloed, op tot bekering.
Hij wees hen indringend en met liefde op het komende oordeel.
Spotters zeiden (en zeggen): Het zal wel meevallen, we moeten het nog zien, of God komt!
Maar Henoch zei (met profetische zekerheid, van dat wat zeker komen zou…; zoals Jesaja zei: ‘Een Kind is ons geboren’), zo zei Henoch: Zie, de Heere is gekomen!
Gemeente, zie! Kijk, de Heere is gekomen!
Hoe diep was Zijn smaad. Hoe groot is nu Zijn glorie!
Hoe alleen was Hij op de aarde, door God en mensen verlaten. Maar nu wordt Hij omringt door vele duizenden heiligen, engelen en gezaligde mensen.
Ooit leek Hij een Herder zonder onderdanen. Maar nu, Hij is gekomen, nu ziet iedereen wie er Koning is! Hij, de Koning der koningen, Die alle dingen aan Zijn voeten zal onderwerpen.
Zie! De Heere is gekomen om gericht te houden tegen allen, en te straffen alle goddelozen onder hen, vanwege al hun goddeloze werken, die zij goddelooslijk gedaan hebben, en vanwege al de harde woorden die de goddeloze zondaars tegen Hem gesproken hebben.
Dat was hun leven! Het gaat hier om kerkmensen(!): goddelozen, goddelozen werken, die goddeloos gedaan hebben, goddeloze zondaars…
Vierdubbel goddeloos hebben ze goddeloze werken gedaan, en harde woorden gesproken tegen God.
En nu staan ze voor God… Zoals ook wij straks voor Hem zullen staan.
Om verantwoording, om rekenschap af te leggen van wat gedaan en gezegd hebben.
Judas: Zie, de Heere is gekomen, om gericht te houden tegen allen, en te straffen.
Er werd bij zondvloed destijds, en er wordt straks gericht gehouden.
En, zegt Psalm 1: De goddelozen (zullen) niet bestaan in het gericht, noch de zondaars in de vergadering der rechtvaardigen (Psalm 1:5). Zij zullen niet bestaan in het gericht.
In het gericht…
Dat is niet even een snelle selectie, zo van: jij links, jij rechts.
Een gericht is een rechtbank, die onderzoek doet.
De Heere zal recht spreken. Maar niet veroordelen zonder onderzoek en overtuiging.
Er zal overtuigend bewijs geleverd worden tegen de goddelozen.
U die zonder God leeft, u die niet buigt voor het gezag van Zijn Woorden, u zult geen verontschuldiging hebben. Want u wist wat u deed.
En u zult geen verdediging hebben. Want de hemelse Advocaat staat niet aan uw kant.
U die zonder God leeft, goddeloos, onvruchtbaar, dwalend, verleid door de begeerlijkheid der ogen en de grootsheid van dit leven, uw gericht is aanstaande…
Eerdaags staat u voor God.
En u zult in dat gericht niet kunnen bestaan.
U zult na gedegen onderzoek (waar u niets tegen in te brengen zult hebben) veroordeeld worden tot eeuwige straf.
U was tegen God, Die dan voor eeuwig tegen u zal zijn.
Ik weet het: u bent geneigd dit van u af te laten glijden.
Zoals uw gebakken ei glijdt over de Tefal laag van uw koekenpan, zoals regendruppels van uw geïmpregneerde regenjas afglijden, zo wilt u ook deze waarschuwing graag van u af laten glijden.
U wilt dit graag vergeten, liever niet horen, liever overslaan.
U wilt graag zo snel mogelijk doorlezen, naar dingen die mooier lijken te zijn.
Maar doe het niet!
Zolang uw boom nog niet is ontworteld, zijn dit dreigende woorden gedoopt in liefde.
Als hier zou staan ‘de Heere zal komen’, dan zou u rustig verder leven.
Maar zo ernstig is uw gevaar, en zo dringend uw nood en zo groot het medelijden van de Heere met uw ondergaande ziel, dat er staat: de Heere is gekomen!
Hij is dichterbij dan ooit tevoren…
Doe dan toch wat Jesaja zegt: Roep Hem aan, terwijl Hij nabij is (Jes. 55:6).
Zeg dan toch met Job: mijn Rechter zal ik om genade bidden (Job 9:15).
Straks, in de grote dag van het gericht, is er geen plaats meer voor gevouwen handen en voor gebogen knieën. Maar nu nog wel!
Goddelozen, vierdubbele goddelozen, met uw handen vol goddeloze werken en met uw mond vol harde woorden tegen God, luister: Christus is gekomen om vijanden met God te verzoenen, en om goddelozen te rechtvaardigen.
Uw diepellendige toestand is niet hopeloos. Want voor dat soort van mensen, zoals u, is Christus gekomen
Kom tot Hem. U hoeft niets mee te nemen, alleen uw goddeloosheid. En laat u als een arm zondaar zalig maken.
Maar tijd dringt. Uw boom wordt bijna ontworteld…
En u nadert het punt (dat u nog niet bereikt hebt, maar wel bijna), namelijk het punt dat er geen weg terug meer is.
Word, in uw hart en leven, niet afvallig. Dan kruisigt u de Zoon van God opnieuw.
Dan maakt u Hem openlijk te schande. En dan is er geen weg terug.
Ik bid u: blijf daar ver vandaan!
Nog vijf laatste typeringen in vers 16. Voor nu als laatste spiegel om naar onszelf kijken.
Deze, die goddelozen, die bezig zijn om onder te gaan…
a. deze zijn: murmureerders.
Mopperaars, ontevreden over God.
Ze weigeren zich te onderwerpen aan Gods gezag en aan Zijn Woord.
Ze willen liefst terug naar de overvloed en naar de afgoden van Egypte.
Mopperen op God en liefst teruggaan, vertrekken naar de wereld…
b. deze zijn (tweede beschrijving): klagers over hun staat.
Mopperend, ontevreden over wat God hen geeft in de weg en leiding van Zijn voorzienigheid.
Ze laten God niet vrij. Ze keuren Zijn beleid af.
Ontevreden over de Heere. Hij moet doen wat ik wil…
c. wandelende naar hun begeerlijkheden (derde typering)
Naar hun aardse, vleselijke begeerlijkheden.
Alles draait in hun leven om plezier, om genieten, om bezitten. Om wat ze zien, om wat ze hebben of willen hebben
Levend voor deze aarde, zonder oog voor God en de komende dag eeuwigheid…
d. en (vierde beschrijving) hun mond spreekt zeer opgeblazen dingen.
Hoogmoedig en trots, zichzelf opgeblazen hebbend, spreken ze God tegen!
Ze zijn het niet met Hem eens. Ze vinden Hem onrechtvaardig.
Maar toch, o mens, wie zijt gij, die tegen God antwoordt? Zal ook het maaksel tot dengene die het gemaakt heeft, zeggen: Waarom hebt gij mij alzo gemaakt? (Rom. 9:20)
e. verwonderende zich over de personen om des voordeels wil.
Dat is de laatste beschrijving.
Ze verwonderen zich niet over God, over Zijn goedheid, over Zijn liefde, of over Zijn genade en geduld.
Nee, ze verwonderen zich over mensen! Over mensen die groot in aanzien zijn, over mensen die zoveel hebben en die zoveel kunnen. Over mensen die het zo ver geschopt hebben deze wereld. Over hun idolen.
Misschien heb je ze wel op posters aan de muur hangen…
Je volgt ze, je bewondert ze…
En diep in je hart hoop je een graantje van hen mee te kunnen pikken.
Je hoopt het ook zover te schoppen, in ieder geval een beetje.
Je verwondert je over mensen, maar bent nooit verwonderd over de grootheid van God, nooit in beslag genomen door de liefde van Christus.
Wat ben je arm…!
Tot slot gemeente, wie bent u, waar sta jij?
Met oog op komende gericht?
Lijk je op Henoch?
Dan loopt goed met je af. Want hij wandelde met God en God nam hem weg. God nam hem tot Zich (Gen. 5:24).
Of lijk je op een van die waterloze wolken, die dwalende sterren of schuimende golven?
Dan loopt het niet goed met je af. Dan kom je God tegen.
Wee u, wee jij! Wees gewaarschuwd!!
Kom!
Buk, buig, breek…
Blus Geest niet uit (1 Thess. 5:19). Maar bid vurig om het bloed van de Heere Jezus Christus, dat reinigt van alle zonde (1 Joh 1:7).
Geliefde gemeente, zo zegt de Heere Jezus Christus:
Bekeer u; en zo niet, Ik zal u haastelijk bijkomen,
en zal tegen hen krijg voeren met het zwaard Mijns monds.
Die oren heeft, die hore wat de Geest tot de gemeenten zegt (Openb. 2:16-17).
Amen.