Petrus en Johannes bij graf · Johannes 20 · Pasen

Petrus en Johannes bij graf
Preek Johannes 20:1-10: Toen ging dan ook de andere discipel er in, die eerst tot het graf gekomen was, en zag het, en geloofde.
Want zij wisten nog de Schrift niet, dat Hij van de doden moest opstaan.
De discipelen dan gingen wederom naar huis.

PDF · Audio

YouTube player

Thema preek Johannes 20: Petrus en Johannes bij graf

Twee mannen bij het graf
1. Hun komen
2. Hun zien
3. Hun geloven

Preek Johannes 20: Petrus en Johannes bij graf

Gemeente, de tekst kunt u vinden in Johannes 20, de verzen 3 tot en met 9. Ik lees u alleen de laatste twee verzen nog voor. Johannes 20 vers 8 en 9, waar staat:
Toen ging dan ook de andere discipel er in, die eerst tot het graf gekomen was en zag het en geloofde. Want zij wisten nog de Schrift niet, dat Hij van de doden moest opstaan.
Tot zover de samenvatting van het tekstgedeelte dat we gaan overdenken.

Het thema voor de preek is:
Twee mannen (Petrus en Johannes) bij het graf

Twee mannen bij het graf van de opgestane Heere Christus. We letten op drie dingen:
1. Zij komen
2. Zij zien
3. Zij geloven

Als eerste dus:

1. Zij komen

Twee mannen, Petrus en Johannes heten ze.
Maar wie zijn dat eigenlijk, die mannen? In sommige opzichten lijken ze op elkaar, in andere dingen verschillen ze van elkaar. Eerst maar even hoe ze op elkaar lijken.

Beiden, Petrus en Johannes, zijn discipelen van de Heere Jezus Christus. Ze behoren beiden tot de eerste discipelen die Hij geroepen heeft om Hem te volgen.
Beiden hebben ze drie jaar lang met de Heere Jezus geleefd en Hij is alles voor hen geworden. Van hun Meester hebben ze nieuw leven gekregen in hun hart. Zijn woorden hebben hun hart geraakt, hun hart veranderd en tot nieuw leven gewekt. Ze hebben zichzelf leren kennen als zondaars voor God en hun Meester heeft tegelijkertijd ook licht laten vallen op de weg ter ontkoming voor hen, in Hem de Messias, de Christus.

U zegt: ’Hoe weet u dat? Waar haalt u dat vandaan?’
Nou, dat blijkt en is in de eerste plaats gebleken uit hun leven. Christus was alles voor hen. Drie jaar lang hebben ze Zijn woorden ingedronken als water. Het blijkt ook en is in het verleden ook gebleken uit hun woorden.
Leest u thuis Johannes 6 nog maar eens na. Daar gaat het over Simon Petrus als er staat:
Hij antwoordde Hem: Heere, tot Wie zullen wij heengaan? U hebt de woorden van het eeuwige leven. En wij hebben geloofd en bekend, dat U bent de Christus, de Zoon van de levende God.
Ze hebben in Hem, hun Meester, de Christus der Schriften gezien. Hij is hun hoop, hun leven, hun alles geworden.

Maar dat ze kinderen van God zijn, blijkt in de tweede plaats vooral uit de liefde van hun Meester tot hen.
Johannes schrijft (ook in dit Schriftgedeelte) over de discipel dien Jezus liefhad. Dat wil zeggen: Jezus had hem lief. Met onbegrijpelijk, eenzijdige liefde van de Heere Jezus tot Johannes. Later schrijft Johannes daar over in zijn brieven en dan zegt hij: Dat, dat was het eerste in mijn leven: Zijn liefde tot mij. Zijn liefde was voor alles en ging dwars door me heen. Wij hebben Hem liefgehad, omdat Hij ons eerst heeft liefgehad.
Dat is Johannes.
En tegen Petrus heeft de Meester, Die hem zo liefhad, gezegd: Petrus, wat je ook doet en wat je ook zult gaan doen: Ik heb voor u gebeden dat uw geloof niet ophoude.

Hij, de Heere Jezus, heeft ze vrienden genoemd in Johannes 15 toen Hij zei: Ik heet u niet meer dienstknechten; want de dienstknecht weet niet, wat zijn heer doet; maar Ik heb u vrienden genoemd; want al wat Ik van Mijn Vader gehoord heb, dat heb Ik u bekend gemaakt.
Hartelijke liefde van Christus tot Petrus en Johannes. Hij heeft ze Zijn uitverkoren vrienden genoemd als Hij in Johannes 15 zegt: U hebt Mij niet uitverkoren, maar Ik heb u uitverkoren en Ik heb u gesteld, dat u zou heengaan en vrucht dragen, en dat uw vrucht blijve; opdat, zo wat u van den Vader begeren zult in Mijn Naam, Hij u dat geve.

Hij heeft ze vrienden, uitverkoren vrienden genoemd. Hij heeft ze Zijn kinderen genoemd. Kinderkens, zei Hij tegen hen, nog een kleine tijd ben ik bij U.
De liefde van Christus tot Zijn discipelen is het Schriftuurlijke bewijs dat Johannes en Petrus beiden kinderen van God waren.

En in de laatste plaats is er ook nog hun liefde in het hart tot hun Meester. Hun liefde tot Hem.
Gelukkig, dat is er nog wel. Maar de rest zijn ze allemaal kwijtgeraakt. Van alles wat ze in de drie jaar hiervoor hebben geleerd en gehoord, lijkt niets meer over te zijn.
De vreugde, blijdschap en vrede die ze geproefd en gesmaakt hebben, is weg. Hun Meester is gekruisigd, hun Meester is vermoord. Hun hart is vol van verdriet, moedeloosheid, hopeloosheid en zorg. En ondertussen: Zijn woorden (als ze die al begrepen hadden) zijn ze vergeten en doen geen kracht meer in hun hart.

Zo kan het nog zijn in het leven van Gods kinderen. Vroeger, toen je de Bijbel las, tintelde alles van leven. Als je met tranen van blijdschap in je ogen of in je hart (mannen huilen niet zo gemakkelijk) woorden vol troost las: Troost, troost Mijn volk zal ulieder God zeggen.
En nu? De tranen zijn weg. Je bladert door de Bijbel en zoekt. Je zoekt die bekende teksten van vroeger nog eens op en zegt: ‘Het leven is eruit. Vroeger was het zo vol van leven en sprak het zo tot mijn hart. Maar nu? Het is weg. Het doet me allemaal zo weinig, misschien wel helemaal niets meer. De kracht, het leven is eruit.’

Waarom doet de Heere dat? Waarom is het zo donker geworden in uw leven?
Mannen, Petrus en Johannes in de kerk? Je zegt het allemaal niet zo hardop maar misschien is het wel zo in je hart. Vroeger gezongen: ‘We gaan van kracht tot kracht steeds voort.’ Het Woord was je leven en daar lag je kracht. De zondagen waren dagen van blijdschap en vreugde in de Heere. Nu zeg je: ‘Het lijkt wel alsof het allemaal niet waar is geweest. Zou het wel echt zijn geweest? Is het wel echt waar geweest? Of was het eigenlijk gewoon van mezelf? Was het gewoon opvoeding? Was het allemaal gewoon logisch redeneren, waar ik zo goed in ben?’
Vroeger was er zoveel hoop en verwachting, maar nu…
Het doet een beetje denken aan die twee andere mannen, de Emmaüsgangers: Wij hoopten, dat Hij (dat is Christus) was Degene, Die Israël verlossen zou. Doch ook, benevens dit alles, is het vandaag de derde dag, van dat deze dingen geschied zijn.
Vroeger hoop, maar nu? De hoop is weg. Het Woord doet geen kracht meer in je hart.

En dat levende hart kan zich dan zo dood gaan voelen. Een dood hart voelt helemaal niets. En als je jezelf dan levend noemt, dan voel je je altijd levend. Maar het levende hart, het hart dat levend gemaakt is, dat hart kan zich van binnen zo dood voelen.

En wat laat de Heere ons dan voelen? En dat is zo’n heel nuttige les. Dit, dat we met ons totale leven zo diep afhankelijk zijn van Hem. Dat, als we aan onszelf worden overgelaten, er niets maar dan ook helemaal niets anders over blijft dan een biddeloos, liefdeloos, dwalend en dolend mens.
Wat laat de Heere ons dan voelen? En wat een nuttige les is dat. Dit, dat we Hem zo nodig hebben. Dat we de Heilige Geest zo nodig hebben om ons ogen te geven zodat we zien, een verlicht verstand en een hart om te geloven.

Twee mannen. Met Jezus geleefd, drie jaar lang. Maar nu zijn ze hun Jezus kwijtgeraakt. Dat lijkt nu voor altijd voltooid verleden tijd te zijn.
In al die dingen zijn ze gelijk. Daarin herkennen ze elkaar. Maar tegelijk, ik zei u dat al in het begin, zijn er ook verschillen op te merken tussen Johannes en Petrus.

Johannes, die rustige, zachte en bedachtzame man. Misschien (dat zou kunnen, dat weet ik ook niet) is hij wel eens een beetje jaloers geweest op de ijver van Petrus. Petrus was ijverig, vurig en impulsief. Hij, Petrus, is vast ook wel eens een beetje jaloers geweest op de innige liefde van Johannes.
Maar wat die twee mannen bij elkaar houdt als broeders, dat is (wat ik net zei): Jezus heeft hen beiden gezocht en gevonden. Wat hen bij elkaar houdt is, dat ze dat leven, ook dat missende leven nu, in elkaars hart herkennen. En vooral natuurlijk hun liefde tot hun Meester. Hoewel Petrus zich wel heel erg moet schamen over wat er gebeurd is in de afgelopen dagen, maar toch. Hij durft dan zijn liefde misschien niet hardop te zeggen,
maar het blijkt wel. Die liefde blijkt er nog steeds te zijn. En trouwens ook bij Johannes.
Die liefde tot Jezus blijkt als Maria Magdalena aangerend komt bij hun huis en alarm slaat en in paniek roept wat staat in vers 2: Zij hebben de Heere weggenomen uit het graf en wij weten niet waar zij Hem gelegd hebben. Dan gaan die twee snel op pad, snel met haar mee. In vers 3 lijken ze nog te lopen, maar als je in het Grieks vers 4 leest, dan rennen ze met haar mee.

Wat opvalt, is hun broederlijke liefde voor de in paniek geraakte Maria Magdalena (ook een kind van God).
Dat is tegelijkertijd een les voor ons als gemeente. Deze les, dat je een ander die in geestelijke nood is (in ziele nood, harte nood of andere nood) niet laat lopen, maar te hulp schiet, zoals deze twee mannen doen.

Maar wat vooral opvalt, is hun beider liefde en ijver voor Jezus, voor hun gestorven Zaligmaker. Maar er is wel verschil.
Johannes rent voorop, die rent harder. En Petrus sukkelt daar een beetje achteraan.
We zijn geneigd om te vragen: ‘Petrus, wat maakt nou je jonge benen zo zwaar? Anders loop je altijd zo hard, waarom nu zo achteraan? Is het misschien de schuld die drukt op je hart? Je geweten dat je beschuldigt, dat je benen zo zwaar maakt?’ We weten het niet.
Maar dan blijkt wel dat het in het leven van deze twee mannen net zo gaat als in het leven van die vier vrouwen eerder die morgen, hoewel ze veel eerder bij het graf kwamen en voor dag en dauw al op waren.
Ze zijn alles kwijtgeraakt. Ze missen hun Zaligmaker. Maar (en daar lijken ze sprekend op elkaar, deze mannen en deze vrouwen): de liefdeband van hun hart is niet verbroken. Ze rennen met Maria Magdalena mee, want ze moeten hun Meester hebben. Ze kunnen niet zonder Hem verder leven.

Zenuwachtige vrouwen. Vrezende mannen.
Maar wat we niet zien en waar het wel om gaat in dit Schriftgedeelte is: op de achtergrond is de opgestane Meester. Hij is het die hun leven heeft laten vastlopen en die nu met onzichtbare hand aan hun harten trekt.
Waarom? Om ze dingen te leren die ze na drie jaar nog steeds niet begrijpen. Hij heeft het donker gemaakt in hun leven om het licht straks des te helderder laten doorbreken.
Ze rennen naar het graf, samen met Maria Magdalena, alsof ze opnieuw zeggen met heel hun hart: tot Wie zullen we anders heengaan?
We gaan verder met ons tweede aandachtspunt, maar laten we eerst zingen uit
Psalm 73:13.
Wie heb ik nevens U omhoog?
Wat zou mijn hart, wat zou mijn oog,
Op aarde nevens U toch lusten?
Niets is er, waar ik in kan rusten.
Bezwijkt dan ooit, in bittere smart
Of bange nood, mijn vlees en hart,
Zo zult Gij zijn voor mijn gemoed
Mijn rots, mijn deel, mijn eeuwig goed.

2. Zij zien

We lezen in 4 en 5: En deze twee liepen tegelijk; en de andere discipel (Johannes) liep vooruit, sneller dan Petrus en kwam eerst tot het graf. En als hij neder bukte, zag hij de doeken liggen; nochtans (maar) ging hij er niet in.
Johannes komt als eerste hijgend aan bij het graf. De opening is niet zo heel hoog, dus hij moet bukken en kijkt naar binnen. Zijn ogen moeten een beetje wennen aan het donker, maar uiteindelijk ziet hij, als hij naar binnen kijkt, de grafdoeken liggen. Heel netjes neergelegd.
Hij kijkt. Hij denkt. Aarzelend…

Simon Petrus dan (vers 6 en 7) kwam en volgde hem en ging in het graf en zag de doeken liggen. En de zweetdoek, die op Zijn hoofd geweest was, zag hij niet bij de doeken liggen, maar in het bijzonder in een andere plaats samengerold.
Petrus is nu ook aangekomen en gaat resoluut naar binnen en kijkt. Ook zijn ogen moeten een beetje wennen aan het donker van het graf in de rots. Hij kijkt heel goed om zich heen: daar liggen de grafdoeken en daar ligt de zweetdoek die om het hoofd van de Heere Jezus gewikkeld was, heel netjes opgerold. Hij kijkt en hij denkt…: ‘Ja, maar hier zijn geen echte dieven geweest. Alles ligt netjes, de grafdoeken hier en de zweetdoek daar. Trouwens, dieven zouden dat kostbare linnen meegenomen hebben en niet hebben laten liggen! Hier waren zeker weten geen dieven in het graf.’
Je ziet hem staan denken. ‘Wat is hier toch gebeurd?’
Lukas schrijft er ook over en zegt: Petrus opstaande, liep tot het graf (Johannes zegt dat hij er ook in ging) en neder bukkende, zag hij de linnen doeken, liggende alleen (grafdoek hier, zweetdoek daar) en ging weg, zich verwonderende bij zichzelf van hetgeen geschied was.
Hij is verwonderd, verbaasd. ‘Hè, wat is hier gebeurd?’

Toen, vers 8, ging dan ook de andere discipel er in, die eerst tot het graf gekomen was en zag het en geloofde.
Nu gaat die eerst aarzelende Johannes (die eerst alleen nog maar om een hoekje durfde kijken) het graf in, naar binnen. Eerst heeft hij gewacht en geaarzeld.
Was het (dat kan je begrijpen, jongens en meisjes) omdat hij bang was voor dat donkere graf om daar naar binnen te gaan? Was het eerbied voor de rustplaats, voor de slaapkamer van Zijn Meester? Of hoort hij nu (dat weten we niet) opeens vanuit het graf de uitroepen van verbazing van Petrus?
Hoe dan ook, hij gaat ook naar binnen.

En wat blijkt dan, even tussendoor, hoe wonderlijk de Heere de gaven verdeeld heeft tussen deze twee mannen.
Johannes is sterk in liefde en trouw. Als je goed kijkt, is hij niet de dapperste (hij durft eerst niet naar binnen). Hij is wel de snelste, maar Petrus is de dapperste.
En dat duwtje van die zelf nog verbaasd zijnde Petrus is kennelijk voor Johannes nodig om hem naar binnen te krijgen, het graf in, opdat hij geloven zou.
Johannes gaat naar binnen. Zijn ogen moeten wennen aan het donkere graf. Hij kijkt om zich heen: daar de doeken, daar de zweetdoek, netjes opgerold. Hij ziet het. ‘Geen bewijs heb ik meer nodig!’
Hij heeft de Heere Jezus nog niet eens gezien, maar het is genoeg. Hij ziet het en hij gelooft het met heel zijn hart: ‘De Levensvorst en Meester is opgestaan uit de doden! Dit is geen werk van dieven, Hij is Zelf opgestaan uit de dood.’
Het donker van zijn hart, de doodsheid van de ziel van Johannes maakt plaats voor een levend geloof. Hij ziet het en gelooft met heel zijn hart: Het graf is leeg, de dood is overwonnen. ‘Hij (mijn Meester) is overgeleverd om onze zonden en nu opgewekt tot onze rechtvaardigmaking.’
En vandaar nu ons derde punt:

3. Zij geloven

Johannes kijkt om zich heen: de doeken daar, de zweetdoek daar… en dan (het staat er eigenlijk heel eenvoudig): hij ziet het en gelooft.
Ineens schiet het woord van Zijn Meester hem weer te binnen: De Zoon des mensen moet veel lijden en verworpen worden van de ouderlingen en overpriesters en Schriftgeleerden en gedood en ten derden dage (kijk maar) opgewekt worden.

Het is jaren later als de stokoude Johannes dit opschrijft. Je ziet hem in gedachten zitten, schrijvend. Hij herinnert het zich nog als de dag van gisteren. Wat? Ja, ook hoe het was van binnen in zijn donkere hart. Kijk maar in vers 9: Want zij wisten nog de Schrift niet, dat Hij van de doden moest opstaan.

Je ziet hem in gedachten schrijven (als het ware even zijn pen neerleggend) als hij daaraan terugdenkt: ‘Hoe is het toch mogelijk dat we die woorden van de Heere Jezus vergeten waren? Hoe is het toch mogelijk dat we daar geen oog voor hadden? Hoe is het toch mogelijk dat we (en de Heere had het zo vaak tegen ons gezegd) Zijn woorden niet begrepen hebben? Dat we niet geloofd hebben?’
En dan ziet u gemeente het eerste wat gebeurt (en dat is Gods werk) als het geloof in dat dode hart levendig wordt: Dan zien we tot onze schaamte ons eigen ongeloof.
Zoals Johannes hier dat eerlijk opschrijft, uit de grond van zijn hart: We wisten de Schriften niet.

‘Maar nu weer wel!’ Indachtig makende genade van de Heilige Geest. De Heilige Geest maakt indachtig, laat het herinneren, wijst op het Woord. Op het Woord dat zijn Meester gesproken heeft. Op het Woord van Zijn belofte. Lang geleden, toen en toen, daar en daar. Wat Hij sprak door Zijn Woord, wat Hij sprak met Zijn mond tegen Johannes. En Hij opent Zijn ogen, verlicht zijn verstand en opent zijn hart. En hij zag het en geloofde. En wij zien en wij geloven.

Maak het in uw gedachten niet mooier dan het is, gemeente. Zeg nou niet bij uzelf (want dat is een beetje eigenwijs): ‘Hij geloofde nog niet, dat kwam natuurlijk later pas toen hij oog in oog stond met de Heere Jezus Christus. Hij had de Middelaar toen nog niet gezien. Toen was Hij nog niet aan hem geopenbaard.’
Dat moet u niet zeggen, want hij ziet Hem wel! Hij ziet Hem niet oog in oog, zoals ik u nu kan zien, maar hij ziet Hem oog in oog in het Woord, in de belofte, in de Schrift. En hij gelooft dat Woord, hij omhelst dat Woord en hij omhelst de Zaligmaker in dat Woord.
En de Heilige Geest heeft het die oude Johannes, jaren later, heel eenvoudig laten opschrijven. Duidelijker kan het niet, een kind kan het begrijpen: Hij zag het en geloofde.
Eén wenk van de opgestane Heiland (op de achtergrond, Johannes heeft Hem nog niet eens gezien met zijn ogen), maar het is genoeg. Hij herinnert zich weer het woord van zijn Meester, hij herinnert zich het woord, hij ziet de tekenen en hij gelooft.

Zoals ook nu nog, heden ten dage, op Gods tijd moedeloze discipelen, Petrussen, Thomassen en Johannessen (die zeggen: Het is donker, ik weet het niet meer. Ik weet Gods weg niet meer in mijn leven. Ik ben mijn Zaligmaker, op Wie ik zo mijn hoop had gesteld, kwijtgeraakt), door de Heere gewezen worden op Zijn woorden en op Zijn tekenen.
Hij opent hun ogen en verlicht hun verstand opdat ze de Schriften, de woorden van God gaan verstaan en geloven met heel hun hart.

Johannes ziet het en gelooft.
Wat gelooft hij dan? Nou, dat zijn Meester is opgestaan uit de doden en dat Hij de ware Messias is, de Heere der heerlijkheid, de Zoon van God.
Wat gelooft hij? Wat staat in vers 9, even goed lezen met elkaar. Daar staat: Dat Hij moest opstaan.
Dat moest. Van wie? Dat was de eis van het Goddelijke recht. Want het had geklonken op Golgotha en het was gehoord in de hemel en aanvaard: Het is volbracht! Dus kan en mag Christus in het graf niet blijven. Het eeuwige recht van God vorderde (eiste) de dood van de Middelaar. Maar nu het volbracht is, nu vordert het eeuwige recht van God het leven van de Middelaar. Hij moest opstaan vanwege de eis van Gods recht.
En Hij moest ook opstaan vanwege de vervulling van de profetieën. Als ik zomaar een aantal profetieën citeer uit het Psalmenboek. Psalm 16 zegt: Want U zult mijn ziel in de hel niet verlaten; U zult niet toelaten, dat Uw Heilige de verderving (vertering, ontbinding) zie.
Hij moest opstaan uit de doden. Psalm 110 zegt: Hij zal op de weg uit de beek drinken; daarom zal Hij het hoofd omhoog heffen.
En Psalm 118 zegt (de Schriften moesten vervuld worden): De Steen, die de bouwlieden verworpen hadden, is tot een hoofd des hoeks geworden. Dit is van de HEERE geschied en het is wonderlijk in onze ogen.

Dit zien, dit geloven wortelt het geloofsleven van Johannes dieper en vaster dan tevoren. Als de Heere (want het is Gods werk, dat doet Johannes niet) zijn ogen opent, zijn verstand verlicht en geloof in zijn hart geeft om te zien, dat het zo moest.
Vanwege de eis van Gods recht moest zijn Meester betalen, moest Hij sterven in zijn plaats. Dat moest vanwege zijn schuld. Hij moest lijden en sterven, maar Hij moest ook opstaan, omdat alles volbracht was en dus alle schuld betaald was.
Dan zie je in gedachten die Johannes staan kijken in het halfduister van het graf. Hij ziet de doeken en de zweetdoek en gelooft: ‘Zijn dood was in plaats van mijn dood. Maar nu (en dat is het geloof van Johannes), nu leeft Hij ook voor mij!’
Dan breekt in de donkere nacht van Johannes, waarin hij alles kwijtgeraakt is, het licht door van de geopenbaarde Middelaar, Die hij ziet en Die hij hoort in het Woord, in het beloftewoord. Want de Heere Jezus staat niet letterlijk voor hem, maar hij wordt indachtig de woorden van zijn Meester en gelooft ze.
Zo wordt het Pasen voor Johannes. Als Hij ziet hoe de enige Rustaanbrenger rust, vrede en gerechtigheid heeft aangebracht voor hem. En alles door de hemel is aanvaard. En de tekenen ziet hij voor zich. Dan gelooft hij met heel zijn hart: Nu is er geen verdoemenis voor degenen, die in Christus Jezus zijn.

En Petrus? Ja, dat wordt niet helemaal helder. Hij blijft een beetje aarzelen. Hij is verwonderd en verbaasd…
Is dat misschien de reden dat hij toch samen met Johannes naar huis teruggaat? Durft hij misschien niet te geloven vanwege de zware last van zijn schuld? Is het zijn geweten misschien dat hem veroordeelt en beschuldigt? Is dat de belemmering in zijn hart om te geloven?
Hoe vaak is dat niet zo in ons leven, dat onze zonden en de beschuldigingen van ons geweten een belemmering, een blokkade zijn op de weg. Als ik kijk naar mezelf en naar mijn zonden, dan zeg ik: ‘Nee, ik durf niet te geloven.’

Maar wat een wonder wordt het, ook in het leven van Petrus, dat de opgestane Heere, Die hij nog niet ziet, daar dwars door heen gaat breken. Als Zijn woord, door de mond van de engelen zegt: Hij is hier niet; zie de plaats, waar zij Hem gelegd hadden. Doch gaat heen, zegt Zijn discipelen én Petrus, dat Hij u voorgaat naar Galilea; aldaar zult gij Hem zien.
En dan komt het, niet overheen lezen(!): Gelijk Hij u gezegd heeft.
Zoals Hij het tegen u gezegd heeft, zoals Zijn woorden ook u verteld hebben in het verleden.

Wat handelt de Heere wijs met Zijn kinderen. Hij opent de ogen van Johannes, maar bij Petrus blijft het allemaal nog zo omneveld. Hij is verbaasd en verwonderd. Maar de Heere, Die hier met ogen nog niet te zien is, geeft het wankele geloof van Petrus wel enig houvast, door ook hem heel nadrukkelijk te wijzen op het Woord, op Zijn Woord.
Hij zal u voorgaan naar Galilea daar zult u Hem zien zoals Hij u gezegd heeft (in Zijn Woord). Met andere woorden: ‘Petrus, wankelmoedige, verbaasde, verwonderde broeder: het enige houvast in je leven, het enige dat je houvast kan geven in de toekomst is Mijn spreken door het Woord.’
Twee mannen, ieder krijgt van de Heere een eigen weg.

En dan? Ja, als je dan goed leest, dan blijkt dat ze teruggaan naar hun huizen. En ik weet ook niet zo goed wat ik daar van denken moet. Is dat nu slordigheid geweest of waren ze toch weer helemaal bezig met zichzelf? Ze laten in ieder geval (en dat is ook niet aardig, ik zou zeggen: dat is een echte mannenactie) Maria Magdalena alleen achter bij dat graf. En zelf gaan ze naar huis.
Maar wat vooral opvalt als je doorleest is, dat ze weggegaan zijn en daardoor daarna (omdat ze niet meer bij het graf zijn) de verschijning van de Heere Jezus, letterlijk zichtbaar, gemist hebben.
Want de Heere Jezus verschijnt even later bij datzelfde graf aan Maria Magdalena.
Maar gelukkig (en wat blijkt dan de trouw en goedheid van de Heere Christus) later al op diezelfde dag, waarschijnlijk nog voordat Hij verschijnt aan de Emmaüsgangers, verschijnt de Heere apart (dat weten we uit 1 Korinthe 15) aan Petrus.
Niet alleen het Woord is hem gegeven, maar hij krijgt ook (vanwege zijn wankelmoedige en twijfelende hart dat misschien wel zo belemmerd wordt in geloven door zijn schuld en beschuldigende geweten) een verschijning van de Heere. De Emmaüsgangers krijgen te horen: De Heere is waarlijk opgestaan en Hij is door Simon (Petrus) gezien.

Twee mannen. In het donker van hun leven. Alles kwijtgeraakt. Misschien zitten er nu ook wel zulke mannen in de kerk. U laat het niet zo goed blijken, maar misschien is dit wel uw hart: alle hoop en alle houvast verloren. Om te leren (dat is de goede en wijze bedoeling van de Heere in tijden van donkerheid) dat Hij moest (!) lijden voor uw schuld. Voor u…
En als God daar in de nacht van de duisternis en donkerheid van uw leven uw ogen voor gaat openen, wat is er dan veel troost.
En daarom zeg ik: zoekende mannen in de kerk (en natuurlijk ook vrouwen), net als Petrus en Johannes aan Jezus verbonden (u zegt: ‘Ja, maar het is nog steeds en weer zo donker, en het is mijn worsteling: o, dat ik Hem kennen mocht en de kracht van Zijn opstanding), zoekende mannen, ik zeg u, wat Johannes ook schrijft: Deze dingen (van Petrus en Johannes) zijn geschreven opdat ook u gelooft.
Opdat ook u de woorden van de opgestane Christus geloven zou.

Pasen preekt ons: Kom en zie. Zie de tekenen en denk toch aan Mijn Woord en geloof het: Het is volbracht! Ik heb uw schuld weggedaan uit Gods boek en daarom zie Ik geen van uw zonden meer aan.
Dit is de prediking van Pasen voor moedeloze en vertwijfelde discipelen: Troost, troost Mijn volk, zal ulieder God zeggen. Spreekt naar het hart van Jeruzalem en roept haar toe (in al haar donkerheid en vertwijfeling) dat haar strijd vervuld ís (kijk maar in dat donker graf), dat haar ongerechtigheid verzoend ís (kijk maar naar de doeken: Hij is opgestaan) en dat zij van de hand des Heeren dubbel ontvangen heeft voor al haar zonden.
Dit is de prediking van Pasen zoals we gezongen hebben uit Psalm 103: Zo ver het west verwijderd is van ’t oosten, zo ver heeft Hij, om onze ziel te troosten, van ons de schuld en zonden weggedaan.

Want, dat is de taal van het open graf, in het bijzonder voor moedeloze, vertwijfelde discipelen: Jezus leeft! En daarom zal God nooit meer op u toornen of schelden.

Amen.

Links bij preek Petrus en Johannes bij graf (Johannes 20)
– Preek Lukas 24: Jezus en de Emmaüsgangers
– Preek Lukas 24: Eerste verschijning discipelen: Vrede zij u!
– Preek Johannes 21: Jezus aan zee Tiberias
Lees meer:
– Kanttekeningen bij Johannes 20