Jona, gezonden Ninevé (Jona 3) – zending

Jona, gezonden Ninevé
Preek Jona 3: En het woord des HEEREN geschiedde ten anderen male tot Jona, zeggende: Maak u op, ga naar de grote stad Ninevé; en predik tegen haar de prediking, die Ik tot u spreek.
Toen maakte zich Jona op, en ging naar Ninevé, naar het woord des HEEREN. Ninevé nu was een grote stad Gods, van drie dagreizen.

Thema preek: Jona, gezonden Ninevé (zending)

De God van Jona
1. zoekt
2. zendt
3. zegent

PDF LEESPREEK

Preek over: Jona, gezonden Ninevé (zending)

Gemeente, in de dienst van God gaat het niet om mensen. In de kerk gaat het niet om predikanten, om ouderlingen, om diakenen, en in het zendingswerk gaat het niet om zendingswerkers. Het gaat in Gods Koninkrijk niet om mensen, maar om God.

Daarom wil ik in deze uw aandacht ook niet vragen voor Jona, maar voor de God van Jona, en voor Hem, de Heere Jezus Christus, die gezegd heeft: En ziet, meer dan Jona is hier! (Mattheüs 12:41)

De tekst voor de preek van vanmorgen/-middag kunt u vinden in het boek van de profeet Jona, in Jona 3:1-5, waar we het Woord van God als volgt lezen:
En het woord des HEEREN geschiedde ten anderen male tot Jona, zeggende: Maak u op, ga naar de grote stad Ninevé; en predik tegen haar de prediking, die Ik tot u spreek.
Toen maakte zich Jona op, en ging naar Ninevé, naar het woord des HEEREN.
Ninevé nu was een grote stad Gods, van drie dagreizen.

Het thema voor de preek van vanmorgen/-middag is:
De God van Jona.
Laten we samen letten op drie aandachtspunten. De God van Jona
1. Zoekt Jona
2. Zendt Jona
3. Zegent Jona

Als eerste:

1. De God van Jona zoekt

Jongens en meisjes, als ik zeg: God zoekt Jona, dan kan dat maar één ding betekenen:
Jona was God kwijtgeraakt.
Weet je hoe?
Nou, hij krijgt de opdracht van God om als profeet naar Ninevé te gaan.
Ninevé, dat is de hoofdstad van Assyrië. Zelf woont Jona in het tienstammenrijk. Het is daar weliswaar geen tijd van crisis, er is voorspoed, maar er is wel dreiging voelbaar.
Assyrië is een vijandig land, een land dat meer en meer in opkomst is. Straks zal dat Assyrië misschien Israël wel onder de voet lopen…
In die tijd krijgt Jona de opdracht van God om naar Ninevé te gaan. Naar heidense mensen, naar mensen die vijanden zijn van zijn volk Israël.
Jona is een profeet, een dienstknecht van de HEERE, en dus (zeg je) zal hij wel gaan.
Maar Jona denkt er anders over.
Hij wil niet, hij gaat niet. Hij vlucht met een schip naar Tarsis.

Weet je waarom hij niet wil, weet je waarom hij vlucht? Ik zal het proberen uit te leggen. Hij weet als kind en knecht van God hoe de Heere is. Als hij, Jona, in Ninevé moet gaan preken, dan weet hij dat God de vijanden van Israël niet zal straffen, maar juist genade zal bewijzen. Aan vijanden!
Niet aan Israël, niet aan Juda, niet aan de mensen van wie Jona houdt, maar aan de mensen van Ninevé, van wie (zo blijkt later) God houdt.
Hij zegt het later in Jona 4:2: Daarom kwam ik het voor, vluchtende naar Tarsis; want ik wist, dat U een genadig en barmhartig God bent, lankmoedig en groot van goedertierenheid, en berouw hebbende over het kwaad.
God, de God van Jona is een genadige en barmhartige God. Eigenlijk is dat de hele samenvatting van het boek Jona. En Jona weet het, maar hij wil er niet aan. En hij neemt de benen naar Tarsis.
Hij is dienstknecht, in dienst van God, maar weigert dienst.

Nou, dan zal Jona wel ontslagen worden, denk je niet…?
Maar nee, zo is de Heere ook niet. Hij is een genadig en barmhartig God, ook voor Jona.
Want kijk maar. Zo staat het in hoofdstuk 1: Maar Jona maakte zich op om te vluchten…
En direct in het volgende vers: Maar de Heere wierp een grote wind op de zee.
De Heere laat Jona niet los.

Hij stuurt een grote storm op zee. En de heidense mannen van het schip roepen tot hun goden. Maar Jona… slaapt.
Wat een onbegrijpelijke tegenstelling. Dit moet iedere zendeling wel beschaamd en klein maken. De heidenen roepen, de zendeling slaapt. Hij bidt niet meer.
Totdat hij overboord gaat, lezen we niets van bidden. Jona, wat ben je ver heen! Dienstgeweigerd, weggelopen, biddeloos… Zo gaat hij overboord. De kolkende zee in. Opgeslokt door het bruisende water. Opgeslokt door een grote vis.
Dit moet wel het einde van Jona zijn…

Maar dan begint dat wonderlijke hoofdstuk 2. En Jona bad tot de HEERE, zijn God (2:2).
In de buik van de vis, door Jona genoemd de buik van het graf, bidt Jona.
Hij bidt, hij roept, hij schreit (hij huilt) en zo staat er: U hoorde mijn stem (2:2).

Wat gebeurt er toch? Gaat Jona uit eigen beweging weer bidden? Pakt hij hier zelf weer de draad op, pakt hij hier zelf weer zijn geloofsmoed en geloofsvertrouwen op?
Nee, hier blijkt dat de HEERE hem niet losgelaten heeft. Hij stuurt een storm, Hij stuurt een vis, en leert Jona, op de grens van de dood, in die stikdonkere, benauwde vissenmaag weer roepen.
En de HEERE hoort. Gij hebt, o Heer’, in dodelijkst tijdgewricht, mijn stem gehoord, mijn smekingen, mijn klagen.
En wat een wonder! Daar in die maag van de vis, vindt Jona weer houvast in zijn God.
U hoorde mijn stem. Hoe onmogelijk alles ook lijkt, Jona vindt weer houvast in God.
Het wier, het vissenslijm zit aan zijn hoofd, ik ben uitgestoten van voor Uw ogen, Uw baren en golven gaan over mij heen, ‘ik ben neergedaald in de buik van het graf’, maar… nochtans! (2:3-6)

Dat is het nochtans van het geloof. Nochtans zal ik de tempel Uwer heiligheid weder aanschouwen (2:4), ik zal U offeren met een stem van dankzegging (2:9).
Het is onmogelijk aan mijn kant, maar nochtans, maar toch!
Het heil is des HEEREN (2:9). Mijn God is genadig en barmhartig, zelfs voor een weggelopen, voor een niet meer biddende dienstknecht (4:2).
En, de Heere spreekt tot vis. En, die gehoorzaamt.
God spreekt tot Jona, en hij vlucht.
God spreekt tegen de vis, en hij spuugt Jona op de kant (2:10).
Zie het je voor je, jongens en meisjes? Zoals je zelf soms weleens iets uitspuugt: ‘bah, dat lust ik niet’, zo spuugt de vis Jona op het droge. Kijk, daar ligt hij op het strand, vies en stinkend van de vis die hem uitspuugde en zijn hoofd nog onder het wier.
Maar, Jona is gered, hij is weer op het droge.

De God van Jona, daar zou het vanmorgen/-middag over gaan.
Dit eerste deel van de geschiedenis van Jona, gemeente, heeft een boodschap in zich voor drie soorten van mensen:
a. In de eerste plaats voor u, die nog onbekeerd bent.
Zie toch, wie de God van Jona wil zijn voor de onbekeerden van Ninevé. Hoe gemakkelijk had Hij hen kunnen laten in hun afgoderij, in hun leven zonder God.
Zij hebben God niet gezocht, maar Hij wilde Jona in Ninevé hebben, om daar Zijn boodschap te prediken aan mensen die naar Hem niet hadden gevraagd (Jesaja 65:1).
In Zijn onbegrijpelijke goedheid en geduld, verwoest Hij Ninevé niet zonder waarschuwing, maar Hij brengt eerst de boodschap van het Evangelie van genade tot hen.
De zondvloed ging niet onaangekondigd over de wereld, daar was Noach, die jarenlang riep en nodigde en zei: Bekeert u! (1 Petrus 3:20)
De stad Ninevé wordt niet zomaar verwoest, daar komt Jona, die roept: Bekeert u!
U gaat niet zomaar verloren, maar in uw verlorenheid stuurt God Zijn dienaren ook tot u en zegt: Bekeert u, bekeert u van uw boze wegen, want waarom zou u sterven, o huis Israëls? (Ezechiël 33:11) Mijn zoon! geef mij uw hart (Spreuken 23:26). Och, of u ook bekende, ook nog in deze uw dag, hetgeen tot uw vrede dient! (Lukas 19:42)

b. In de tweede plaats is er in dit deel van de geschiedenis van Jona een boodschap voor u, kinderen van God.
Wat zit die geest, die aard van Jona in ons hart. Hij kende de Heere, hij diende God, hij wist Wie Hij was, uit eigen ondervinding, en toch… Hij vluchtte weg, hij weigerde dienst, hij bad niet meer, hij kwam op de rand van het graf, en was erin gebleven als God hem niet vastgehouden had. Wat blijken we, ook na ontvangen genade, toch kinderen van Adam te zijn: opstandelingen, weglopers, deserteurs.
Maar dwars door die geesteloosheid, liefdeloosheid, biddeloosheid en ongehoorzaamheid zoekt God de Zijnen op. Hij brengt hen in de diepte, in de nood. In tijdelijke nood, in beproeving en zorg, in geestelijke nood, zodat ze hun armoede zouden gaan voelen en zouden gaan roepen: ‘k Roep Heere, in angst tot U gevloden (Psalm 141:1, ber.).
En Hij Zelf brengt ze terug, als verloren schapen, als verloren zonen en dochters.
Ik zou me schamen voor zo’n knecht, ik zou me schamen voor een weggelopen kind. Maar Hij schaamt zich niet om hen broeders te noemen (Hebreeën 2:11).
Hier ziet uw wie de God van Jona is, de God van een wederhorig kroost, die hen dwars door hun weerstand heen, bij Hem terugbrengt, om bij Hem te wonen.
Zou u, zo’n Heere, ook niet willen dienen?

c. In de derde plaats is er in dit deel van de geschiedenis van Jona een boodschap voor al degenen die dienen mogen in Gods Koninkrijk, in de zending, maar ook daarbuiten.
Zij die dienen in het Koninkrijk van God zijn net als alle anderen kinderen van Adam: dienstweigeraars, weglopers. Niet alleen als het gaat om het vallen in de zonde, ook na ontvangen genade, maar ook als het gaat om het dienstwerk zelf. Nee, dat is niet iets om trots op te zijn, we moeten ons ervoor schamen.
Jona wil wel preken, maar de tegen de mensen van wie hij houdt. Maar God heeft een ander plan. Want het gaat in de dienst van de Heere niet om onze liefde en om ons verlangen, maar om Gods genade en barmhartigheid. Het gaat niet om Jona, het gaat om de God van Jona!
O, hoe breekt de Heere op Zijn wijze, in wijsheid en liefde, ook in het leven van zendingswerkers, hun eigen wil, hun eigen liefde en verlangen, zodat ze leren zien op Gods wil en Zijn liefde tot zondaren, die oneindig veel groter is dan onze liefde.
Maar, al gaat het door moeilijke wegen, het zal toch worden: Ik wil en zij zullen. Ik wil en Jona zal in Ninevé terechtkomen, of hij nu wil of niet.
God leert ook in de zendingsdienst biddeloze werkers bidden, hij buigt hen die niet willen volgen, en ze gaan.
Heb toch, gemeente, geen hoge gedachten van zendingswerkers, want het zijn vaak zulke biddeloze en eigenzinnige mensen. Heb hoge gedachten van God, die weglopers en deserteurs roept tot Zijn dienst en houdt in Zijn dienst.

Daarom is uw gebed als zendende gemeente zo nodig. Het is nodig, als zij tobben in hun werk, als zij niet bidden, niet meer willen bidden, niet meer kunnen bidden, dat u dan nog steeds en voortdurend voor hen bidt en smeekt. O, bidt toch voortdurend, in het bijzonder u, kinderen van God, dat zij en ook uw ambtsdragers biddende en gehoorzame mensen zullen zijn.
Maar gelukkig er is meer. Er is ook een biddende Hogepriester, die gezegd heeft en zegt:
Ik heb voor u gebeden, dat uw geloof niet ophoude (Lukas 22:32).
Dat blijkt ook in het leven van Jona. Er is er Een die hem vasthoudt.

Moet het allen die dienen mogen in Gods Koninkrijk niet tot verwondering zijn: Wie ben ik, wegloper, deserteur, dat God mij wil gebruiken in Zijn dienst?
Er is geen enkele reden om de borst vooruit te steken. Er is reden, veel reden tot schaamte. Tot schaamte, zoals die tastbaar is in de woorden van Paulus: Mij, de allerminste van al de heiligen, is deze genade gegeven, om onder de heidenen door het Evangelie te verkondigen de onnaspeurlijke rijkdom van Christus (Efeze 3:8).
Ik ben, als ik in de spiegel kijk, de allerminste van al de heiligen…
En moeten we ons niet nog veel dieper schamen, als we lezen dat ondanks alles van ons, God Zich niet schaamt om onze God genoemd te worden (Hebreeën 11:16)?

Uit alles blijkt, uit alles blinkt, niet wie Jona is, maar Wie God is. God, die de God van Jona wil zijn en wil blijven. Dat blijkt ook in onze tweede aandachtspunt:

2. De God van Jona zendt

Want zo begint hoofdstuk 3: En het woord des HEEREN geschiedde ten anderen male tot Jona, zeggende: Maak u op, ga naar de grote stad Ninevé; en predik tegen haar de prediking, die Ik tot u spreek. Toen maakte zich Jona op, en ging naar Ninevé, naar het woord des HEEREN. Ninevé nu was een grote stad Gods, van drie dagreizen.

U mist iets… Een streng verwijt. Het is mij ook opgevallen. Maar zo is de God van Jona. Een God die mild geeft, zegt Jakobus, en niet verwijt (Jakobus 1:5), een genadig en barmhartig God, lankmoedig en groot van goedertierenheid (Jona 4:1).
‘Opstaan, Jona, ga naar de grote stad Ninevé.’
Waarschijnlijk was Ninevé in die dagen een enorm uitgestrekte stad met honderdduizenden inwoners. Immers er zijn 120.000 mensen die het onderscheid niet weten tussen rechter- en linkerhand, 120.000 kleine kinderen dus.

‘Predik, Jona, de prediking tegen de stad die Ik tot u zeg.’
Dat is de ware prediking. Niet wat mensen verlangen van een dominee. ‘Wilt u daar eens wat meer accent leggen, en kan het niet ook zo?’
Nee, ik wil ambtsdragers niet van alle kritiek vrijwaren, maar hun roeping is: Predik de prediking, die Ik tot u speek (vers 2). Zo zegt de HEERE! En het is dat woord, dat in de handen van Christus over de wereld gaat en voorspoedig is in hetgeen waartoe Hij het zendt.

Toen maakte zich Jona op en ging naar Ninevé, naar het woord des HEEREN (vers 3).
Hij moppert niet, hij heeft niets tegen te sputteren, hij gaat, zonder tegenspraak naar het woord des HEEREN. Gewillig gemaakt. Dat blijkt ook uit het feit dat hij direct aan het werk gaat. Hij gaat niet eerst even rustig de stad verkennen, maar hij gaat de stad in, en begint met preken.

Ninevé nu was een grote stad Gods, van omtrent drie dagreizen (vers 4).
Een grote stad Gods. Die stad, waar volop de afgoden worden gediend is een stad Gods. Een stad van God, een stad die aan God toebehoort. Zijn bezit, Zijn eigendom.
Zoals we samen gezongen hebben:
Al d’ aard’ en alles wat zij geeft,
Met al wat zich beweegt en leeft,
Zijn ’t wettig eigendom des HEEREN (Psalm 24:1, ber.).
Wat een bemoediging. God heeft recht op deze stad en er zijn er velen, zo zal blijken, die ook werkelijk Zijn eigendom zijn. Velen, over wie God van eeuwigheid gedachten van vrede heeft gehad en niet des kwaads. Mensen die Hem toebehoren, omdat Christus Zich in de eeuwigheid heeft Borg gesteld om ook voor hen de dood in te gaan.
Wat een bemoediging, ook in het zendingswerk, ook in het werk onder het Joodse volk. Deze stad, deze miljoenenstad in Azië, deze kleine stad op het platteland, ik zie het wel niet (ik lijk het tegendeel te zien!), maar het is daarom niet minder waar, het is een stad van God.
Is een stad Gods, die Hem toebehoort. Hier zijn mensen die Hem toebehoren. En Hij zal ze opzoeken, Hij zal ze toebrengen, en niet een zal er worden gemist. Al is er maar een, Hij zal Zijn knechten sturen. Immers Hij zegt: Mijn raad zal bestaan en Ik zal al Mijn welbehagen doen (Jesaja 46:10).
Maar hier zijn het er meer dan ene, hier kan gezegd worden wat later ter bemoediging tegen Paulus werd gezegd in Korinthe: Ik heb veel volks in deze stad (Hand. 18:10).
U hoort het goed. De Heere zegt tegen Paulus: Ik heb! Ze zijn van Mij, ze zijn Mijn eigendom. En Ik zal ze roepen en Zelf toebrengen. Zoals Christus ooit sprak: Ik heb (hoort u? hetzelfde: Ik heb!) nog andere schapen, die van deze stal niet zijn; deze moet Ik ook toebrengen; en zij zullen Mijn stem horen; en het zal worden een kudde, en een Herder (Johannes 10:16).

In dit tweede gedeelte van de geschiedenis van Jona zit een bijzondere les voor zendingswerkers en voor allen die mogen werken in Gods Koninkrijk.
God vraagt gehoorzaamheid. Als de Heere u roept, als de Heere jou roept, om deze wereld in te gaan, om de miljoenen mensen die nooit bereikt zijn met het Evangelie (die wij in onze gedachten misschien ondertussen allang hebben afgeschreven, miljoenen Aziaten, miljoenen Afrikanen, miljoenen Joden, miljoenen Nederlanders), als de Heere je roept, dan kun je lang tegenspartelen, maar je zult gaan.
Heeft God u, heeft God jouw geroepen tot deze dienst? U, Adamskind, wegloper, deserteur? Bent u door uw zonden ondergaan in de golven? Heeft dat u op de knieën gebracht met het gebed op de lippen: ‘O God, wees mij zondaar genadig?’ Hebt u daar ook iets van Hem leren kennen? Van Hem, de meerdere Jona, die onder wilde gaan in de vloed van Gods toorn, opdat een wederhorig kroost altijd bij Hem zou wonen? Hij was drie dagen en drie nachten in het hart (in het graf) van de aarde (Mattheüs 12:40). Maar nu, Hij is opgestaan! Hij leeft! En Hij zendt dienaars van het Evangelie en anderen uit, om te dienen in Zijn Koninkrijk.
Ik vraag het maar even heel recht op de man af: Zijn er hier vanmorgen/-middag mensen, die voelen in hun hart dat de Heere hen roept tot Zijn dienst, om te dienen in Zijn Koninkrijk, om zendingswerk te doen?
Ik kan u verzekeren, er is geen betere Meester dan Christus. Hij brengt de dwalenden terecht. Het gaat wel dwars door de dood en de onmogelijkheid heen. Maar daar, in die diepten, leert Hij ons zingen: In de grootste smarten blijven onze harten in de HEERE gerust.
Heeft de Heere u, jou geroepen tot de dienst van de zending? Je hart brandend gemaakt om anderen te vertellen van die ene Naam onder de hemel gegeven tot zaligheid? Wat aarzelt u dan nog? Waarom draalt u? Sta op en ga!
Tijdenlang staan er vacatures open bij onze zending. Een beschamend teken van dodelijke zelfingenomenheid. We zijn druk met onszelf en bekommeren ons niet meer om de Christusloze miljoenen die verloren gaan. Red degenen, die ter dood gegrepen zijn; want zij wankelen ter doding, zo gij u onthoudt (Spreuken 24:11).
Als God uw hart ingewonnen heeft voor Zijn dienst, dan geldt dit woord ook u: Maak u op, ga naar de grote stad Ninevé! (vers 2)
Misschien zegt u: ‘Hoe moet dat, wat zou ik daar te zeggen hebben?’
We gaan het zien in onze derde gedachte, maar laten samen eerst gaan zingen uit
Psalm 103, daarvan het vijfde vers:

Hij zal Zijn volk niet eindeloos kastijden,
Noch eeuwiglijk Zijn gramschap ons doen lijden.
Hij is het, die ons Zijne vriendschap biedt.
Hij handelt nooit met ons naar onze zonden;
Hoe zwaar, hoe lang wij ook Zijn wetten schonden,
Hij straft ons, maar naar onze zonden niet.

Onze derde gedachte:

3. De God van Jona zegent

Jona gaat preken. De prediking die God tegen hem zegt.
Er wordt wat geklaagd over preken. Hier te kort, daar te lang. Maar wat is de maat, waarmee we meten? Onze smaak, onze voorkeur, onze ligging? Dit past ons wel, dat niet zo?
Jona gaat, onverschrokken en zegt wat de Heere tegen hem zegt. En Jona is, net als al de profeten in het Oude Testament, allen die mogen dienen in Gods koninkrijk tot een voorbeeld. Wij wensen niet te zeggen wat mensen van ons vragen, wat mensen van ons verwachten, wat goed in het gehoor ligt, wat mensen stof tot instemming en goedkeuring zal geven, maar wij worden geroepen om te zeggen: Zo zegt de HEERE!

Nog veertig dagen, dan zal Ninevé worden omgekeerd (vers 4).
Wat een boodschap. Recht op de man en de vrouw en de kinderen af: Nog veertig dagen, en dan is het te laat!
Een korte preek. Natuurlijk, Jona heeft vast meer gezegd, maar dit is de kern van zijn boodschap, van Gods boodschap: Nog veertig dagen. En dan.
Een preek met twee punten:

  1. Nog 40 dagen (punt 1)
  2. En dan (punt 2).
    Dreigend gericht, een inktzwarte lucht met dreigende wolken van toorn en wraak. Maar: nog veertig dagen van uitstel, nog veertig dagen van geduld, nog veertig dagen van voorbereiding.

Ik denk dat de mannen van Ninevé wel gevraagd zullen hebben: ‘Zeg, Joodse man, dat zeg je nu wel, maar hoe kom je daarbij? Hoe weten we dat je de waarheid spreekt?’
Gemeente, genade maakt eerlijk. Jona zal vast niet gezegd hebben: ‘Ik kom rechtstreeks uit Samaria met een boodschap van onze God’.
Nee, hij heeft het ongetwijfeld eerlijk gezegd. En misschien hebben de mensen het wel aan hem gezien of geroken: dit is die man, uit de vis. Gered van de dood. Hij liep weg voor zijn God (Jona had het immers ook aan de bootslui vertelt), hij liep weg voor zijn God, maar hij is op de kant gespuugd door de vis op het bevel van Zijn genadige en barmhartige God: lankmoedig en groot van goedertierenheid, en berouw hebbende over het kwaad (4:2).
Jona preekt, en is zelf een levend bewijs van Gods lankmoedigheid, goedertierenheid, geduld en berouw.

Zo preekte Paulus ook: Want ik ben de minste van de apostelen, die niet waardig ben een apostel genaamd te worden, daarom dat ik de Gemeente Gods vervolgd heb.
Doch door de genade Gods ben ik, dat ik ben; en Zijn genade, die aan mij bewezen is, is niet ijdel geweest, maar ik heb overvloediger gearbeid dan zij allen; doch niet ik, maar de genade Gods, Die met mij is (1 Korinthe 15:9-10).
Paulus later, zo schrijft hij aan Timotheüs: Maar daarom is mij barmhartigheid geschied, opdat Jezus Christus in mij, die de voornaamste ben, al Zijn lankmoedigheid zou betonen, tot een voorbeeld dergenen, die in Hem geloven zullen ten eeuwigen leven
(1 Timotheüs 1:16).
Werkers in Gods Koninkrijk zijn als het goed is, net als Jona, levende bewijzen van Gods barmhartigheid. Zij geven Gods boodschap door en zijn tegelijkertijd een levend bewijs voor allen: ‘Het kon voor mij, en daarom kan het voor u ook. Als het voor mij kan, dan kan het ook voor u, voor u allemaal.’
Gemeente, hebt u jarenlang het bloed van Christus veracht en Zijn genade vertrapt?
Ik ben niet anders. Het kon voor mij, het kan ook voor u.

U, die worstelt met uw roeping tot het zendingswerk, (maar ondertussen zo twijfelt vanwege het zicht op uw zonden, uw onvermogen, uw schuld en dagelijkse zonden), God roept de allerminsten tot deze dienst. Mij, zegt Paulus, de allerminste van al de heiligen is deze genade gegeven om onder de heidenen te prediken de onnaspeurlijke rijkdom van Christus. Die genade is juist aan mij gegeven, want de rijkdom van Gods genade en barmhartigheid, die onnaspeurlijke rijkdom van Christus blinkt zoveel te meer, als de boodschap erover gehoord wordt uit de mond van een van zichzelf zo zondig en verloren mens. Want dan is er ook geen eer meer voor ons. Dan is alle eer voor God.

Nog veertig dagen en dan zal God de stad omkeren, dan zal God de stad ondersteboven keren.
En de lieden (de mensen) van Ninevé geloofden aan God (vers 6). En God zag hun werken (hun oprechte bekering en berouw) en het berouwde Hem over het kwaad dat Hij gesproken had hun te zullen doen, en Hij deed het niet (vers 10).

Beschamend voorbeeld. Dat blijkt wel uit de vraag, die wij zo graag opwerpen: ‘Was dit wel een echte bekering?’
‘Ons verstand’, zegt Kohlbrugge, ‘trekt iedere ware bekering in twijfel, terwijl de bekering van het vlees, de onoprechte bekering, nooit verdacht wordt, maar ten zeerste geprezen.’
Het verstand kan het niet begrijpen dat God nota bene deze mensen, uit Ninevé bekeert. Het verstand, ook het godsdienstige verstand begrijpt het niet, ja, wel dat wij bekeerd zijn of kunnen worden, maar die mensen uit Papua, uit Ecuador, uit Cambodja?

Maar hier ziet u Gods werk. Zij geloofden aan God. Zoals Abraham in God geloofde. In het Hebreeuws staat precies hetzelfde woord als in Genesis 15: En hij geloofde in de HEERE, en Hij rekende het hem tot gerechtigheid (Genesis 15:6).
Ze geloofden, ze zeiden er amen op, zij bogen voor het Woord en zij bekeerden zich.
En het uiterste bewijs van hun bekering zal gezien worden in de grote dag van het gericht. Immers de Heere Jezus heeft Zelf gezegd: De mannen van Ninevé, zullen opstaan in het oordeel met dit geslacht, en zullen hetzelve veroordelen; want zij hebben zich bekeerd op de prediking van Jonas, en ziet, meer dan Jonas is hier (Lukas 11:32).

Laten we, gemeente, ieder voor zich, de bijzondere persoonlijke boodschap ter harte nemen, die deze geschiedenis ons meegeeft.

a. Zie in dit gedeelte van deze geschiedenis, gemeente, in de eerste plaats een bijzondere boodschap voor u die nog onbekeerd bent.
De prediking die tot u komt, verschilt met die van Jona in meerdere opzichten.

Hij, die meer is dan Jona, is gekomen. Hij is de inhoud van de prediking. Bekeert u en gelooft het Evangelie, dat Christus in de wereld gekomen is om zondaren zalig te maken (Markus 1:15). Hij roept u toe: Komt tot Mij, hoort en uw ziel zal leven. Wie is slecht, hij kere zich herwaarts en kome tot Mij (Jesaja 55:3, Spreuken 9:4).

Maar Hij is ook tegelijkertijd de inhoud van de dreiging van het komende Godsgericht. De prediking die u zondag aan zondag hoort, al veel langer dan veertig dagen, is een prediking van Christus de Gekruisigde, die nodigt, en tegelijkertijd zegt: En zie, Ik kom haastiglijk en Mijn loon is met Mij, om een iegelijk te vergelden, gelijk zijn werk zal zijn (Openbaring 22:12).
Hij komt met de wolken en alle oog zal hem zien, ook de kerkmensen die Hem doorstoken hebben met hun ongeloof (Openbaring 1:7).

U leeft onder de prediking van Christus, onder de spanningsboog van het komende gericht. En u weet het: u zult de toorn van het Lam niet kunnen verdragen, Maar toch zal dat uw deel zijn, als u zo doorgaat, zonder te bukken, te buigen, te belijden, en te komen tot Hem die gekomen is om te zoeken en zalig te maken wat verloren was.
O, roep dan toch zoals de mannen en vrouwen en kinderen van Ninevé geroepen hebben.
Zij riepen sterk tot God en bekeerden zich van hun boze weg (vers 8). Ze riepen zonder enig recht. Wie weet, God mocht Zich wenden, en berouw hebben; en Hij mocht Zich wenden van de hittigheid Zijns toorns, dat wij niet vergingen (vers 9).
Als u niet roept, als u zich niet bekeert van uw zondige weg, maar doorgaat, dan is het straks te laat.
Ninevé kreeg veertig dagen, maar ik moet u eerlijk zeggen: ‘Ik weet niet hoeveel dagen u, na de dagen die u gekregen hebt, nog over hebt. Misschien is deze dag uw laatste dag.
Ga daar maar vanuit. Op deze dan voor u misschien wel laatste dag geldt, wat Petrus zei tegen mensen die Christus hadden gekruisigd (het is een boodschap die komt tot vijanden van God): Een iegelijk, die de Naam des Heeren zal aanroepen, zalig zal worden (Handelingen 2:21).
Als dit uw laatste dag is en u roept, vasthoudend, aanhoudend, dan zult u zalig worden.
Als dit uw laatste dag is, maar u roept de Naam des Heeren niet aan, dan is het te laat.
Dan zult u nooit rust of vrede vinden, dan zult u voor eeuwig omkomen in het helse vuur, dan zult u tot in eeuwigheid drinken van de beker van Gods toorn. Terwijl u ongetwijfeld, tot uw diepe ergernis en haat, heel vaak zult terugdenken aan heel veel dagen, maar ook aan deze dag, de dag waarop niet ik, maar God tegen u(!), persoonlijk zei: Een iegelijk, die de Naam des Heeren zal aanroepen, zalig zal worden (Handelingen 2:21).

Als u niet luistert, als u niet roept, dan tekent u op deze dag opnieuw uw eigen vonnis, uw eigen doodvonnis. Dan roept u niet, omdat u niet wilt roepen. Dan geeft u uw zaligheid weg, zoals Ezau zijn eerstgeboorterecht weggaf. Dan zal ik de dag van het gericht tegen u, persoonlijk, gezegd worden: U wilde tot Mij niet komen (Johannes 5:40).
Alsdan (zult u) beginnen te zeggen tot de bergen: Valt op ons; en tot de heuvelen: Bedekt ons (Lukas 23:30).

b. Zie in dit gedeelte van deze geschiedenis, gemeente, in de tweede plaats een bijzondere boodschap voor u die de Heere zoekt, voor u die tot Hem roept.
De God van Jona is een genadig en barmhartig God, lankmoedig en groot van goedertierenheid, en berouw hebbende over het kwaad (Jona 4:2).
Uw zaak is niet hopeloos. Wanhoop niet. Want God hoort het geroep van zondaren. Hij ziet uw zoeken, Hij hoort uw zuchten, Hij is een Hoorder der gebeden. Waar u roept als een rechteloze, daar hoort God uw gebed.

c. Zie in dit gedeelte van deze geschiedenis, gemeente, in de derde plaats een bijzondere boodschap voor u die de Heere van harte vreest.
Wat een wonder dat God ongevraagd op zoek is gegaan naar Ninevieten. Bewogen in Zichzelf met mensen, die naar Hem niet vroegen (Jesaja 65:1). Hij zond ons de boodschap het Evangelie, Hij liet het als een pijl binnendringen in ons hart. Hij leerde ons roepen, pleiten op vrije goedheid en ontfermde Zich over ons.
En helemaal niets van dat alles kwam bij ons vandaan. Het werk van de Heere in ons leven is het ultieme bewijs van wat Jona zegt en schrijft over zijn God: Hij is genadig en barmhartig, lankmoedig en groot van goedertierenheid, en berouw hebbende over het kwaad (Jona 4:2).
Laten we daarom leven in voortdurende afhankelijkheid van Hem, maar laat ook in ons leven iets afstralen van die bewogenheid van God in Christus met verloren zondaren.

d. Zie in dit gedeelte van deze geschiedenis, gemeente, in de vierde plaats een bijzondere boodschap voor allen die mogen dienen in Gods Koninkrijk.
Het begin en het einde van alle werk in Gods Koninkrijk komt uit Hem.
In Zijn bewogenheid stuurde Hij Jona, niet naar Samaria, niet naar Jeruzalem, maar naar Ninevé.
In Zijn lankmoedigheid en geduld liet Hij Jona preken. In Zijn ontferming opende Hij harten, werkte Hij geloof en bekering en spaarde Hij de stad.
Niets in de dienst van Gods Koninkrijk is het werk van mensen. Het zendingswerk is ondanks mensen. Daarom kunnen zendingswerkers ook niet zonder uw gebed.
Het werk in Gods Koninkrijk is van God: een genadig en barmhartig God, lankmoedig en groot van goedertierenheid, en berouw hebbende over het kwaad.

Die God zoekt het verlorene, Hij zendt boodschappers van het Evangelie, en Hij wil (dat is ook de bemoediging in deze geschiedenis) Zijn zegen geven in het gehoorzaam gaan in Zijn weg.
Niet het weglopen wordt gezegend, maar het zetten van onze treden in Zijn spoor. Het opstaan en gaan…
Toen zeide Jezus tot Zijn discipelen: Zo iemand achter Mij wil komen, die verloochene
zichzelven, en neme zijn kruis op, en volge Mij (Mattheüs 16:24).
Heeft de Heere u geroepen tot deze dienst? Dan zeg ik u:
Sta op en ga! (Jona 1:2, 3:2)

Amen.

Links bij preek Jona, gezonden Ninevé
– Preek Zefanja 3: Hij zal zwijgen in Zijn liefde
– Preek: Wie is aan God gelijk? (Micha 7) – avondmaal
Lees meer:
– Kanttekeningen bij Jona 3

TERUG JONA | ZENDING

preek jona nineve zending
Preek: Jona op weg naar Nineve