Op Uw zaligheid wacht ik – Genesis 49 – advent
Preek over: Adventsverwachting stervende Jakob Genesis 49:18: Op uw zaligheid wacht ik, HEERE! |
Op Uw zaligheid wacht ik
Bijbelgedeelte Genesis 49 1 Daarna riep Jakob zijn zonen, en hij zeide: Verzamelt u en ik zal u verkondigen hetgeen dat u in de navolgende dagen wedervaren zal. 2 Komt tezamen en hoort, gij zonen Jakobs, en hoort naar Israël, uw vader. 3 Ruben, gij zijt mijn eerstgeborene, mijn kracht en het begin mijner macht; de voortreffelijkste in hoogheid en de voortreffelijkste in sterkte. 4 Snelle afloop als der wateren, gij zult de voortreffelijkste niet zijn, want gij hebt uws vaders leger beklommen; toen hebt gij het geschonden; hij heeft mijn bed beklommen. 5 Simeon en Levi zijn gebroeders; hun handelingen zijn werktuigen van geweld. 6 Mijn ziel kome niet in hun verborgen raad, mijn eer worde niet verenigd met hun vergadering; want in hun toorn hebben zij de mannen doodgeslagen en in hun moedwil hebben zij de ossen weggerukt. 7 Vervloekt zij hun toorn, want hij is heftig, en hun verbolgenheid, want zij is hard. Ik zal hen verdelen onder Jakob en zal hen verstrooien onder Israël. 8 Juda, gij zijt het, u zullen uw broeders loven; uw hand zal zijn op den nek uwer vijanden; voor u zullen zich uws vaders zonen nederbuigen. 9 Juda is een leeuwenwelp, gij zijt van den roof opgeklommen, mijn zoon. Hij kromt zich, hij legt zich neder als een leeuw en als een oude leeuw; wie zal hem doen opstaan? 10 De scepter zal van Juda niet wijken, noch de wetgever van tussen zijn voeten, totdat Silo komt, en Denzelven zullen de volken gehoorzaam zijn. 11 Hij bindt zijn jongen ezel aan den wijnstok en het veulen zijner ezelin aan den edelsten wijnstok; hij wast zijn kleed in den wijn en zijn mantel in wijndruivenbloed. 12 Hij is roodachtig van ogen door den wijn en wit van tanden door de melk. 13 Zebulon zal aan de haven der zeeën wonen; en hij zal aan de haven der schepen wezen, en zijn zijde zal zijn naar Sidon. 14 Issaschar is een sterkgebeende ezel, nederliggende tussen twee pakken. 15 Toen hij de rust zag, dat zij goed was, en het land, dat het lustig was, zo boog hij zijn schouder om te dragen, en was dienende onder tribuut. 16 Dan zal zijn volk richten, als een der stammen Israëls. 17 Dan zal een slang zijn aan den weg, een adderslang nevens het pad, bijtende des paards verzenen, dat zijn rijder achterovervalle. 18 Op Uw zaligheid wacht ik, HEERE. |