Twee zwaarden; het is genoeg · Lukas 22
Twee zwaarden; het is genoeg
Preek Lukas 22:35-38: Maar nu, wie een buidel heeft, die neme hem, desgelijks ook een male; en die geen heeft, die verkope zijn kleed, en kope een zwaard. (…). En zij zeiden: Heere! zie hier twee zwaarden. En Hij zeide tot hen: Het is genoeg.
Inhoudsopgave
LEESPREEK
THEMA: Twee zwaarden; het is genoeg
Gemeente, de tekst voor de preek van vanmorgen vindt u in Lukas 22:35-38. Biddend om de hulp en de leiding van de Heilige Geest overdenken we met elkaar Lukas 22:35-38, waar we Gods Woord als volgt lezen:
En Hij zeide tot hen: Als Ik u uitzond, zonder buidel, en male, en schoenen, heeft u ook iets ontbroken? En zij zeiden: Niets.
Hij zeide dan tot hen: Maar nu, wie een buidel heeft, die neme hem, desgelijks ook een male; en die geen heeft, die verkope zijn kleed, en kope een zwaard.
Want Ik zeg u, dat nog dit, hetwelk geschreven is, in Mij moet volbracht worden, namelijk: En Hij is met de misdadigen gerekend. Want ook die dingen, die van Mij geschreven zijn, hebben een einde.
En zij zeiden: Heere! zie hier twee zwaarden. En Hij zeide tot hen: Het is genoeg.
Het thema voor de preek is: Maar nu… (woorden uit vers 36)
Maar nu…
We letten samen op twee aandachtspunten.
In de eerste plaats op: Tot nu. Want: tot nu toe was het zo.
En daarna letten we in de tweede plaats op: Vanaf nu. Want: vanaf nu wordt alles anders.
Dus het thema voor de preek is: Maar nu…
1. Tot nu
2. Vanaf nu
Als eerste dus:
1. Tot nu
Wat waren het goede momenten geweest tot nu toe. Toen ze mochten luisteren naar de liefdevolle woorden van de Heere Jezus. Samen hebben ze het pascha gegeten. Samen hebben ze aangezeten aan de eerste bediening van het Heilig Avondmaal. Ze hebben samen het Hallel gezongen, de psalmen 113 tot en met 118.
Zonder het te beseffen, dat hun Meester zo zingend Zijn strijd en lijden tegemoet ging.
Zeker, er waren in de afgelopen tijd momenten en dingen (veel dingen) geweest, die ze niet begrepen, die hen ook irriteerden…
Bijvoorbeeld als de Heere Jezus zei: Ik moet lijden en verworpen worden door dit geslacht (Luk .17:25). En: Ik ga heen. Ik ga heen tot Mijn Vader (Joh. 14:12,28).
Die momenten waarop Jezus zei: (Ik moet) heengaan naar Jeruzalem, en veel lijden van de ouderlingen, en overpriesters, en Schriftgeleerden, en gedood worden, en ten derden dage opgewekt worden.
Petrus had zich er nog heftig tegen verzet, tegen dat aangekondigde lijden: Heere, wees U genadig! dit zal U geenszins geschieden (Matt. 16:21-22).
En ook toen de Heere zojuist nog zei, tegen diezelfde Petrus: Simon, Simon, ziet, de satan heeft ulieden zeer begeerd om te ziften als de tarwe; Maar Ik heb voor u gebeden, dat uw geloof niet ophoude; en gij, als gij eens zult bekeerd zijn, zo versterk uw broeders, had hij, niet zonder zelfvertrouwen, gezegd: Heere, ik ben bereid, met U ook in de gevangenis en in den dood te gaan (Luk. 22:31-33).
Dat waren wel lastige momenten geweest, die hen van binnen ook geïrriteerd hadden,
maar verder keken ze terug op zo’n goede en gezegende tijd.
Waar de Heere Jezus ook Zelf met genoegen naar terugkijkt, als Hij zegt (in vers 28):
En gij zijt degenen die met Mij steeds gebleven zijt in Mijn verzoekingen.
Wat was het goede tijd geweest! Nooit had hen aan iets ontbroken.
De Heere roept het ze in herinnering, als Hij zegt (in vers 35): Als Ik u uitzond, zonder buidel, en male, en schoenen, heeft u ook iets ontbroken? En zij zeiden: Niets. Helemaal niets!
Toen Hij hen uitzond, zoals de zeventig in Lukas 10: Gaat heen; zie, Ik zend u als lammeren in het midden der wolven. Draagt geen buidel, noch male, noch schoenen, en groet niemand op den weg (Luk. 10:3-4). En verkondig vrede!
Je hoeft niets mee te nemen, je hebt niets nodig. Want Ik zal voor alles zorgen.
Geen buidel, geen portemonnee. Geen male, geen knapzak, geen leren reistas. Geen schoenen, geen sandalen. Je hoeft nergens voor te zorgen, want Ik zorg voor jullie.
Voor jullie eten en drinken, voor jullie geestelijke voedsel. En Ik bescherm jullie tegen gevaar en vijandschap. Want die is ook gericht op Mij.
En zo waren ze uitgegaan, gehoorzaam als ijverige kinderen van de basisschool, blij en enthousiast met hun taak. Geen idee wat vijandschap was, geen idee wie ze zelf waren diep hun hart.
En zo kwamen ze ook blij terug: met blijdschap, zeggende: Heere, ook de duivelen zijn ons onderworpen in Uw Naam (Luk. 10:17)
Zo was het, zegt Heere Jezus, tot nu toe. Maar nu… wordt het anders.
Kijk maar in vers 36: Maar nu, wie een buidel heeft, die neme hem, desgelijks ook een male; en die geen heeft, die verkope zijn kleed, en kope een zwaard.
Ik heb jullie in de afgelopen jaren, discipelen, gespaard. Ik heb jullie geen zwaardere last opgelegd dan dat jullie konden dragen. Ik hield je in de rust, Ik hield je in de schaduw, op afstand van de pijlen van de vijand. Ik heb je tot nu toe zachtaardig behandeld als kinderen. Maar nu (nu breekt er een andere tijd aan), nu moeten jullie volwassen worden (bewerkt citaat Calvijn).
De kerkhervormer Calvijn zegt: Hij blijft beginners die zwak zijn in het geloof verwennen, totdat ze volwassen worden. Hij stuurt ze niet te snel, ongetraind en onervaren, naar het (slag)veld, maar voorziet ze eerst van moed en wapens.
Dus, waar het hier in deze paar verzen om gaat is: om groei tot volwassenheid. Om opwas in de genade. En daarvoor gaat de Heere Jezus nu alles veranderen.
En waarom de Heere dat nu tegen ze zegt? En waarom ik daar nu over preek?
Omdat dat, wat hier gebeurt, voor de discipelen toen en voor Gods kinderen nu, bedoeld is als troost. Als troost vooraf, voor het lijden.
Zoals het voor Christus troostvol was, dat Zijn lijden voorzegd was, dat alles vervuld moest worden. En daarbij was Hem ook de vreugde in het vooruitzicht gesteld, dat Hij zaad zou zien. Zijn Kerk, gekocht met de prijs van Zijn kostbare bloed, waarom Hij ook het kruis en de schande veracht heeft (Jes. 53:10; Hebr. 12:2).
Zo is dit ook voor een oprecht christen bedoeld als troost. Dat de Heere u nu voorspiegelt, wat straks gebeuren gaat. Zodat u niet moedeloos zult worden in verdrukking en lijden. Maar zult weten (van nu af aan) dat het genade is om voor Christus te lijden (Fil. 1:29), dat we een geestelijke strijd te voeren hebben (Ef. 6:12), een goede strijd (1 Tim 6.12), die ons zal brengen door lijden tot heerlijkheid.
En dat we die strijd ook nodig hebben, om meer en meer van genade te leren leven.
Ook hiervan geldt (vanaf nu): Zie, Ik heb het u voorzegd (Matt. 24:25).
Een dienstknecht is niet meerder dan zijn heer. Indien zij Mij vervolgd hebben, zij zullen ook u vervolgen (Joh. 15:20)
En dus: wie een buidel heeft, die neme hem, je kan vanaf nu niet meer zonder geld op pad, desgelijks ook een male, neem mee wat je nodig hebt voor onderweg, en die geen (zwaard) heeft, die verkope zijn kleed, en kope een zwaard. Want van nu af aan dreigt er gevaar!
Want (ik lees verder in vers 37): Want Ik zeg u, dat nog dit hetwelk geschreven is, in Mij moet volbracht worden, namelijk: En Hij is met de misdadigen gerekend. Want ook die dingen die van Mij geschreven zijn, hebben een einde.
Het moet volbracht worden, volgens de raad van Gods eeuwige wil, wat Jesaja profeteerde Jesaja 53:12: Daarom zal Ik Hem een deel geven van velen, en Hij zal de machtigen als een roof delen, omdat Hij Zijn ziel uitgestort heeft in den dood, en met de overtreders is geteld geweest; en Hij veler zonde gedragen heeft, en voor de overtreders gebeden heeft. Dit, discipelen, gaat nu gebeuren.
Wat de profeet Zacharia voorzegd heeft: Zwaard, ontwaak tegen Mijn Herder, en tegen den Man Die Mijn Metgezel is, spreekt de HEERE der heirscharen; sla die Herder, en de schapen zullen verstrooid worden; maar Ik zal Mijn hand (tot Mijn dappere discipelen? nee,) tot de kleinen wenden (Zach. 13:7).
Snapten de discipelen nu eigenlijk wel wat Jezus precies bedoelde? Die geen (zwaard) heeft, die verkope zijn kleed, en kope een zwaard?
Snapt u het, kinderen van God, u die afgelopen jaren zo’n goede tijd met Heere gehad hebt?
Met zoveel liefde en waardering in uw hart voor Jezus? Hij is uw Alles geworden.
Met zulke goede ontmoetingen met Hem, in uw verborgen gebeden, in uw lezen, in uw luisteren, in uw overdenken? In de prediking van het Woord, in de bediening van de sacramenten?
In de goede gesprekken over een zo goede Meester? Soms zelfs met blijde verrukking in uw hart: wat een lieve Heere en Zaligmaker?
Als u dacht aan Zijn lijden, dan voelde u in uw hart misschien soms wel medelijden met Hem: Hier had u Hem eigenlijk niet voor over. Dit verdiende Hij niet. Zulk diep en zwaar lijden…
U dacht misschien wel: Laten we maar hier blijven (zoals destijds op de berg der verheerlijking (Luk. 9:33)), het is hier zo wonderlijk goed, zo wonderlijk mooi.
Maar…, zonder lijden.
Maar nu…: die geen (zwaard) heeft, die verkope zijn kleed, en kope een zwaard
Want nu komt de tijd, dat u te midden van alle gevaar, Mij zult verlaten en verloochenen.
En: Ik moet sterven! Snapt u dat?
Weet u wat zij zeggen? Misschien zegt u ook wel zoiets!
Kijk maar in vers 38: En zij zeiden: Heere, zie hier twee zwaarden.
Met andere woorden: Heere, we zijn er klaar voor!
We zullen met U vechten, met U lijden, en als het nodig is met U sterven.
Met U de beker drinken (Mark. 10:39). Wij zullen…, ik zal…, voor U!
Wat botst dat met dat andere, wat Jezus zei: Ik moet! IK!
Ik moet met misdadigers gerekend worden. Voor u!
En u zult…niets. U zult vluchten en Mij verloochenen.
Na alle liefde en genade die ze gekregen hebben, na al het goede wat ze ervaren hebben in de afgelopen jaren, ook zojuist aan de paasmaaltijd, aan de bediening van het Heilig Avondmaal, na al die zegen, liefde en genade botst het in hun hart: dat vol verzet en vijandschap is. Tegen?
Tegen zo’n Jezus. Ze willen dat Jezus met hen zal strijden. En zij met Hem. Samen!
Dus zeggen ze: Heere, zie hier twee zwaarden. Wij(!) zijn er klaar voor!
Het is eigenlijk ook een heel ironisch antwoord. Je zou er bijna van in de lach schieten. Twee zwaarden voor elf man? Dat wordt geen overwinning…
Maar het is vooral een antwoord vol hoogmoed, vol zelfverheffing en vol vijandschap!
U moet lijden voor ons? Nee, wij gaan vechten voor U!
En dus, zo vervolgt vers 38b: En Hij zeide tot hen: Het is genoeg.
Dat betekent niet: O, jongens, twee zwaarden? Dat is genoeg.
Nee, het betekent: Er is genoeg over gezegd, stop met die onzin! Zeg liever niets meer.
Maar leer door Gods genade, wat gaan zingen uit Psalm 31:11:
Terwijl zij samen zich verbinden
Besluiten zij mijn dood.
Maar, HEER’, ‘k vertrouw in nood
Op U; dit doet mij sterkte vinden;
‘k Mag, met gelovig roemen,
U mijn Verbondsgod noemen.
Maar nu, dat is het thema van de preek van vanmorgen.
We zagen in ons eerste punt: Tot nu. Tot nu toe hadden we het zo goed met elkaar.
Maar nu. Nu wordt alles anders.
We gaan verder met het tweede punt van de preek:
2. Vanaf nu
Kinderen van God, als we terugkijken naar ons leven, dan zult u het me eens zijn, dat we ondanks alle moeite en verdriet van dit leven, zulke goede tijden met de Heere gehad hebben. Tot nu toe.
Zoals we zongen uit Psalm 31:5 ‘k Zal in Uw goedheid mij verblijden; Gij hebt mij aangezien, en hulpe willen biên in mijn verdrukking en mijn lijden; toen, in mijn zielsellende Uw aangezicht mij kende…
Want zo was het toch, toen de Heere ons opzocht met Zijn genade? Hij opende onze ogen voor de duisternis van ons verloren bestaan, voor onze schuld voor God. Hij leerde ons walgen aan onszelf, ons voor God te verootmoedigen. Hij leerde ons roepen om genade. Hij leerde ons honger en dorst te hebben naar de gerechtigheid van de Heere Jezus Christus.
En wat doortrok het ons hart en onze ziel met innige blijdschap, toen we voor het eerst iets zagen van de Zaligmaker. Wat gaf het hoop en moed. Het kan nog, zelfs voor mij!
Het beginnende licht van het Evangelie brak door in onze ziel. En wat gaf dat een blijdschap. Wat gaf dat een vuur en ijver in de dienst van de Heere. We zeiden (en we meenden het!): Heere, we zullen U al onze liefde waardig schatten.
Dat leven leek op dat van discipelen. Ze leefden, tot nu toe, iedere dag dicht bij hun Meester. Zij zouden Hem ook nooit verlaten en nooit verloochenen. Dat wisten ze zeker!
Maar gaandeweg gingen we ongemerkt steeds meer vertrouwen op… onszelf.
De Heere zei wel tegen ons: Ik zal u niet begeven en Ik zal u nooit verlaten.
Maar, dachten we: Nee, maar wij zullen zal de Heere ook niet verlaten, hor!
Gaandeweg gingen we steeds meer rusten en vertrouwen op: onze eigen liefde.
De Heere zei wel: Ik heb u liefgehad.
Maar, dachten we: Ja, maar wij hebben de Heere ook lief, hor!
Gaandeweg gingen we steeds meer bouwen en vertrouwen op onze tranen, op onze gebeden, op ons zo gevoelig kunnen lezen in het Woord van God, op ons zo fijn kunnen luisteren naar de preek.
De Heere zei wel, net als bij Petrus: Ik heb voor u gebeden, dat uw geloof niet ophoude.
Maar, dachten we: Kom op, natuurlijk houd ons geloof niet zo maar op!
Totdat klonk en klinkt, zoals nu klinkt vanuit het Woord (want het is niet mijn woord, maar het is het Woord van God), totdat klonk en nu klinkt vanuit de mond van de Heere Zelf (in vers 36): Maar nu!
Maar nu, wie een buidel heeft, die neme hem, desgelijks ook een male; en die geen heeft, die verkope zijn kleed en kope een zwaard.
De tijd van klein kind zijn, de tijd van eten uit de hand van vader en moeder, de tijd van iedere dag van top tot teen verzorgd worden, is voorbij.
De liefde is niet voorbij, maar de zorg wordt anders.
Je moet volwassen worden. Je moet de strijd in.
Maar waarom kan het niet altijd zo fijn blijven? Zoals tot nu toe?
Natuurlijk in de eerste plaats hier, omdat de Heere Jezus lijden moet.
Maar voor de discipelen zelf kan het ook niet zo blijven. Want ook zij moeten leren dat dat lijden van hun Meester nodig is. Voor hen! En tot nu toe hebben ze daar nog maar bar weinig van begrepen.
Zij, en wij, willen graag fijn bezig zijn in de dingen van de Heere Jezus.
Maar zij, en wij, moeten meer en meer leren Wie Hij werkelijk is en wil zijn voor hen, en voor ons. En wie zij, en wij, zijn tegenover Hem. Geen lieve discipeltjes, die natuurlijk van genade willen leven, maar mensen die boordevol zitten van vijandschap en verzet tegen genade, mensen die altijd alles zelf willen doen.
We willen mee vechten. Niet Hij voor ons, maar wij voor Hem!
Geen Immanuel, God met ons. Maar wij met God!
En dus: ‘Heere, hier is ons zwaard…’
‘Stop met die onzinnige praat… Het is genoeg…’
De discipelen gaan vanaf nu veel kwijtraken. Dingen, waar ze voorheen zo blij mee waren, dingen die ze zo gekoesterd hadden.
En zo kan het bij ons ook zijn, jonge christenen, u die pas de Heere hebt leren kennen.
En zo moet het bij ons ook zijn, oudere christenen, u die al langer op de weg van het leven bent. Dat wat we koesteren, dat wat we hebben en houden willen, moeten we misschien wel kwijt.
Om te leren Wie Immanuel is, God met ons. En om te leren wie we zelf zijn.
We moeten alles van onszelf kwijt. Onze hand moet leeg.
Dus, als Heere al die mooie dingen van u afneemt, word dan niet moedeloos of wanhopig. Denk dan aan het Woord van de Heere Zelf: Ik heb het u voorzegd!
Je kan zo vol liefde en overgave denken of zeggen: Heere, hier mijn zwaard. Het komt goed! Door of mede dankzij mij.
Maar nee. Zo komt het niet goed. U moet kwijt, wat u vast wilt houden.
U mag niet leven van uw bezit. Want dan groeit u niet naar beneden, maar omhoog.
U mag het manna niet bewaren. Want dan komen de wormen er uit.
Het is nodig dat we ons zondige hart dieper leren kennen.
Dan pas zullen we erkennen, dat ons leven niet hangt aan de breekbare draad van onze liefde tot Christus, maar aan het onbreekbare touw van Zijn eenzijdige liefde tot ons!
Pas als we meer en meer de diepte van onze verlorenheid, pas als we meer en meer ons verzet en onze vijandschap tegen genade inzien, dan pas gaan we echt begrijpen, dat het nodig was, dat Hij voor ons de dood inging.
Dat Hij wel voor ons moest sterven. Omdat we anders geen leven hadden in onszelf. Omdat we anders wel om moesten komen onder het oordeel van de heilige en rechtvaardige God.
Er was geen liefde van ons nodig, om gestreken te worden aan de randen van ons hart.
Maar bloed! Zijn bloed, Zijn vergoten bloed, gestreken aan de posten van harten van door en door ellendige mensen.
En dus moet en wil de Heere al de dingen van ons afnemen, die dat in de weg zitten.
Want zolang je jezelf ziet als mens vol liefde tot Jezus, vol nederigheid, vol ootmoed en vol verlangen, zolang ben je diep in je hart vijand van genade!
En dus neemt de Heere onze rijkdom af. We raken ons bezit kwijt.
Totdat er niets anders overblijft dan een arme zondaar met een verloren hart en een lege hand. Die niet meer zeggen kan: Wat ben ik toch een lief christen.
Maar die zeggen moet: Wat ben ik toch een ellendig mens. Maar Gode zij dank, voor Zijn onuitsprekelijke Gave! Het is onverdiende zaligheid, het is vrije gunst alleen.
De Heere gaat Zijn discipelen nieuwe dingen leren.
Dat is opwas in de genade. Niet: groei in liefde (hoewel dat daar wel uit volgt), maar opwas in de genade, toenemen in minder zijn, in niets zijn in ons eigen oog voor God.
En tegelijkertijd in kennis van de Heere Jezus Christus, Die alles wil worden.
En dat gaat bij de discipelen, zo vol liefde en ijver voor hun Meester, zelfs door de weg hun zonden.
Van zonden, waarvan ze nooit gedacht hadden, dat ze die ooit zouden kunnen doen.
De Heere laat Zijn bewarende hand even wat losser… Niet om ze echt uit Zijn handen te laten vallen. Want de HEERE laat niet varen de werken van Zijn handen (Ps. 138:8)
Maar om ze te laten voelen, om ze te leren wie ze echt zijn.
En dan slaan die dappere discpelen ineens allemaal op de vlucht.
En dan wordt die dappere Petrus ineens een vloeker en verrader.
Nee, dat is geen vrijbrief om zonde te gaan doen, om de diepte satan te ontdekken
(Open. 2:24). Dat dit hier gebeuren gaat, wordt ons voor ogen geschilderd, opdat wij in de diepte van onze zonde, in ons verlaten van Hem, niet zouden wanhopen, maar houvast zouden zoeken en vinden. Niet in onszelf, want dat valt weg. Maar in de trouw van Hem, Die (zoals Hij tegen Petrus zei) voor hem en voor al Zijn kinderen gebeden heeft, opdat hun geloof niet zou ophouden (vers 32).
Maar juist zou groeien en opwassen, in de diepte van geestelijke aanvechting en strijd. In de zware strijd tegen de duivel, de wereld, de zonde, en vooral tegen de zonden van ons eigen hoogmoedige hart.
Om ons zo te leren, dat alles afhangt van de liefdeblik van Jezus, recht in de bedrieglijke ogen van Petrus. Dat alles afhangt van het bloed van Jezus, voor Zijn vijanden.
Zo wordt genade meer en meer: genade. In de afbraak van onszelf, door het afnemen van alles wat wij zo fijn vonden. Opdat het zou worden: Jezus, en Jezus alleen!
Zijn bloedrode wonden, onmisbaar voor mijn bloedrode zonden.
Ja, ik weet dat ons hart geneigd is om te denken: Wat de discpelen deden, hoe zij waren, dat zal wel, maar wij zijn misschien toch net een beetje anders. Misschien al wat verder gevorderd dan zij?
Dat te denken, is het bewijs, dat dat juist niet zo is. Wij moeten allemaal precies hetzelfde leren, maar ik en u, kinderen van God, wij willen dat niet.
Maar of we nu willen of niet, de Heere zal het wel doen.
Om onze hoop en ons vertrouwen op onze eigen ervaringen af te breken, en ons te bouwen op Christus alleen.
Door ons, als blinden te leiden door de weg die wij niet geweten hebben (Jes. 42.16).
Om ons meer en meer te leren vertrouwen op Hem.
Om ons te leren Hem op Zijn Woord te geloven, ook al zien we Hem niet meer.
Om ons te leren Hem te vertrouwen, ook al voelen we niets meer.
Om ons te leren de liefde van Zijn hart te vertrouwen, ook lijkt Zijn gezicht te fronsen.
Je kan pas echt met Psalm 42 zingen: Ik zal Zijn lof zelfs in de nacht zingen, daar ik Hem verwacht, als de Heere in de duisternis van je ziel, waar je de hoop op jezelf verloor, je hoop en verwachting gaf op Hem.
Je kan pas echt zeggen met Habakuk: Alhoewel de vijgenboom niet bloeien zal en geen vrucht aan den wijnstok zijn zal, dat het werk des olijfbooms liegen zal en de velden geen spijze voortbrengen; dat men de kudde uit de kooi afscheuren zal, en dat er geen rund in de stallingen wezen zal (al ben ik alles kwijt!), zo zal ik nochtans in den HEERE van vreugde opspringen; ik zal mij verheugen in de God mijns heils (in de God van mijn zaligheid) (Hab. 3:17-18); dat kan je pas echt zeggen, als de Heere je alles afgenomen heeft, waar je vroeger je vertrouwen op zette.
Ons ongelovige hart leert meestentijds pas geloven, als Heere ons in diepten brengt. Pas in dure, in moeilijke tijd en hongersnood leren we zingen met de dichter van Psalm 33:
In de grootste smarten
Blijven onze harten
In de HEERE gerust
‘k Zal Hem nooit vergeten (ook al zie ik Hem niet meer!),
Hem mijn Helper heten
Al mijn hoop en lust.
Dan leren we roemen in God.
Al voelen we niets meer. Al zien we Hem niet meer achter een bewolkte hemel.
Al zijn we alle gevoelige ervaringen kwijt. Al is al ons geestelijke bezit verdampt.
Juist daar, juist dan leert de Heere ons om te hopen op Zijn onfeilbaar beloftewoord.
Op hoop tegen hoop (Rom. 4:18).
Juist daar, juist dan leert de Heere ons geloven dat God om Zijn lieve Zoon ondanks mij, voor mij, ellendige zondaar, toch Zijn woord zal houden!
Dan kan je midden in de nood zingen met de dichter van Psalm 56:
Ik roem in God; ik prijs ’t onfeilbaar woord; Ik heb het zelf uit Zijnen mond gehoord
‘k Vertrouw op God, door gene vrees gestoord; Wat sterveling zou mij schenden?
Dan zie je meer dan ooit, dat God zo heilig is, dat mijn zonde wel gestraft moest worden met dood. Maar eeuwig dank aan God, dat Hij die strafte met dood aan Zijn lieve Zoon.
Dan leer ik Christus meer en meer geloven op Zijn Woord. Dat Hij moest lijden en sterven. En dat het niet kon en mocht, zoals de discipelen, zoals wij dat het liefste wilden.
Dan leer ik de Heilige Geest meer en meer kennen als onmisbaar nodig, om mijn harde hart daarvan te overtuigen en dat te leren.
We moeten alles kwijt, gemeente, om te kunnen roemen in God alleen. Zo wordt God lof vergroot!
Voor de discipelen ligt strijd.
Een strijd waarin ze zichzelf gaan kwijtraken.
Een strijd waarin ze een enige Zaligmaker gaan overhouden.
Een strijd waardoor Zijn Woord meer dan ooit waarde voor hen gaat krijgen: Ik voor u, daar u anders de eeuwige dood moest sterven.
En door die weg zullen ze steeds meer de Schriften gaan verstaan, die getuigen van Christus.
Kinderen van God, geliefde medechristenen, voor ons ligt strijd.
Maar hoe het ook zal gaan, we zullen niet omkomen.
Want onze Heere alleen is Overwinnaar in de strijd en geeft Zijn volk de zegen
(Ps. 3:4, ber.).
Amen.
Link bij preek Lukas 22:35-38: Twee zwaarden; het is genoeg
– Grotelijks begeerd met u te eten · Lukas 22
– Bloed Jezus Christus · 1 Johannes 1 · lijdenstijd
– In zware strijd zijnde, bad Hij te ernstiger · Lukas 22
Lees meer:
– Kanttekeningen Lukas 22