Jongeling van Naïn – Lukas 7
En het geschiedde op den volgenden dag, dat Hij ging naar een stad, genaamd Naïn, en met Hem gingen velen van Zijn discipelen en een grote schare. En als Hij de poort der stad genaakte, ziedaar, een dode werd uitgedragen
En het geschiedde op den volgenden dag, dat Hij ging naar een stad, genaamd Naïn, en met Hem gingen velen van Zijn discipelen en een grote schare. En als Hij de poort der stad genaakte, ziedaar, een dode werd uitgedragen
En Hij, Jezus, begon omtrent dertig jaren oud te wezen, zijnde (alzo men meende) de zoon van Jozef, de zoon van Heli… de zoon van Enos, de zoon van Seth, de zoon van Adam, de zoon van God.
Deze zal groot zijn en de Zoon des Allerhoogsten genaamd worden; en God de Heere zal Hem de troon Zijns vaders Davids geven.
En riep uit met een grote stem, en zeide: Gezegend zijt gij onder de vrouwen, en gezegend is de vrucht uws buiks!
En van waar komt mij dit, dat de moeder mijns Heeren tot mij komt?
Maar de engel zeide tot hem: Vrees niet, Zacharias, want uw gebed is verhoord, en uw vrouw Elizabet zal u een zoon baren, en gij zult zijn naam heten Johannes.
Want grote dingen heeft aan mij gedaan Hij, Die machtig is, en heilig is Zijn Naam. En Zijn barmhartigheid is van geslacht tot geslacht over degenen, die Hem vrezen. Hij heeft een krachtig werk gedaan door Zijn arm; Hij heeft verstrooid de hoogmoedigen in de gedachten hunner harten.
En van stonde aan was er met den engel een menigte des hemelsen heirlegers, prijzende God en zeggende: Ere zij God in de hoogste hemelen, en vrede op aarde, in de mensen een welbehagen.
En zij baarde haar eerstgeboren Zoon, en wond Hem in doeken, en legde Hem neder in de kribbe, omdat voor hen geen plaats was in de herberg
In het geschiedde, als de engelen van hen weggevaren waren naar den hemel, dat de herders tot elkander zeiden: Laat ons dan heengaan naar Bethlehem, en laat ons zien het woord, dat er geschied is, hetwelk de Heere ons heeft verkondigd.
Wist gij niet, dat Ik moet zijn in de dingen Mijns Vaders?
En zij baarde haar eerstgeboren Zoon, en wond Hem in doeken, en legde Hem neder in de kribbe, omdat voor henlieden geen plaats was in de herberg.
En zij baarde haar eerstgeboren Zoon.
En wond Hem in doeken en legde Hem neder in de kribbe.
En als acht dagen vervuld waren, dat men het Kindeken besnijden zou, zo werd Zijn Naam genaamd JEZUS.
En Jezus, vol des Heiligen Geestes, keerde wederom van de Jordaan, en werd door den Geest geleid in de woestijn. En werd veertig dagen verzocht van den duivel.
Die gezond zijn, hebben den medicijnmeester (de dokter) niet van node (niet nodig), maar die ziek zijn. Ik ben niet gekomen om te roepen rechtvaardigen, maar zondaren tot bekering.
Heere, neem de moeite niet; want ik ben niet waardig dat Gij onder mijn dak zoudt inkomen. Daarom heb ik ook mijzelven niet waardig geacht om tot U te komen; maar zeg het met een woord, en mijn knecht zal genezen worden.
Daarom zeg Ik u: Haar zonden zijn haar vergeven, die vele waren; want zij heeft veel liefgehad; maar dien weinig vergeven wordt, die heeft weinig lief.
En Hij zeide tot allen: Zo iemand achter Mij wil komen, die verloochene zichzelven, en neme zijn kruis dagelijks op, en volge Mij.
En Jezus zeide tot hem: Niemand, die zijn hand aan den ploeg slaat, en ziet naar hetgeen achter is, is bekwaam tot het Koninkrijk Gods.
En Jezus antwoordende zeide tot haar: Martha, Martha, gij bekommert en ontrust u over vele dingen; maar één ding is nodig.
En Jezus antwoordende zeide: Een zeker mens kwam af van Jeruzalem naar Jericho, en viel onder de moordenaars, welke hem ook uitgetogen en daartoe zware slagen gegeven hebbende, heengingen, en lieten hem halfdood liggen.
Te dier ure verheugde Zich Jezus in den geest, en zeide: Ik dank U, Vader! Heere des hemels en der aarde; dat U deze dingen voor de wijzen en verstandigen verborgen hebt, en hebt dezelve de kinderkens geopenbaard.
Indien dan gij, die boos zijt, weet uw kinderen goede gaven te geven, hoeveel te meer zal de hemelse Vader den Heiligen Geest geven dengenen, die Hem bidden?
En Hij zeide tot hen een gelijkenis, en sprak: Eens rijken mensen land had wel gedragen.
En Hij zeide tot Zijn discipelen: Daarom zeg Ik u: Zijt niet bezorgd voor uw leven, wat gij eten zult, noch voor het lichaam, waarmede gij u kleden zult.
En Jezus, haar ziende, riep haar tot Zich, en zeide tot haar: Vrouw, gij zijt verlost van uw krankheid.
En Hij legde de handen op haar; en zij werd terstond weder recht, en verheerlijkte God.
Alzo dan een iegelijk van u, die niet verlaat alles, wat hij heeft,
die kan Mijn discipel niet zijn.
Of wat vrouw, hebbende tien penningen, indien zij een penning verliest, ontsteekt niet een kaars, en keert het huis met bezemen, en zoekt naarstig, totdat zij die vindt?
En tot zichzelven gekomen zijnde, zeide hij: Hoe vele huurlingen mijns vaders hebben overvloed van brood, en ik verga van honger! Ik zal opstaan en tot mijn vader gaan.
En opstaande ging hij naar zijn vader. En als hij nog ver van hem was, zag hem zijn vader, en werd met innerlijke ontferming bewogen; en toe lopende, viel hem om zijn hals, en kuste hem.
Zal God dan geen recht doen Zijn uitverkorenen, die dag en nacht tot Hem roepen, hoewel Hij lankmoedig is over hen?
En de tollenaar, van verre staande, wilde ook zelfs de ogen niet opheffen naar den hemel, maar sloeg op zijn borst, zeggende: O God! wees mij zondaar genadig!
En de tollenaar van verre staande, wilde ook zelfs de ogen niet opheffen naar den hemel, maar sloeg op zijn borst, zeggende: O God, zijt mij zondaar genadig.
En als Jezus aan die plaats kwam, opwaarts ziende, zag Hij hem, en zeide tot hem: Zacheüs ! haast u, en kom af; want Ik moet heden in uw huis blijven.
Maar nu, wie een buidel heeft, die neme hem, desgelijks ook een male; en die geen heeft, die verkope zijn kleed, en kope een zwaard. (…). En zij zeiden: Heere! zie hier twee zwaarden. En Hij zeide tot hen: Het is genoeg.
En de Heere zeide: Simon, Simon, ziet, de satan heeft ulieden zeer begeerd om te ziften als de tarwe; maar Ik heb voor u gebeden, dat uw geloof niet ophoude; en gij, als gij eens zult bekeerd zijn, zo versterk uw broeders.
En in zware strijd zijnde, bad Hij te ernstiger. En Zijn zweet werd gelijk grote droppelen bloeds, die op de aarde afliepen.
En Hij zeide tot hen: Ik heb grotelijks begeerd dit pascha met u te eten, eer dat Ik lijde.
En de overpriesters en de Schriftgeleerden zochten hoe zij Hem ombrengen zouden; want zij vreesden het volk.
En Jezus, Zich tot haar kerende, zeide: Gij dochters van Jeruzalem! weent niet over Mij, maar weent over uzelven, en over uw kinderen.
En als zij Hem wegleidden, namen zij een Simon van Cyrene, komende van den akker, en legden hem het kruis op, dat hij het achter Jezus droeg.
En wij toch rechtvaardiglijk; want wij ontvangen straf, waardig hetgeen wij gedaan hebben; maar Deze heeft niets onbehoorlijks gedaan.
Vader, vergeef het hun, want zij weten niet, wat zij doen.
Als nu de hoofdman over honderd zag, wat er geschied was, verheerlijkte hij God, en zei: Waarlijk, deze Mens was rechtvaardig.
En het voorhangsel des tempels scheurde midden door.
En Jezus, roepende met grote stem, zeide: Vader, in Uw handen beveel Ik Mijn geest. En als Hij dat gezegd had, gaf Hij de geest.
En zie, een man, met name Jozef, zijnde een raadsheer, een goed en rechtvaardig man, deze ging tot Pilatus, en begeerde het lichaam van Jezus.
En als zij van deze dingen spraken, stond Jezus Zelf in het midden van hen, en zeide tot hen: Vrede zij ulieden!