Kudde weiden gelijk een herder – Jesaja 40 – advent
Preek over: Hij zal Zijn kudde weiden gelijk een herder Jesaja 40:11: Hij zal Zijn kudde weiden gelijk een herder; Hij zal de lammeren in Zijn armen vergaderen, en in Zijn schoot dragen; de zogenden zal Hij zachtjes leiden. |
Zijn kudde weiden gelijk een herder
Bijbelgedeelte Jesaja 40: 9 O Sion, gij verkondigster van goede boodschap, klim op een hogen berg; o Jeruzalem, gij verkondigster van goede boodschap, hef uw stem op met macht, hef ze op, vrees niet, zeg den steden van Juda: Zie, hier is uw God. 10 Zie, de Heere HEERE zal komen tegen den sterke en Zijn arm zal heersen; zie, Zijn loon is bij Hem en Zijn arbeidsloon is voor Zijn aangezicht. 11 Hij zal Zijn kudde weiden gelijk een herder; Hij zal de lammekens in Zijn armen vergaderen en in Zijn schoot dragen; de zogenden zal Hij zachtkens leiden. 12 Wie heeft de wateren met zijn vuist gemeten, en van de hemelen met de span de maat genomen, en heeft met een drieling het stof der aarde begrepen, en de bergen gewogen in een waag en de heuvelen in een weegschaal? 13 Wie heeft den Geest des HEEREN bestierd, en wie heeft Hem als Zijn raadsman onderwezen? 14 Met wien heeft Hij raad gehouden, die Hem verstand zou geven en Hem zou leren van het pad des rechts, en Hem wetenschap zou leren en Hem zou bekendmaken den weg des veelvoudigen verstands? 15 Zie, de volken zijn geacht als een druppel van een emmer, en als een stofje van de weegschaal; zie, Hij werpt de eilanden heen als dun stof. 16 En de Libanon is niet genoegzaam om te branden, en zijn gedierte is niet genoegzaam ten brandoffer. 17 Alle volken zijn als niets vóór Hem; en zij worden bij Hem geacht minder dan niet en ijdelheid. 18 Bij wien dan zult gij God vergelijken? Of wat gelijkenis zult gij op Hem toepassen? 19 De werkmeester giet een beeld, en de goudsmid overtrekt het met goud, en giet er zilveren ketenen toe. 20 Die verarmd is, dat hij niet te offeren heeft, die kiest een hout uit dat niet verrotte; hij zoekt zich een wijzen werkmeester om een beeld te bereiden dat niet wankele. 21 Weet gijlieden niet? Hoort gij niet? Is het u van den aanbeginne niet bekendgemaakt? Hebt gij op de grondvesten der aarde niet gelet? 22 Hij is het, Die daar zit boven den kloot der aarde, en derzelver inwoners zijn als sprinkhanen; Hij is het, Die de hemelen uitspant als een dunnen doek en breidt ze uit als een tent, om te bewonen; 23 Die de vorsten tenietmaakt; de rechters der aarde maakt Hij als ijdelheid. |