Gaan door water of door vuur – Jesaja 43 – advent
Preek over: Wanneer u zult gaan door het water, Ik zal bij u zijn Jesaja 43:1-3: Wanneer u zult gaan door het water, Ik zal bij u zijn, en door de rivieren, zij zullen u niet overstromen; wanneer gij door het vuur zult gaan, zult gij niet verbranden, en de vlam zal u niet aansteken. |
(De audiopreek is uit 2014, gehouden in GG Kampen – De leespreek is anders)
Serie vier preken rond bediening Heilig Avondmaal:
Uit Jesaja 42: Het gekrookte riet; Licht om openen blinde ogen; Blinden leiden door weg
Uit Jesaja 43: Al moet u gaan door water, door vuu
Wanneer u zult gaan door water, Ik zal bij u zijn
Bijbelgedeelte Jesaja 43 1 Maar nu, alzo zegt de HEERE, uw Schepper, o Jakob, en uw Formeerder, o Israël: Vrees niet, want Ik heb u verlost; Ik heb u bij uw naam geroepen, gij zijt Mijne. 2 Wanneer gij zult gaan door water, Ik zal bij u zijn, en door de rivieren, zij zullen u niet overstromen; wanneer gij door vuur zult gaan, zult gij niet verbranden, en de vlam zal u niet aansteken. 3 Want Ik ben de HEERE uw God, de Heilige Israëls, uw Heiland; Ik heb Egypte, Morenland en Seba gegeven tot uw losgeld, in uw plaats. 4 Van toen af dat gij kostelijk zijt geweest in Mijn ogen, zijt gij verheerlijkt geweest, en Ik heb u liefgehad; daarom heb Ik mensen in uw plaats gegeven en volken in plaats van uw ziel. 5 Vrees niet, want Ik ben met u; Ik zal uw zaad van den opgang brengen en Ik zal u verzamelen van den ondergang. 6 Ik zal zeggen tot het noorden: Geef; en tot het zuiden: Houd niet terug; breng Mijn zonen van verre en Mijn dochters van het einde der aarde, 7 Eenieder die naar Mijn Naam genoemd is, en dien Ik geschapen heb tot Mijn eer, dien Ik geformeerd heb, dien Ik ook gemaakt heb. 8 Breng voort het blinde volk, hetwelk ogen heeft, en de doven, die oren hebben. 9 Laat al de heidenen tezamen vergaderd worden en laat de volken verzameld worden; wie onder hen zal dit verkondigen? Of laat hen ons doen horen de vorige dingen, laat hen hun getuigen voorbrengen, opdat zij gerechtvaardigd worden, en men het hore en zegge: Het is de waarheid. 10 Gijlieden zijt Mijn getuigen, spreekt de HEERE, en Mijn knecht, dien Ik uitverkoren heb; opdat gij het weet en Mij gelooft en verstaat, dat Ik Dezelfde ben, dat vóór Mij geen God geformeerd is, en na Mij geen zijn zal. 11 Ik, Ik ben de HEERE, en er is geen Heiland behalve Ik. 12 Ik heb verkondigd en Ik heb verlost, en Ik heb het doen horen, en geen vreemd god was onder ulieden; en gij zijt Mijn getuigen, spreekt de HEERE, dat Ik God ben. 13 Ook eer de dag was, ben Ik, en er is niemand die uit Mijn hand redden kan; Ik zal werken en wie zal het keren? 14 Alzo zegt de HEERE, uw Verlosser, de Heilige Israëls: Om ulieder wil heb Ik naar Babel gezonden en heb hen allen vluchtende doen nederdalen, te weten de Chaldeeën, in de schepen op dewelke zij juichten. 15 Ik ben de HEERE, uw Heilige; de Schepper Israëls, ulieder Koning. |