Mijn schapen horen Mijn stem – Johannes 10

Preek over: Mijn schapen horen Mijn stem
Johannes 10:27-30: Mijn schapen horen Mijn stem, en Ik ken dezelve, en zij volgen Mij. En Ik geef hun het eeuwige leven, en niemand zal dezelve uit Mijn hand rukken.

LEESPREEK

Serie van vier preken:
1. De Herder zal verlorene zoeken
2. De Heere wacht om genadig te zijn
3. Gij zijt mensen, Ik ben uw God
4. De schapen horen Mijn stem

Gemeente, de tekst voor de preek in deze dienst van nabetrachting na de bediening van het sacrament van het Heilig Avondmaal kunt u vinden in Johannes 10, daarvan de verzen 27 tot en met 30.
We lezen Gods Woord en onze tekst in Johannes 10:27-30, waar staat:

Mijn schapen horen Mijn stem, en Ik ken dezelve, en zij volgen Mij. En Ik geef hun het eeuwige leven, en niemand zal dezelve uit Mijn hand rukken.
Mijn Vader, die ze Mij gegeven heeft, is meerder dan allen; en niemand kan ze rukken uit de hand Mijns Vaders. Ik en de Vader zijn een.

Het thema voor de preek van vanmiddag is:
De blijvende zorg van de Herder voor Zijn schapen.

We letten op een drietal aandachtspunten:
1. Het karakter van schapen: Mijn schapen horen Mijn stem en zij volgen Mij.
2. De gift aan schapen: en Ik ken dezelve en Ik geef hun het eeuwige leven en zij zullen niet verloren gaan in der eeuwigheid.
3, De zekerheid voor de schapen: en niemand zal dezelve uit Mijn hand rukken. Mijn Vader, die ze Mij gegeven heeft, is meerder dan allen; en niemand kan ze rukken uit de hand Mijns Vaders. Ik en de Vader zijn een.

Dus: de blijvende zorg van de Herder voor Zijn schapen: het karakter van de schapen, de gift aan de schapen en de zekerheid voor de schapen.
Als eerste dus:

1. Het karakter van schapen

Gemeente, soms lijkt het erop dat wij het verschil kunnen maken: tussen schapen en bokken, tussen gelovigen en ongelovigen. Immers (zo zeggen wij) dat kan je zien. Aan? Aan de buitenkant? Aan wat je ziet met je ogen? Aan avondmaalgang?
De Heere Jezus zegt het anders. Het gaat in de eerste plaats om de binnenkant, om het hart. He gaat om de aard van het beestje. Wat maakt een schaap tot een schaap?
Dit (en het is een vraag van zelfonderzoek na het gehouden Heilig Avondmaal), dit maakt een schaap tot een schaap, twee dingen:

a. Zij horen Mijn stem.
Ze horen. Voorheen was het anders. Voorheen waren ze ziende blind en horende doof (Lukas 8:10). Sterker nog: voorheen waren ze verloren. Voorheen waren ze blind, doof, kreupel, ja… geestelijk dood door de misdaden en de zonden (Efeze 2:1).
Ze waren van zichzelf niet in staat om tot Christus te komen. Wat iemand ook tegen ons zei, we hoorden het niet. We konden niet horen, we wilden niet horen!
Er was iets bovennatuurlijks nodig, waar we zelfs niet om gevraagd hebben (Jesaja 65:1). Er was een wonder nodig, dit wonder, dat gebeurde op het moment van Gods welbehagen (zoals de Heere Jezus zegt in Johannes 5): De ure komt, en is nu, wanneer de doden zullen horen de stem des Zoons Gods, en die ze gehoord hebben, zullen leven (5:25).
Wonderlijk, doden horen een stem… En nu ze die gehoord hebben, gaan ze leven… Welke stem horen die doden dan? De stem van de Zoon van God, de stem van Christus.

Heel veel mensen in de kerk horen, en reageren daarop… Ze horen het geluid van het orgel, ze horen de stem van de dominee, en ze reageren daarop…
Maar er zijn mensen, die horen dwars door al die andere geluiden heen, de stem van Christus!
En dan? Wat gebeurt er dan?
De Heere Jezus zei tegen de discipelen van Johannes de Doper (toen die in de gevangenis zat): ‘zeg maar tegen Johannes, wat Mijn stem doet: blinden zien, kreupelen wandelen, melaatsen worden gereinigd, en… doven horen(!), doden worden opgewekt en aan armen wordt het Evangelie verkondigd’ (zie Lukas 7:22).

Want zij horen Mijn stem!
Waarom? Omdat zij beter zijn dan anderen? Omdat zij beter luisteren of anders luisteren dan anderen? Nee, maar omdat Mijn stem (zegt de Heere) hen leven gegeven heeft, nieuwe oren om te horen, nieuwe ogen om te zien en een nieuw hart om op te merken.

En sindsdien horen wij, kinderen van God, de stem van de Herder. We kennen die stem (vers 4) uit duizend anderen. En we zeggen met de bruid van het Hooglied, als Hij spreekt: Dat is de stem mijns Liefsten, ziet Hem, Hij komt, springende op de bergen, huppelende op de heuvelen! (2:8).
En dat horen van Zijn stem geeft ons een innerlijk gevoel van blijdschap, van vreugde en vrede.

Dat we zijn stem horen, dat komt van Hem. Daar heeft Hij voor gezorgd en daar zal Hij voor zorgen. Denk maar aan wat staat in vers 16: Ik heb nog andere schapen, die van dezen stal niet zijn; deze moet Ik ook toebrengen; en zij zullen(!) Mijn stem horen!
Zij zullen Mijn stem horen, met andere woorden: daar zal Ik Zelf voor zorgen.

Dat was toch ook onze troost, volk van God, vanmorgen aan de bediening van het Heilig Avondmaal? Dat we in het bijzonder daar, aan Zijn tafel, Zijn stem mochten horen.

Deze stem: Komt gijlieden in een woeste plaats hier alleen, en rust een weinig
(Markus 6:31). Komt herwaarts tot Mij, allen die vermoeid en belast zijt, en Ik zal u rust geven (Mattheüs 11:28). Neemt, eet, dat is Mijn lichaam (Markus 14:22). Dat is Mijn bloed, het bloed des Nieuwen Testaments, hetwelk voor velen vergoten wordt
(Markus 14:24).
En het horen van die stem gaf en geeft ons in ons hart een onuitsprekelijke en heerlijke vreugde. Als we naar die stem luisteren en aan die stem denken, dan zingen we met de dichter van Psalm 73: Wien heb ik nevens U omhoog? Wat zou mijn hart, wat zou mijn oog, op aarde nevens U toch lusten? Niets is er, waar ik in kan rusten.

‘Zat u vanmorgen aan het Heilig Avondmaal?’ Nee, eigenlijk is dat niet de goede vraag. Dit is een betere, dit is een meer Bijbelse vraag: ‘hoorde u Zijn stem?’
Of at u, zonder Zijn stem te kennen?
Of at u niet, terwijl u Zijn stem wel hoorde?
Dankt de Heere, als u mocht eten, als een schaap dat weidt in grazige weiden, al luisterend naar de vriendelijke en bemoedigende woorden van de goede Herder.

Wat maakt een schaap tot een schaap? Zij horen Mijn stem en (het tweede wat de Heere Jezus daaraan toevoegt):

b. Zij volgen Mij.
Dus de schapen van Christus hebben een dubbel kenmerk, ze zijn aan twee dingen te herkennen: ze hebben een kenmerk aan hun oor (of zo u wilt: aan hun hart), en ze hebben een kenmerk aan hun voet.
Want ze horen niet alleen, ze volgen ook, ze lopen achter de Herder aan.

a. Ze gaan gewillig achter de Herder aan (in de eerste plaats) in het doen van Zijn geboden. Ik denk aan wat staat in Johannes 14: Indien u Mij liefhebt, zo bewaart Mijn geboden (14:15).

b. Ze wandelen (in de tweede plaats) ook in een leven zoals Hij geleefd heeft: nederig en ootmoedig, gericht op de hemelse Vader en op de hemel zelf.
Ze zoeken hier geen rust, ze zoeken hier niet de luxe van de materie die uiteindelijk zal vergaan, maar ze volgen de Herder gericht in Zijn gerichtheid op de dingen die boven zijn.
Ze volgen Hem ook in Zijn barmhartig en liefdevol zijn naar de naaste, in Zijn altijd op zoek zijn naar het verlorene (immers daar had Hij ook alles voor over). In dat voetspoor volgen de schapen de Herder.

c. Ze volgen de Herder (in de derde plaats) ook in het spoor van het lijden. Ze weten dat hun Meester gezegd heeft: in de wereld zult u verdrukking hebben (Johannes 16:33).
En dus zullen we achter de grote Kruisdrager ook zelf ons kruis moeten dragen, zoals ons Doopformulier zegt: we moeten en mogen ons kruis, Hem dagelijks navolgende, vrolijk dragen, Hem aanhangende met waarachtig geloof, vaste hoop en vurige liefde.

d. De schapen volgen de stem van de Herder (in de vierde en laatste plaats) ook in Zijn roeping en in de aanwijzingen van Zijn voorzienigheid.

Hebt u geen oren om naar Zijn stem te horen? Dan hebt u zonder twijfel ook geen voeten om Hem te volgen.
Maar u die Zijn stem gehoord wel hebt, volgt u Hem ook?
Of rust, of zit, of ligt u tevreden in de weide waar u aanvankelijk door Hem gebracht bent? De Herder is allang vertrokken, maar u vindt het wel best…? Is het niet de opdracht van uw Heere en Meester om Hem na te volgen?
Neem het kruis op en volg Mij (Markus 10:21). Ziet, Ik zend u als schapen in het midden der wolven (Mattheüs 10:16). En tot sommigen van u klinkt heel in het bijzonder: Volgt Mij na, en Ik zal u vissers der mensen maken. Verlaat dan uw netten (uw dagelijkse werk) en volg Hem, waar Hij ook heengaat! (Mattheüs 4:19-20).
Laten we Hem volgen op de weg van kruisdragen en gebrek lijden, van smaad en verachting.

De schapen horen de stem van de Herder.
Zijn ze van zichzelf zo? Nee, we hebben gezien: zo zijn ze gemaakt door het werk van de Heilige Geest.
De schapen horen de stem van de Herder en de schapen volgen de Herder.
Zijn wij van onszelf zo, kinderen van God? Nee, zegt de apostel Petrus niet: we waren voorheen als dwalende schapen? Maar nu, zo zegt hij, bekeerd tot de Herder en Opziener van uw zielen (1 Petrus 2:25).

Volgen is dus geen kwestie van zelf doen en zelf presteren, maar ook daar is dus genade voor nodig. Want zo volgzaam zijn de schapen van zichzelf niet. Ze zijn en blijven geneigd tot dwalen en verdwalen.
Dat ontlokt de dichter van Psalm 119 de zucht: Gelijk een schaap heb ik gedwaald in ’t rond, dat, onbedacht, zijn herder heeft verloren. Ai, zoek Uw knecht, schoon hij Uw wetten schond, want hij volhardt naar Uw geboôn te horen.
Voorheen dwalend en verdwalend, maar helaas ook na ontvangen genade nog zo geneigd om al dwalend, onbedacht de Herder uit het oog te verliezen. Totdat Hij ons weer opzoekt en vindt en terechtbrengt.
Alles in ons vraagt, niet alleen eenmalig, maar steeds weer en blijvend om het werk van God de Heilige Geest, die niet alleen levend maakt en doet horen, maar die ook voeten geeft (dat is Zijn werk, het werk van Hem alleen), maar ook voeten geeft om de Herder te volgen.

Bent u niet straatarm en doodongelukkig, u die de stem van de Herder niet kent en Hem
dus ook niet volgt? U bent nog steeds verloren. Niets houdt u weg van het eeuwige
oordeel en van de eeuwige ondergang dan Gods vrijmacht alleen.
O, hoor toch Zijn stem (Psalm 81:9)!
We gaan verder met ons tweede aandachtspunt:

2. De gift aan de schapen

Want, zegt de Heere Jezus: Ik ken dezelve (…) en Ik geef hun het eeuwige leven.
Ik ken ze.
Let vanmiddag, kinderen van God, op de troost die de Heere aan u meegeeft voor de tijd die voor u ligt.
Ik ken ze… Ik ken, Mijn schapen, u!
En zeg ik, met woorden van Jesaja: Heft uw ogen op omhoog, en ziet, Wie deze dingen geschapen heeft; Die in getal hun heir voortbrengt (die ontelbare menigte van sterren); Die ze alle bij name roept, vanwege de grootheid Zijner krachten, en omdat Hij sterk van vermogen is; er wordt er niet een gemist. Waarom zegt u dan, o Jakob! en spreekt, o Israël! mijn weg is voor den HEERE verborgen, en mijn recht gaat van mijn God voorbij? (Jesaja 40:26-27)
Ik ken u, zegt de Herder. Mijn oog is op u (Psalm 32:8).
Zoals de dichter van Psalm 34 zegt: De Engel des HEEREN legert Zich rondom degenen, die Hem vrezen, en rukt hen uit (34:7).

Christus kent Zijn schapen. Hij weet hun zwakheid, Hij weet wat maaksel wij zijn, gedachtig zijnde dat wij stof zijn (Psalm 103:14). Hij kent onze neiging tot struikelen, vallen en verdwalen.

Hij kent Zijn schapen al van eeuwigheid af. Paulus zegt in Romeinen 8: God heeft ons tevoren gekend. En die Hij gekend en verordineerd heeft, die heeft Hij ook geroepen. En wij hebben Zijn stem gehoord (zie Romeinen 8:29-30). En: zou Hij de Zijnen liefgehad hebben en niet gekend hebben?
Luister dan eens naar het Woord van de profeet Jeremia, woorden uit de mond van de Heere Zelf: Ik heb u liefgehad met een eeuwige liefde; daarom heb Ik u getrokken met goedertierenheid (31:3).
Het staat ook in vers 14 van ons teksthoofdstuk: Ik ben de goede Herder; en Ik ken de Mijnen, en worde van de Mijnen gekend.
Ik ken ze. Ik ken u, o Mijn schapen.

Jongelui, je allerliefste vriend of vriendin zegt: ‘ik ken je, ik ken je door en door’. Onze Heere en Zaligmaker zegt, tegen al Zijn kinderen, tegen Zijn liefste, tegen Zijn bruid: ‘Ik ken u’.
U bent zwak van moed en klein van kracht. Ik weet het, want Ik ken u.
U struikelt, u valt, u durft niet, u bent bang. Ik weet het, want Ik ken u.

Ik heb u gekend, liefgehad, getrokken, geroepen, en Ik heb u ook… voor altijd veilig gesteld. Want, zo staat er: Ik geef hun het eeuwige leven en zij zullen niet verloren gaan in der eeuwigheid.
Ik heb u leven gegeven, waardoor uw dorre doodsbeenderen tot leven kwamen.
En Ik geef u leven, zoals staat in vers 10: Ik ben gekomen, opdat zij het leven hebben, en overvloed hebben.
Wie van ons wil niet leven? Het hoort bij onze natuur om te willen leven. En nu (dit is het geluk van Gods schapen!), nu zegt de Heere: Ik geef u eeuwig leven.

Ik geef het u. Het is een gift. Niet een gift die u in de toekomst tegemoet kunt zien, maar Ik geef het nu aan u. Het leven dat Ik aan u geef, is het onderpand en de voorsmaak, de knop en de kiem van het eeuwige leven, van de eeuwige zaligheid straks.
Is dat niet wat de Heere u gaf, is dat niet wat u proefde aan de bediening van het Heilig Avondmaal?
‘Hier, Mijn kind, Mijn schaap, proef en smaak, en geloof: Ik geef u het eeuwige leven…
U moest de eeuwige dood sterven, maar door Mij, door Mijn dood en door Mijn leven, geef Ik u eeuwig leven en eeuwige gelukzaligheid!’

U zult niet verloren gaan in der eeuwigheid.
U zult veel verliezen: werken, vrienden, reputatie, bezit… En Ik zeg u ook niet, dat uw schip geen schipbreuk zal leiden. Maar u zult wel veilig aankomen op de stranden van de eeuwigheid.
En Ik zeg u ook niet dat uw huis niet zal afbranden. Maar u zelf zult naar ziel en lichaam voor eeuwig veilig thuiskomen. En u zult niet verloren gaan. Eenmaal in de ark, zult u er nooit meer uitgezet worden. Want Ik, Immanuël, Ik ben met ulieden al de dagen tot de voleinding der wereld (Mattheüs 28:20).

Woorden, die zo’n scherpe lijn trekken, dwars door ons als gemeente heen.
Wij trekken graag de lijn rond het sacrament. De een zegt: ‘wie aangaat is gered, wie blijft zitten is verloren’. De ander zegt: ‘u, dominee, moet zeggen dat de lijn dwars door de tafel loopt’.
Maar ik spreek alleen mijn Zender na en vraag u om ernstig te luisteren naar Zijn stem.
Zo zegt de Heere: wie gekend is, wie als een dode Zijn stem gehoord heeft en daardoor opgewekt is uit geestelijke dood en vijandschap, wie als een verlorene door Hem gevonden is en wie sindsdien naar Zijn stem luistert en Hem volgt, klein en machteloos in zichzelf, gebroken van hart, maar opgetild en gedragen door Hem, die zal niet verloren gaan!

Maar anderen wel!
Zij die zichzelf weiden.
Zij die zeggen dat ze zelf wel konden horen.
Zij die zeggen dat ze besloten hebben om Jezus uit te nodigen in hun hart om Hem het voorstel te doen van hun goede keus.
Werkelijk, zoiets heb ik in heel de Bijbel nog nooit gelezen!
Zij die rusten in dode rechtzinnigheid, tevreden met hun geestelijke dood en met een hart vol van ongerechtigheid.
Ja, u allen(!), die niet in Christus bent en Zijn stem nog nooit hebt gehoord!
O, zie het toch, u bent verloren en u gaat verloren!

Waarom schrikt u daar niet van? Waarom raakt u dat niet? Waarom blijft u zo rustig zitten?
De schapen zullen niet verloren gaan, maar u, als u zo doorgaat, wel! Schrik toch wakker! Zie toch uw gevaar!

De toorn van God rust op u, maar u voelt het niet.
U hangt met één been boven uw eeuwige rampzaligheid, maar u ziet het niet.
En de liefdevolle stem van Christus komt tot u, maar u hoort het niet.
Beken toch wat tot uw vrede dient! Bekeer u en heb berouw! Belijd uw zonden en geloof het Evangelie!
Ons derde aandachtspunt:

3. De zekerheid voor de schapen

Want de Heere Jezus zegt: En niemand zal dezelve uit Mijn hand rukken. Mijn Vader, die ze Mij gegeven heeft, is meerder dan allen; en niemand kan ze rukken uit de hand Mijns Vaders. Ik en de Vader zijn een.

Jongens en meisjes, denk eens even mee. Wanneer ben je het meest veilig? Als je op het randje van het perron staat, op het station, vlak bij de rails waar zo meteen een trein overheen komt razen… Wanneer ben je het meest veilig?
Als jij zegt: ‘papa mag ik uw hand vasthouden?’
Of als papa zegt: ‘ik pak jouw hand, ik zal je stevig vasthouden?’
Als jij zegt, dat jij papa vasthoudt? Of als papa zegt, dat papa jou zal vasthouden?
Ik weet het zeker: je voelt je het meest veilig en je bent het meest veilig, als de grote hand van papa stevig jouw kleine handen vastpakt en omklemt (zo helemaal eromheen).

Maar, zo zeg je: ‘een kind van God, een schaap van de goede Herder, hoeft toch niet bang te zijn?’
Jij toch ook niet? Maar soms ben je het wel.
Zo is het ook met Gods kinderen. We kunnen bang zijn. Dat is de reden, waarom de Heere Jezus zo vaak tegen Zijn discipelen zei: ‘vrees niet!’ Met andere woorden: wees niet bang!

Waar zijn Gods kinderen dan bang voor?
a. We zijn bang voor wat de duivel doet. Die maakt zo vaak onrust, die probeert ons te pakken en te grijpen, door ons bang te maken, door twijfel te zaaien in ons hart en door ons heel vriendelijk te verleiden tot zonde.
Je voelt dat duivelse in wat de Heere zegt in vers 12: de wolf grijpt ze en verstrooit de schapen. De duivel is als een boze wolf.
Maar wij houden de hand van de Heere? Nee, de Heere houdt onze handen vast.

b. We zijn bang voor wat de duivel doet, we zijn ook bang voor de wereld.
Want aan de ene kant lokt de wereld ons met alle mooie dingen van nu, die zo glinsteren. De wereld probeert ons het gevoel te geven, dat het hier op de aarde ook best leuk en gezellig is, terwijl ons nieuwe hart ons trekt naar de dingen van de Heere, ons trekt naar de hemel zelf.
En aan de andere kant maakt de wereld tegelijkertijd ons het leven zo moeilijk. De Heere had dat van tevoren ook tegen ons gezegd: in de wereld zult u verdrukking hebben (Johannes 16:33). De wereld, de zondige mensen van de wereld, die geen schapen zijn van de goede Herder, zij maken ons het leven moeilijk. Ze minachten ons, ze vallen ons lastig.
Maar wij houden de hand van de Heere? Nee, de Heere houdt onze handen vast.

c. We zijn bang voor de duivel, en voor de wereld, maar we zijn vooral bang voor onszelf. De mensen die geen kind van God zijn, die geen schaap zijn van de goede Herder, zij zijn vaak tevreden met zichzelf, zij zijn vaak trots op zichzelf. Maar Gods kinderen, Zijn schapen, wij zijn bang voor zichzelf.
We zijn bang om te verdwalen. We zijn bang om te struikelen, we zijn bang om in de zonde te vallen. We zijn bang om hoogmoedig te worden en te denken dat we het allemaal zelf wel kunnen. Want zo zijn wij! En daar zijn we bang voor. Voor onszelf.

Hoe dat komt?
Dat komt (enerzijds) omdat we weten hoe ons hart is. We kennen een klein beetje ons eigen hart. Dat hart dat ons zo vaak bedriegt (Jeremia 17:9).
Het komt (anderzijds) ook omdat we weten dat het zo goed is, dat het het allerbeste is om klein en afhankelijk van de Heere te zijn. Dan immers worden we gedragen in Zijn armen (Jesaja 40:11). Daarom zegt de apostel Paulus: als ik zwak ben, dan ben ik machtig (2 Korinthe 12:10).
Dus zijn wij, kinderen van de Heere, net zo bang als jij aan de rand van het spoor op het station.
Maar (en daar zijn we echt heel blij mee en dat geeft ons heel veel troost), maar wij steken onze handen uit naar de Heere? Ja, soms ook. Maar daarmee is het gevaar niet weg. Want als we dat vergeten of een keer niet willen, dan…
Nee, maar het is anders: de Heere steekt Zijn handen naar ons uit. De Heere houdt ons vast.
En niemand kan ons uit Zijn handen rukken. De Heere houdt Zijn schapen vast in Zijn handen. Zo vast als jij je geld vasthoudt in je handen. Je doet je hand helemaal dicht.
En niemand is in staat om dat geld uit je handen weg te grissen.
Zo houd Ik, zegt de Heere Jezus, Mijn schapen vast in Mijn handen. Want, wie Ik gekregen heb van Mijn Vader -in de eeuwigheid al-, wie Ik gekocht heb met de prijs van Mijn kostbare bloed -op Golgotha-, Mijn schapen!, niemand zal ze ooit van Mij kunnen afpakken.

In de handen van Christus, kinderen van God, zijn we veilig. Ook op de onbekende weg die voor ons ligt. Wat er ook gebeurt, wat de duivel ook doet, hoe de wereld ook aan ons trekt, hoe ons eigen hart ook dwaalt en verdwaalt, ons leven en ons hart liggen in de handen van Christus. Gekoesterd door Hem: ‘deze heb Ik gekregen en gekocht. Ik heb ze vast in Mijn handen, als waren ze aan de binnenkant van Mijn handpalmen geschreven’, zoals Jesaja zegt (het zijn woorden van de Heere Zelf): Zie, Ik heb u in de beide handpalmen gegraveerd; uw muren zijn steeds voor Mij (49:16).

Maar er is nog meer. Er zijn niet twee handen, maar er zijn vier handen die ons vasthouden.
Want, zegt de Heere Jezus: Mijn Vader, die ze Mij gegeven heeft, is meerder dan allen (dat zegt de Heere Jezus in Zijn zwakheid als mens), en niemand kan ze rukken uit de hand Mijns vaders. Ik en de Vader zijn Eén.
Eén in wezen, maar vooral ook (in dit verband) één in wijsheid, kracht en werk.

Voor Christus geldt: Aan Hem is gegeven alle macht in de hemel en op de aarde. Voor de Vader geldt: Hij is de Schepper van de einden van de aarde. Gods macht is groot, Zijn trouw zal nooit vergaan. Hij is zo getrouw als sterk (Psalm 93,138).
Want bergen zullen wijken, en heuvelen wankelen; maar Mijn goedertierenheid zal van u niet wijken, en het verbond Mijns vredes zal niet wankelen, zegt de HEERE, uw Ontfermer (Jesaja 54:10).
Zou iemand van ons, een kind wat onhandelbaar is, op straat zetten?
Geen van Gods onhandelbare schapen wordt ooit door Hem opzijgezet. Wie in de ark is, wordt er nooit meer uitgezet.

Wie buiten Gods handen is, zal vallen in de handen van Zijn geduchte wraak.
Vreselijk is het te vallen in de handen van de levende God (Hebreeën 10:31).
Maar wie in Zijn handen is, is voor eeuwig veilig en geborgen.

Deze zekere troost (zo zegt onze belijdenis) komt niet voort uit enige bijzondere openbaring, zonder of buiten het Woord, maar uit het geloof aan deze belofte van God. En uit het getuigenis van de Heilige Geest, die met onze geest getuigt dat wij kinderen en erfgenamen van God zijn (Romeinen 8:16,17). En ook uit de ernstige en heilige oefening van een goed geweten en van goede werken (DL, V, 10, enigszins gewijzigd).
Dus, ook het volgen van de Herder, ook het gaan in het spoor van Gods geboden, geeft Gods kinderen meer vastheid en meer zekerheid.

Ik sluit af met wat het laatste artikel uit het laatste hoofdstuk van onze Dordtse Leerregels hierover zegt. Dat hoofdstuk gaat over de volharding van de heiligen.
Deze leer van de volharding van de ware gelovigen en heiligen en van de verzekerdheid dezer volharding, die God, tot eer van Zijn Naam en tot troost van godvruchtige zielen, in Zijn Woord zeer overvloedig geopenbaard heeft en in de harten der gelovigen indrukt, wordt wel door het vlees niet begrepen, door de satan gehaat, door de wereld bespot en door hypocrieten en dwaallichten misbruikt en bestreden, maar de bruid van Christus heeft haar altijd, als een schat van onwaardeerbare prijs, zeer teer bemind, en standvastig verdedigd (DL V, 15).

Onze zaak, onze toekomst, volk van God, ligt vast in God! We zullen (vanwege Gods trouw) eeuwige zingen van Gods goedertierenheid. En we zullen tot in alle eeuwigheid uitroepen: Het was door U, door U alleen, om het eeuwige welbehagen. De enige God, zo eindigen de Dordtse Leerregels, en zo eindigen wij zij ook:
De enige God, Vader, Zoon en Heilige Geest, zij eer en heerlijkheid in eeuwigheid.

Amen.