Het verlorene zal Ik zoeken – Ezechiël 34 – advent

Preek over: Het verlorene zal Ik zoeken
Ezechiël 34:16: Het verlorene zal Ik zoeken, en het weggedrevene zal Ik wederbrengen, en het gebrokene zal Ik verbinden, en het kranke zal Ik sterken.

LEESPREEK 

Serie van vier preken:
1. De Herder zal verlorene zoeken
2. De Heere wacht om genadig te zijn
3. Gij zijt mensen, Ik ben uw God
4. De schapen horen Mijn stem

Gemeente, de preek in deze dienst van voorbereiding op de bediening van het sacrament van het Heilig Avondmaal, dat zo de Heere wil en wij leven volgende week zondag bediend zal worden, de preek van vanmorgen gaat over Ezechiël 34 vers 16, in het bijzonder over het eerste deel van dat vers.
Laten we deze tekst, het zestiende vers van Ezechiël 34 samen lezen. Daar staat het woord des Heeren als volgt geschreven:

Het verlorene zal Ik zoeken, en het weggedrevene zal Ik wederbrengen, en het gebrokene zal Ik verbinden, en het kranke zal Ik sterken, maar het vette en het sterke zal Ik verdelgen, Ik zal ze weiden met oordeel.

Het thema voor de preek van vanmorgen is:
Het liefdewerk van de komende Herder der schapen.

Dit is het liefdewerk van de komende Herder der schapen (we zullen het zien in vier aandachtspunten):

  1. Zoeken – Hij zal het verlorene te zoeken
  2. Terugbrengen – Hij zal het weggedrevene terugbrengen
  3. Verbinden – Hij zal het gebrokene verbinden
  4. Sterken – Hij zal het kranke sterken
    Dus, vier aandachtspunten: de grote Herder der schapen zoekt, brengt terug, verbindt en sterkt.

Gemeente, de boodschap van de profeet Ezechiël is gericht tot de ballingen die in Babel zijn. Maar in dit hoofdstuk, in Ezechiël 34, richt de profeet zich vooral tegen de eerdere koningen van Juda.
Zij hadden zacht, vriendelijk en liefdevol moeten zijn, zoals een herder voor zijn schapen. Maar ze zijn wreed geweest, ze hebben de mensen hard laten werken zonder hun loon uit te betalen, ze hebben onschuldig bloed vergoten en ze hebben geheerst over de ruggen van de zwakken in de samenleving (Jer. 22:1-3, 13-17).

En nu, door het wanbeleid van die herders, zijn de schapen verstrooid (vers 4).
Zoals later, in de tijd van de Heere Jezus, de schapen verstrooid waren door de harde leer van de Schriftgeleerden en de farizeeën (Matt. 9: 36). Daarom riep Hij, als de Goede Herder, ook toen, juist die schapen toe: Komt herwaarts Mij, allen vermoeid en belast zijt, en Ik zal u rust geven (Mattheüs 11:28).
De heersers, de aardse herders bieden u geen rust, dat kan Ik alleen. Kom tot Mij!

Door dat wanbeleid van de koningen van Juda en van andere leidinggevenden zitten ze nu in Babel: de verstrooide schapen van het huis Israël.
Is het nu voorbij? Of is er nog hoop? Is er nog reden om uit te zien en te verwachten, na deze rechtvaardige straf?
Hebt u, die moet zeggen ‘Heere, Uw doen is rein, Uw vonnis is rechtvaardig’, hebt u nog reden tot verwachting, hebt u nog reden tot hoop in deze week van voorbereiding?

Jazeker, maar let op. Het komt niet daar vandaan, waar u het tot nu toe steeds van verwachtte. Het komt niet, het komt nooit meer van uzelf.

Kijk maar in vers 11: Want zo zegt de Heere HEERE: Ziet, Ik, ja, Ik zal naar Mijn schapen vragen, en zal ze opzoeken.
De Heere HEERE, de Almachtige, de eeuwige God, de God van het eeuwige verbond, zegt: Ziet! Let op! Kijk! Luister!

Ik zal. Het komt voort uit Mij, uit Mijn eeuwige, eenzijdige welbehagen!
Ik zal naar Mijn schapen vragen.
Van alles wat nu volgt, is dit de achtergrond, de beweegreden, de bron en de oorsprong: Gods eeuwige welbehagen. Ik zal: het begint bij de Heere, het komt van Hem!

Ik zal naar Mijn schapen vragen.
Want Ik, de Vader, heb die schapen in de stille eeuwigheid aan Christus gegeven.
En Ik, Christus, heb die schapen gekocht met de prijs van Mijn kostbare bloed.

Ik, zegt de eeuwige, drie-enige God, Ik zal naar Mijn schapen vragen. Ook in deze week van voorbereiding.
En hoe doet de Heere dat? Door het werk van de enige Herder.
Kijk maar naar vers 23. Daar zegt de Heere: En Ik zal een enige Herder over hen verwekken, en Hij zal hen weiden, namelijk Mijn knecht David; die zal ze weiden, en Die zal hun tot een Herder zijn.

En wat dat werk van die enige Herder is, dat zien we vooral in vers 16a.
We overdenken die woorden vanmorgen vooral als een spiegel voor ons hart. Om te weten of de nodiging van het Heilig Avondmaal ook tot ons komt. Om te weten of de Heere (zoals Psalm 23 dat zegt) volgende week ook voor ons de tafel toericht.

Wie nodigt de Heere tot zijn tafel? Zijn schapen!
De schapen die Hij voedt en weidt, zoals de Heere dat zegt in vers 14 en 15.
En in het daaropvolgende vers, in vers 16, staat een typering van Zijn bijzondere werk, juist onder die schapen: Het verlorene zal Ik zoeken, en het weggedrevene zal Ik wederbrengen, en het gebrokene zal Ik verbinden, en het kranke zal Ik sterken, maar het vette en het sterke zal Ik verdelgen, Ik zal ze weiden met oordeel.

Onze eerste gedachte:

1. De Herder zoekt

Zijn liefdewerk is zoeken: Het verlorene zal Ik zoeken.
In Babel zal de Heere verloren ballingen zoeken, en terugbrengen.
Maar er is alle reden om dit direct toe te passen op de Heere Jezus Christus.
Hier staat de belofte: Het verlorene zal Ik zoeken.
Maar in Lukas 19 staat de vervulling, als de Heere Jezus zegt: De Zoon des mensen is gekomen, om te zoeken en zalig te maken, dat verloren was (Lukas 19:10).

Het verlorene…
Verloren in eigen ervaring. Zoals een drenkeling die van een schip gevallen is, of door de getijdestroom is meegenomen: reddeloos verloren. ‘Ik heb geen kracht om te zwemmen, ik heb niets om me aan vast te grijpen.’
Ik zou wel willen bidden, en dat doe ik ook, maar ik voel dat ik niet kan bidden.
Ik zou wel berouw willen hebben, en mijn hart snikt het ook uit van berouw om al mijn zonden die Gods hoogheid schonden. Maar toch: mijn harde hart wil niet breken zoals het zou moeten breken.
Ik zou wel willen geloven en vertrouwen, maar ik kan het niet.
Ik zou wel willen smelten, maar mijn harde hart wil niet.

Hoewel, (en daar is het geestelijke gevaar, dat dreigt voor die verlorenen)…, ik hoop, dat ik mijn leven toch nog wat kan verbeteren. Door minder zonden te doen, of door echt anders te gaan leven. Daardoor zal de Heere misschien wel wat gunstiger gestemd worden. Daardoor zal misschien Zijn toorn worden afgewend.
Alsof je je, drijvend in een brede rivier, vastklemt aan een zinkende tak.

Maar ik zeg u: zolang u hoop hebt op uzelf, zolang u beloften doet van beterschap in hoop op uw eigen kracht, zolang is er voor Christus geen plaats in uw hart. Zo kunt u niet aan het Heilig Avondmaal gaan.
De tafel, die hier volgende week staat, is een tafel voor mensen die werkelijk aan de weet gekomen zijn: Ik ben verloren! Aan mijn kant is het hopeloos.

De tafel, die hier volgende week staat, is een tafel voor mensen, die in al hun verlorenheid (ze hebben geen hoop, ze zien geen weg, ze hebben geen moed en kracht), hun hoop en verwachting richten op Hem, buiten henzelf, op de Heere Jezus Christus, Die gezegd heeft: Ik ben gekomen om het verlorene te zoeken.

De roepen in de nood van hun hart: De banden des doods hadden mij omvangen, en de angsten der hel hadden mij getroffen; ik vond benauwdheid en droefenis. Maar ik riep de Naam des HEEREN aan, zeggende: Och HEERE! bevrijd (U!) mijn ziel (Ps. 116:3-4).
Zulke mensen zullen ervaren: De HEERE is genadig en rechtvaardig, en onze God is ontfermende (Ps. 116:5).
Want Hij ontfermt zich over het verlorene.

En Hij zoekt het!
En dat is nu juist zo onmisbaar voor mensen die van zichzelf geen hoop meer hebben op eigen hun inzicht, op hun eigen kunnen en krachten.
Ze zeggen: Ik God zoeken? Ik tot Hem gaan? Ik Hem aannemen?
Maar wat een troost! Hij zoekt u! De Meester is daar en Hij zoekt u! Juist u!

Spreek Hem niet tegen. Zeg niet: ‘Dat kan niet, dat is te groot.’
Zeg dan liever niets.
Zeg liever: ‘Als U het zegt, Heere, dan is mijn ziel stil tot U.

Wat een troost. Voor verloren mensen, die verlangen naar God, die zuchten om licht, die hopen op de Heere en uitzien naar Hem. Hij(!) zoekt het verlorene! Dat van zichzelf de Heere nooit is gaan zoeken. Maar dat door Hem zoekende gemaakt is, maar zelf in eigen kracht de weg terug niet ziet.
Wat een troost: Hij zoekt het verlorene!

Maar het is ook een spiegel tot ontdekking. De avondmaalstafel is een tafel voor mensen die zich in zichzelf verloren weten. Die iets hebben geleerd, gezien en ervaren hebben van hun diepe verlorenheid voor God. Van wat de dichter zegt in Psalm 130: Zo Gij, HEERE! de ongerechtigheden gadeslaat; Heere! wie zal bestaan? (Ps. 130:3)

Als u daar nooit iets van hebt leren kennen (niet met het verstand alleen, maar ook in de ervaring van uw hart), dan moet u volgende week niet aan het Heilig Avondmaal gaan.
Want dan heeft de Zaligmaker aan het Avondmaal geen troost voor u. En uzelf ervaart ook niet dat u die troost nodig hebt.
Want de Herder zoekt het verlorene!

Onze tweede gedachte:

2. De Herder brengt terug.

Zijn liefdewerk is terugbrengen. Vers 16 zegt: Het weggedrevene (dat wil zeggen het dwalende, het ronddolende) zal Ik terugbrengen.
Hoe vaak dwalen de schapen niet af? Weggelopen, dwalend, ronddolend, ver van huis?
Door slordigheid, door zonde, door ongeloof?
Afgeweken van het pad van Gods geboden. De Heilige Geest (die hen zo genadig zocht) bedroefd.
Het kan zijn, dat we ons in de week van voorbereiding, kinderen van God, moeten scharen bij die dwalende schapen. We kunnen zo ver van onze plaats zijn: zo wereldsgezindheid, zo vastgeplakt aan de aarde, terwijl we het ondertussen niet meer zo nauw nemen met de wet van onze heilige God.

Dan maar een keer overslaan?
Nee. Zo zegt de Heere: Bekeer u, gij afgekeerde Israël! spreekt de HEERE, zo zal Ik Mijn toorn op ulieden niet doen vallen; want Ik ben goedertieren, spreekt de HEERE. Ik zal den toorn niet in eeuwigheid behouden (Jer. 3:12).
Keert weder, gij afkerige kinderen! Ik zal uw afkeringen genezen (Jer. 3:22).

Zeg dan toch juist in deze week van voorbereiding: Zie, hier zijn wij, wij komen tot U, want Gij zijt de HEERE, onze God! (Jeremia 3:22)
Terwijl uw enige hoop staat op dit woord: Het weggedrevene zal Ik terugbrengen.
Gelijk schaap heb ik gedwaald in ’t rond, dat, onbedacht, zijn herder heeft verloren;
ai, zoekt U toch Uw knecht, schoon hij Uw wetten schond; want hij volhardt naar Uw geboden te horen (Ps. 119:88, ber.).

Hoop en vertrouw niet op uzelf. De Heere zegt: Ik zal het doen. Ik zal! Het is één van de zovele, machtige beloften van het eeuwige genadeverbond.
Als Mijn kinderen Mijn wet verlaten, dan zal Ik ze bezoeken met tegenspoed (met ballingschap), maar Ik zal Mijn gunst en goedheid over hen nooit doen einden, Ik zal niet feilen in Mijn trouw, noch Mijn verbond ooit schenden. (Ps. 89:14, ber.).
En dus: Ik zal ze Zelf terugbrengen.

Laten we, kinderen van God, als ons leven gekenmerkt wordt door geestelijke dodigheid, door hang naar de wereld, door ver bij de Heere vandaan leven, in deze week van voorbereiding alle middelen gebruiken om onze ziel wakker te schudden. Om een heilig verlangen in ons hart op te wekken.
Door stil gebed. Door eerlijk zelfonderzoek. Door belijdenis van schuld. Door het lezen van Gods Woord en door stille overdenking.
Ziend en hopend en pleitend op deze belofte: Ik zal u wederbrengen.

Maar als u in de zonde leeft… U voelt zich er wel bij, u geniet er misschien wel van, u bent er gerust en tevreden mee; ‘s zondags bent u misschien wel wat aangedaan, ’s zondag-avonds hebt u weer goede voornemens voor de komende week, maar van maandag tot zaterdag leidt u uw eigen leven, zonder God en gericht op uzelf, op nu en op de dingen van deze tijd… Als dat zo is, onderzoek uzelf dan. Niet oppervlakkig, maar heel nauwkeurig!

Denkend aan het woord van de profeet Zefanja: Doorzoek u zelf nauw, ja, doorzoek nauw, gij volk, dat met geen lust bevangen wordt! Eer het besluit bare (gelijk kaf gaat de dag voorbij), terwijl de hittigheid van des HEEREN toorn over ulieden nog niet komt; terwijl de dag van den toorn des HEEREN over ulieden nog niet komt (Zef. 2:1-2).

Gemeente, het gaat vanmorgen in deze voorbereidingsdienst, in deze adventtijd, over het liefdewerk van de komende Herder der schapen. We zagen in onze eerste gedachte, dat Hij het verlorene zal zoeken. Daarna zagen we in ons tweede aandachtspunt dat Hij het verdwaalde zal terugbrengen.
Nu onze derde gedachte:

3. De Herder verbindt

Zijn liefdewerk is verbinden. Want, zo staat er: het gebrokenen zal Ik verbinden.
Want de goede Herder doet meer. Hij zoekt niet alleen, Hij brengt niet alleen terug, maar
het gaat verder: Hij zorgt ook voor Zijn schapen. En die zorg gaat ver. Die zorg gaat heel erg ver.
We zullen dat volgende week bij leven en welzijn zien in de tekenen van brood en wijn.
De goede Herder heeft Zijn leven gesteld voor de schapen (Johannes 10:15).

Dat had Hij (menselijkerwijs gezegd) niet hoeven doen. Wij hadden gezondigd. Wij moesten sterven. Wij hadden, zo zegt ons Avondmaalsformulier, de eeuwige dood moeten sterven.
Maar dat deed Hij, vrijwillig, in Zijn diepe lijden aan het kruis: Ik stel Mijn leven voor de schapen. Ik voor u, verlorenen, Ik voor u, weggedwaalde en wegdwalende schapen, daar u anders de eeuwige dood moest sterven.

Voelt u, gemeente, als je nooit iets gezien, ervaren, geproefd en geloofd heb van de nood van je verloren leven, als het nooit echt nood geworden is in je leven, omdat je zag, dat je als een verloren mens zonder God over de wereld dwaalde… Ja, wat moet je dan aan de bediening van het Heilig Avondmaal? Wat vind je daar dan? Hoe zit je daar dan?
Enkel maar uit gewoonte? Of om je goede naam en aanzien?
Enkel en alleen maar om mijn daden en mijn geloof te belijden?

De gebrokenen van hart komen anders aan en zitten anders aan.
Hun hart is gebroken. En tegelijkertijd zijn ze zo verbaasd en verwonderd als gebroken: ‘Heere, deed U dat voor mij?’
De schijngelovige ziet het wonder er niet van in. Die zegt: ‘Natuurlijk, Jezus is voor mij gestorven!’
Hoezo, natuurlijk?
De oprecht gelovige zegt: ‘Ik moest natuurlijk verloren gaan, vanwege mijn eigen schuld. Hoe is het toch mogelijk, dat ik komen mag? Dat de Heere mij, verloren mens, nodigt aan Zijn tafel?’

Om mijn gebroken hart te verbinden. Dat is Zijn taak, dat is Zijn ambt en roeping, en dat is Zijn liefste werk. Hij zegt door de mond van Jesaja in Jesaja 61: De Geest des Heeren HEEREN is op Mij, omdat de Heere Mij gezalfd heeft, om een blijde boodschap te brengen de zachtmoedigen; Hij heeft Mij gezonden om te verbinden de gebrokenen van harte, om de gevangenen vrijheid uit te roepen, en de gebondenen opening der gevangenis (…) om alle treurigen te troosten (Jesaja 61:1-2).

De gebrokenen van hart…
Ze zijn gebroken door het werk van de Heilige Geest, door ontdekkende genade.
Ze zijn arm gemaakt, door armmakende genade.
De Heilige Geest heeft hen enigermate getrokken voor het zicht van Gods heilige wet, voor het zicht van Gods heiligheid.
En ze zeggen met Job: Met het gehoor des oors heb ik U gehoord; maar nu ziet U mijn oog. Daarom verfoei ik mij, en ik heb berouw in stof en as (Job 42:5-6).

Ze zijn gebroken door het ontdekkende werk van de Heilige Geest.
Ze zijn ook na ontvangen genade gebroken door hun inwonende zonden, die er nog steeds zijn en die hen zoveel verdriet doen.
Ze juichen niet om hun hart. Maar ze treuren om hun hart.
Zeker, we kunnen juichen van blijdschap om het werk van deze enige Herder, maar hier op aarde nooit zonder een traan om onszelf.
Maar gelukkig heeft de Heere Zelf gezegd: Zalig zijn die treuren; want zij zullen vertroost worden (Mat. 5:4).

Er zijn juichende mensen, die altijd blij zijn. Mensen, die doen alsof ze al in de hemel zijn, alsof ze al verlost zijn van het lichaam der zonde. Ze treuren niet meer.
Dat is niet goed.
Het zit niet goed in uw hart. U moet niet aangaan. U doet wel u best om uzelf te herkennen in de aansporingen tot vreugde en blijdschap die er in de Bijbel staan (die juist bedoeld waren voor de treurenden), maar u kunt uzelf niet herkennen in het leven van de Bijbelheiligen.
Het leven van een kind van God is een gebroken leven.

Zeker, er is ook een begin van blijdschap, vrede en vreugde, meer dan alle mensen in deze wereld hebben. Want de Heere heelt gebrokenen van hart en verbindt ze in hun smart. Maar de tranen om onze zonden blijven.
Zeker als we aan het Heilig Avondmaal zien, wat onze zonden de Heere Christus gekost hebben: Zijn leven, Zijn liefde en Zijn hart. Hoe kan ik dan nog zondigen?
Dan zeg ik meer en hartelijker dan ooit tevoren: ‘Wee mij, dat ik zo gezondigd heb, en nog steeds zo zondig!’

Als u uw been niet gebroken hebt, dan hoeft u niet naar het ziekenhuis.
Als u niet gebroken van hart bent, dan heeft de Zaligmaker (wat u betreft) geen werk aan u. En uzelf hebt Hem eigenlijk ook niet nodig.
Blijft u dan maar zitten, volgende week.
Maar hoor tot uw troost, gebrokenen van hart, want tot u is dit woord, tot u is deze nodiging gericht: Christus is gekomen om uw gebroken hart te verbinden!

Door? Met welk verband? Met welk medicijn?
a. Door het medicijn van het Woord. Hij wil uw hart verbinden met deze vertroostende woorden. Die zijn voor u bestemd!
De HEERE is nabij de gebrokenen van hart, en Hij behoudt de verslagenen van geest.
Hij heelt gebrokenen van harte, en Hij verbindt z’ in hunne smarte. Die, in hun zonden en ellenden, tot Hem zich ter genezing wenden (Ps. 147:2, ber.).

Als u met uw gebroken hart niet meer vertrouwt op iets van uzelf, maar buiten uzelf op het woord van deze belofte ziet, met honger en dorst, met uitzien en verlangen naar Christus, omdat Hij alleen de Redder van uw ziel kan en wil zijn, dan mag u aangaan aan het Heilig Avondmaal.
God houdt uw kleine, wankele geloof, klein als een mosterdzaadje, voor waar. Want Hij heeft het Zelf gewerkt. En Hij wil dat kleine geloof aan het Heilig Avondmaal juist versterken.

b. Ook door het tweede middel, het tweede medicijn: het sacrament van het Heilig Avondmaal.
Er zijn mensen die denken: het Heilig Avondmaal is voor mensen die alles hebben en die alles zeker weten.
Zij denken: hopen? Nee, hebben!
Uitzien en verlangen? Nee, bezitten!

Maar waarom zou u dan nog enige versterking nodig hebben?
Wat heeft het sacrament van het Heilig Avondmaal dan voor nut voor u?
Waarom hebt u nog een dokter nodig?
De Heere zegt: Het vette en het sterke zal Ik verdelgen, Ik zal ze weiden met oordeel.

Want u zegt: Ik ben rijk, en verrijkt geworden, en heb geens dings gebrek; en gij weet niet, dat gij zijt ellendig, en jammerlijk, en arm, en blind, en naakt (Openbaring 3:17).
Geestelijk rijken, kom volgende week niet naar het Heilig Avondmaal.
Armen zal Hij daar met goederen vervullen. Rijken zal Hij ledig wegsturen.

Maar ondertussen niet vergeten, armen en gebrokenen van hart, u die niet uw been maar uw hart gebroken hebt, uitziend en verlangend en hopend op God… Niet vergeten:
Het Heilig Avondmaal is voor u niet om naar te kijken vanuit uw bank, maar om daar naartoe te komen en te eten en te drinken van wat de Heere u voorzet.

Er zijn mensen, die bevindelijk weten wat dit alles betekent: hun hart is gebroken, hun ziel treurt naar God, ze zoeken hun leven in Christus, ze huilen tranen van hoop en troost als ze horen: het gekrookte riet zal Ik niet verbreken en de rokende vlaswiek zal Ik niet uitblussen, want Ik zal het verlorene zoeken en het gebrokene van hart helen, maar…
ze blijven zitten in hun bank…
Ze zeggen (misschien zegt u het ook wel): ‘Ik durf niet, dit is te groot. Ik zie zo op tegen anderen. Ik acht mezelf zo laag.’

Er zijn mensen (overal) die het medicijn van de tekens en zegels nemen, zonder ooit aan de weet gekomen te zijn hoe ziek, verloren en dood hun hart is. Ik weet eerlijk gezegd niet hoe ik u moet afhouden, zonder die anderen af te schrikken, die juist wel zouden moeten komen.
Maar hoe zal ik u bewegen, u die dit alles wel aan de weet gekomen bent? U die het leven buiten uzelf zoekt? Hoe zal ik u bewegen om niet af te blijven?

Laat ik u dit zeggen: Met aan te gaan, zegt u dat u in uzelf verloren bent.
Of wilt u dat niet? Het formulier voor het Heilig Avondmaal zegt: We erkennen ermee dat we midden in de dood liggen.
En met aan te gaan, luistert u slechts naar de stem van Hem naar Wie u zo verlangt.
Of wilt u dat niet? Wilt u Hem teleurstellen? Zal uw ziel dan niet steeds verder wegkwijnen?
Juist voor u, voor zulke mensen, is dit sacrament gegeven. Voor mensen die geestelijk ziek en zwak zijn, maar hun hart is vol heimwee en hun oog gerucht buiten henzelf op Christus, Die uw leven geworden is.

Want, en dat brengt ons bij het vierde aandachtspunt, bij het vierde werk van de Herder:

4. De Herder sterkt

Zijn liefdewerk is versterken. Want er staat: en het kranke zal Ik sterken.
Dus: Hij wil en zal u, in al uw zielsverdriet, niet laten omkomen.
Als Hij dan volgende week tot u komt, kom dan, roepend en met tranen tot Hem.
Zeg dan maar met Esther: Wanneer ik dan omkom, zo kom ik om (Esther 4:16).

Wat koning Ahasveros zeggen zou, wist Esther niet. Wat Hij, Christus, zeggen zal en zegt, is dit (kan u zich, in al uw zwakheid en twijfel vriendelijker nodiging voorstellen?): Komt herwaarts tot Mij, allen die vermoeid en belast zijt, en Ik zal u rust geven. Neemt Mijn juk op u, en leert van Mij, dat Ik zachtmoedig ben en nederig van hart; en gij zult rust vinden voor uw zielen (Matt. 11:28-29).
Gebrokenen van hart, u die zonder Christus niet verder kunt, kom dan volgende week.
Hij zal u doen nederliggen in zijn grazige weiden, Hij zal u voeren aan zeer stille wateren
(zie Ps. 23:2).

Hoe kunnen we weten, in ons zelfonderzoek voor het Heilig Avondmaal, of het inderdaad zo is, dat onze wonden geheeld zijn door Zijn genezing, en dat onze zieke ziel versterkt is door Zijn genadige komen tot ons?
Dat kunt u, kinderen van God, weten aan een aantal zaken:

  1. Dan hebben we honger, blijvende honger naar geestelijk voedsel.
    De apostel Petrus zegt: En, als nieuwgeborene kinderkens, zijt zeer begerig naar de redelijke onvervalste melk, opdat gij door dezelve moogt opwassen (1 Petrus 2:2).
    Indien gij anders gesmaakt hebt, dat de Heere goedertieren is (1 Petrus 2:3).
    Wie van ziek beter wordt, krijgt als eerste: eetlust. Zo is het ook in het geestelijke leven.
    Als u geen geestelijke honger hebt, is het niet goed met u.
  2. Dan hebben we (in de tweede plaats) smaak in de dingen van de dienst van de Heere en in het Woord van de Heere. Ook als dat Woord ons veroordeelt, corrigeert en bestraft.
    De Spreukendichter zegt: Een verzadigde ziel vertreedt het honigzeem; maar aan een hongerige ziel is alle bitter zoet (Spr. 27:7).
  3. En dan beginnen we (in de derde plaats) te wandelen in het spoor van Gods geboden.
    Dan gaan we niet als een hond terug naar ons eerdere uitbraaksel (2 Petr. 2:22), maar dan zeggen we met David: Hoe lief heb ik Uw wet. Ik zal de weg Uwer geboden lopen, als U mijn hart verwijd zult hebben (Ps. 119:32, 97).

Zoek dan, kinderen van God, juist in de komende week van voorbereiding, Christus meer lief te hebben, meer gericht te zijn op Zijn heerlijkheid, de zonde meer te haten, voorzichtiger te wandelen, niet te vertrouwen op eigen kracht, maar alleen op Hem Die gezegd heeft: Hij geeft de moeden kracht, en Hij vermenigvuldigt de sterkte dien, die geen krachten heeft (Jes. 40:29).
Dan wordt Zijn kracht in onze zwakheid volbracht (2 Kor. 12:9).

Tot slot, gemeente, de Heere Jezus zegt in Mattheüs 5: Zo u (…) uw gave zult op het altaar offeren, en aldaar gedachtig wordt, dat uw broeder iets tegen u heeft, laat daar uw gave voor het altaar, en gaat heen, verzoent u eerst met uw broeder, en komt dan en offert uw gave (Matt. 5:23-24).

De bekende bijbeluitlegger Matthew Henry zegt daar dit over: Indien uw broeder iets tegen u heeft, omdat u hem geschaad of beledigd hebt, hetzij in werkelijkheid of in zijne mening (als u zelf de beledigde bent, dan behoeft er geen uitstel plaats te hebben, (…) er is niets te doen dan hem te vergeven), maar zo de twist door u(!) is begonnen, en de schuld, hetzij in den beginne of daarna, aan uw(!) zijde is, zodat uw broeder iets tegen u heeft, ga heen, en verzoen u met hem, eer gij uwe gave op het altaar offert, eer u plechtig tot God nadert in de Evangelie-dienst van gebed en dankzegging, het woord horende of de sacramenten ontvangende.
Los de zaak tussen u en de ander deze week op.

Amen.