Wie is de HEERE gelijk – Psalm 89
Want wie mag in de hemel tegen de HEERE geschat worden?
Wie is de HEERE gelijk, onder de kinderen der sterken?
Want wie mag in de hemel tegen de HEERE geschat worden?
Wie is de HEERE gelijk, onder de kinderen der sterken?
Wat man leeft er, die de dood niet zien zal, die zijn ziel zal bevrijden van het geweld
van het grafs? Sela.
Gelijk zich een vader ontfermt over de kinderen, ontfermt Zich de HEERE over degenen, die Hem vrezen.
Ik heb lief, want de HEERE hoort mijn stem, mijn smekingen. Want Hij neigt Zijn oor tot mij; dies zal ik Hem in mijn dagen aanroepen.
Doe mij treden op het pad Uwer geboden, want daarin heb ik lust.
Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw toezegging, terwijl ik zeide: Wanneer zult Gij mij vertroosten?
O HEERE ! ik hoop op Uw heil, en doe Uw geboden.
En Hij zal Israël verlossen van al zijn ongerechtigheden.
De HEERE zal het voor mij voleinden; Uw goedertierenheid, HEERE ! is in eeuwigheid; en laat niet varen de werken Uwer handen.
Uw ogen hebben mijn ongevormde klomp gezien; en al deze dingen waren in Uw boek geschreven, de dagen als zij geformeerd zouden worden, toen nog geen van die was.
Die het vee zijn voeder geeft; aan de jonge raven, als zij roepen.
Ik heb lief, die Mij liefhebben; en die Mij vroeg zoeken, zullen Mij vinden.
Mijn zoon! geef mij uw hart, en laat uw ogen mijn wegen bewaren.
Deze vier (deze vier dieren) zijn van de kleinste der aarde; doch dezelve zijn wijs, met wijsheid wel voorzien: de mieren, de konijnen, de sprinkhanen, de spin.
En gijlieden zult water scheppen met vreugde uit de fonteinen des heils. En zult te dienzelfden dage zeggen: Dankt den HEERE, roept Zijn Naam aan, maakt Zijn daden bekend onder de volken!
De jongen zullen moede en mat worden, en de jongelingen zullen gewisselijk vallen; maar dien den HEERE verwachten, zullen de kracht vernieuwen; zij zullen opvaren met vleugelen, gelijk de arenden; zij zullen lopen, en niet moede worden; zij zullen wandelen, en niet mat worden.
Alle vlees is gras, en al zijn goedertierenheid als een bloem des velds. Het gras verdort, de bloem valt af, als de Geest des HEEREN daarin blaast.
Wendt U naar Mij toe, wordt behouden, alle gij einden der aarde! Want Ik ben God, en niemand meer.
Mijn raad zal (be)staan, en Ik zal al Mijn welbehagen doen.
Als Zijn ziel Zich tot een schuldoffer gesteld zal hebben, zo zal Hij zaad zien, Hij zal de dagen verlengen; en het welbehagen des HEEREN zal door Zijn hand gelukkiglijk voortgaan.
Ik heb tot het zaad Jakobs niet gezegd: Zoekt Mij tevergeefs.
Zou het zulk een vasten zijn, dat Ik verkiezen zou, dat de mens zijn ziel een dag kwelle, dat hij zijn hoofd kromme gelijk een bieze, en een zak en as onder zich spreide?
De Geest des Heeren HEEREN is op Mij, omdat de Heere Mij gezalfd heeft, om een blijde boodschap te brengen den zachtmoedigen.
Als een, dien zijn moeder troost, alzo zal Ik u troosten; ja, u zult te Jeruzalem getroost worden.
Gij nu hebt met veel boeleerders gehoereerd, keer nochtans weder tot Mij, spreekt de HEERE.
Hoewel onze ongerechtigheden tegen ons getuigen, o HEERE! doe het om Uws Naams wil, want onze afkeringen zijn menigvuldig, wij hebben tegen U gezondigd.
En Ik zal u een nieuw hart geven, en zal een nieuwe geest geven in het binnenste van u en Ik zal het stenen hart uit uw vlees wegnemen, en zal u een vlesen hart geven.
Dan zult gij gedenken aan uw boze wegen en uw handelingen, die niet goed waren; en gij zult een walging van u zelf hebben over uw ongerechtigheden en over uw gruwelen.
Het woord des HEEREN, dat geschied is tot Micha, den Morastiet, in de dagen van Jotham, Achaz en Jehizkia, koningen van Juda; dat hij gezien heeft over Samaria en Jeruzalem.
De doorbreker zal voor hun aangezicht optrekken; zij zullen doorbreken, en door de poort gaan, en door dezelve uittrekken, de HEERE in hun spits.
En vele heidenen zullen henengaan, en zeggen: Komt en laat ons opgaan tot den berg des HEEREN, en ten huize van den God Jakobs, opdat Hij ons lere van Zijn wegen, en wij in Zijn paden wandelen; want uit Sion zal de wet uitgaan, en des HEEREN woord uit Jeruzalem.
Maar zij weten de gedachten des HEEREN niet, en verstaan Zijn raadslag niet; dat Hij hen vergaderd heeft als garven tot den dorsvloer.
En gij, Bethlehem Efratha ! zijt gij klein om te wezen onder de duizenden van Juda ? Uit u zal Mij voortkomen, Die een Heerser zal zijn in Israel, en Wiens uitgangen zijn van ouds, van de dagen der eeuwigheid.
Hoort, gij bergen ! den twist des HEEREN, mitsgaders gij sterke fondamenten der aarde! want de HEERE heeft een twist met Zijn volk, en Hij zal Zich met Israël in recht begeven.
Maar ik zal uitzien naar den HEERE, ik zal wachten op den God mijns heils; mijn God zal mij horen.
Wie is een God gelijk Gij, Die de ongerechtigheid vergeeft, en de overtreding van het overblijfsel Zijner erfenis voorbij gaat? Hij houdt Zijn toorn niet in eeuwigheid; want Hij heeft lust aan goedertierenheid.
Ga wederom henen, bemin een vrouw, die, bemind zijnde van haar vriend, nochtans overspel doet; gelijk de HEERE de kinderen Israëls bemint, maar zij zien om naar andere goden, en beminnen de flessen der druiven.
Maak u op, ga naar de grote stad Ninevé; en predik tegen haar de prediking, die Ik tot u spreek.
De HEERE, uw God, is in het midden van u, een Held, Die verlossen zal.
Hij zal over u vrolijk zijn met blijdschap.