Hofni en Pinehas, priesters – 1 Samuël 2 – PDF, audio
Doch Samuel diende voor het aangezicht des HEEREN, zijnde een jongeling, omgord met den linnen lijfrok.
Doch Samuel diende voor het aangezicht des HEEREN, zijnde een jongeling, omgord met den linnen lijfrok.
En Ik zal Mij een getrouwen priester verwekken; die zal doen, gelijk als in Mijn hart en in Mijn ziel zijn zal; dien zal Ik een bestendig huis bouwen, en hij zal altijd voor het aangezicht Mijns Gezalfden wandelen.
En het woord des HEEREN was dierbaar in die dagen.
Toen kwam de HEERE, en stelde Zich daar, en riep gelijk de andere malen: Samuel, Samuel ! En Samuel zeide: Spreek, want Uw knecht hoort.
Doch zij antwoordde niet, en nam het niet ter harte. En zij noemde het jongsken Ikabod,
En die van Beth-semes maaiden den tarweoogst in het dal, en als zij hun ogen ophieven, zagen zij de ark en verblijdden zich, als zij die zagen.
Gij zult wel te dien dage roepen, vanwege uw koning, dien gij u zult verkoren hebben, maar de HEERE zal u te dien dage niet verhoren.
Doch het volk weigerde Samuels stem te horen; en zij zeiden: Neen, maar er zal een koning over ons zijn.
Doch Samuel riep het volk te zamen tot den HEERE, te Mizpa.
En hij zeide tot de kinderen Israëls: Alzo heeft de HEERE, de God Israëls, gesproken; maar gijlieden hebt heden uw God verworpen.
Ik ben oud en grijs geworden, en ziet, mijn zonen zijn bij ulieden; en ik heb voor uw aangezichten gewandeld van mijn jeugd af tot dezen dag toe.
Toen zeide Nathan tot David: Gij zijt die man!
Toen zeide David tot Nathan: Ik heb gezondigd tegen den HEERE!
En Elia, de Thisbiet, van de inwoneren van Gilead, zeide tot Achab: Zo waarachtig als de HEERE, de God Israels, leeft, voor Wiens aangezicht ik sta, indien deze jaren dauw of regen zijn zal, tenzij dan naar mijn woord!
Verberg u aan de beek Krith, die voor aan de Jordaan is.
En het zal geschieden, dat gij uit de beek drinken zult; en Ik heb de raven geboden, dat zij u daar onderhouden zullen.
Want zo zegt de HEERE, de God Israels: Het meel van de kruik zal niet verteerd worden, en de olie der fles zal niet ontbreken, tot op den dag, dat de HEERE regen op den aardbodem geven zal.
En Elia nam het kind, en bracht het af van de opperzaal in het huis, en gaf het aan zijn moeder; en Elia zeide: Zie, uw zoon leeft.
Toen zeide die vrouw tot Elia: Nu weet ik, dat gij een man Gods zijt, en dat het woord des HEEREN in uw mond waarheid is.
En het geschiedde, als Achab Elia zag, dat Achab tot hem zeide: Zijt gij die beroerder van Israël?
Het geschiedde nu, als men het spijsoffer offerde, dat de profeet Elia naderde, en zeide: HEERE, God van Abraham, Izak en Israël, dat het heden bekend worde, dat Gij God in Israël zijt, en ik Uw knecht; en dat ik al deze dingen naar Uw woord gedaan heb.
En het geschiedde op de zevende maal, dat hij zeide: Zie, een kleine wolk, als eens mans hand, gaat op van de zee. En Elia zeide: Ga op, zeg tot Achab: Span aan, en kom af, dat u de regen niet ophoude.
En hij leide zich neder, en sliep onder een jeneverboom; en ziet, toen roerde hem een engel aan, en zeide tot hem: Sta op, eet.
En hij kwam aldaar in een spelonk, en vernachtte aldaar; en ziet, het woord des HEEREN geschiedde tot hem, en zeide tot hem: Wat maakt gij hier, Elia?
En na de aardbeving een vuur; de HEERE was ook in het vuur niet; en na het vuur het suizen van een zachte stilte.
Zo ging hij (Elia) van daar en vond Elisa. (…) Daarna stond hij (Elisa) op, en volgde Elia na, en diende hem.
Dat Achab sprak tot Naboth, zeggende: Geef mij uw wijngaard.
Maar Naboth zeide tot Achab: Dat late de HEERE verre van mij zijn, dat ik u de erve mijner vaderen geven zou!
En hij sprak tot hem: Zo zegt de HEERE: Daarom, dat gij boden gezonden hebt, om Baal-zebub, den god van Ekron, te vragen (is het, omdat er geen God in Israel is, om Zijn woord te vragen?)
En hij zeide: Zo zegt de HEERE: Maakt in dit dal vele grachten. Want zo zegt de HEERE: Gijlieden zult geen wind zien, en gij zult geen regen zien, nochtans zal dit dal met water vervuld worden, zodat gij zult drinken, gij en uw vee, en uw beesten.
En Elisa zeide tot haar: Wat zal ik u doen ? Geef mij te kennen, wat gij in het huis hebt. En zij zeide: Uw dienstmaagd heeft niet met al in het huis, dan een kruik met olie.
Merk op de stem mijns geroeps, o mijn Koning en mijn God; want tot U zal ik bidden.
Hoe lang, HEERE, zult U mij steeds vergeten? Hoe lang zult U Uw aangezicht voor mij verbergen?
De HEERE is mijn Herder, mij zal niets ontbreken. Hij doet mij nederliggen in grazige weiden; Hij voert mij zachtjes aan zeer stille wateren.
Om Uws Naams wil, HEERE! zo vergeef mijn ongerechtigheid, want die groot.
De stem des HEEREN is met kracht; de stem des HEEREN is met heerlijkheid. De stem des HEEREN breekt de ceders; ja, de HEERE verbreekt de ceders van Libanon.
Psalm zingt den HEERE, gij Zijn gunstgenoten ! en zegt lof ter gedachtenis Zijner heiligheid. Want een ogenblik is er in Zijn toorn, maar een leven in Zijn goedgunstigheid; des avonds vernacht het geween, maar des morgens is er gejuich.
Mijn ziel dorst naar God, naar den levenden God; wanneer zal ik ingaan, en voor Gods aangezicht verschijnen?
Mijn tranen zijn mij tot spijs dag en nacht; omdat zij den gansen dag tot mij zeggen: Waar is uw God?
Laat af, en weet, dat Ik God ben. Ik zal verhoogd worden onder de heidenen, Ik zal verhoogd worden op de aarde.
O God, Gij zijt mijn God, ik zoek U in de dageraad; mijn ziel dorst naar U, mijn vlees verlangt naar U, in een land, dor en mat, zonder water.
God zij ons genadig en zegene ons; Hij doe Zijn aanschijn aan ons lichten. Sela. Opdat men op de aarde Uw weg kenne, onder alle heidenen Uw heil.
Morenland zal zich haasten zijn handen tot God uit te strekken.
Zijn Naam zal zijn tot in eeuwigheid; zolang als er de zon is, zal Zijn Naam van kind tot kind voortgeplant worden; en zij zullen in Hem gezegend worden; alle heidenen zullen Hem welgelukzalig roemen.
Zij zullen u vrezen, zolang de zon en maan zullen zijn, van geslacht tot geslacht.
Aanschouw het verbond, want de duistere plaatsen des lands zijn vol woningen van geweld.
Ik zal de daden des HEEREN gedenken; ja, ik zal gedenken Uw wonderen van ouds her.
Zelfs vindt de mus een huis, en de zwaluw een nest voor zich, waar zij haar jongen legt, bij Uw altaren, HEERE der heirscharen, mijn Koning, en mijn God!
Want wie mag in de hemel tegen de HEERE geschat worden?
Wie is de HEERE gelijk, onder de kinderen der sterken?
Wat man leeft er, die de dood niet zien zal, die zijn ziel zal bevrijden van het geweld
van het grafs? Sela.
Gelijk zich een vader ontfermt over de kinderen, ontfermt Zich de HEERE over degenen, die Hem vrezen.
Ik heb lief, want de HEERE hoort mijn stem, mijn smekingen. Want Hij neigt Zijn oor tot mij; dies zal ik Hem in mijn dagen aanroepen.
Doe mij treden op het pad Uwer geboden, want daarin heb ik lust.
Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw toezegging, terwijl ik zeide: Wanneer zult Gij mij vertroosten?
O HEERE ! ik hoop op Uw heil, en doe Uw geboden.
En Hij zal Israël verlossen van al zijn ongerechtigheden.
De HEERE zal het voor mij voleinden; Uw goedertierenheid, HEERE ! is in eeuwigheid; en laat niet varen de werken Uwer handen.