Roeping Elisa · Preek 1 Koningen 19 · nabetrachting
Zo ging hij (Elia) van daar en vond Elisa. (…) Daarna stond hij (Elisa) op, en volgde Elia na, en diende hem.
Zo ging hij (Elia) van daar en vond Elisa. (…) Daarna stond hij (Elisa) op, en volgde Elia na, en diende hem.
Dat Achab sprak tot Naboth, zeggende: Geef mij uw wijngaard.
Maar Naboth zeide tot Achab: Dat late de HEERE verre van mij zijn, dat ik u de erve mijner vaderen geven zou!
En hij sprak tot hem: Zo zegt de HEERE: Daarom, dat gij boden gezonden hebt, om Baal-zebub, den god van Ekron, te vragen (is het, omdat er geen God in Israel is, om Zijn woord te vragen?)
En hij nam de mantel van Elia, die van hem afgevallen was, en sloeg het water, en zeide: Waar is de HEERE, de God van Elia? Ja, Dezelve? En hij sloeg het water, en het werd herwaarts en derwaarts verdeeld, en Elisa ging erdoor.
En hij keerde zich achterom, en hij zag ze, en vloekte hen, in de Naam des HEEREN. Toen kwamen twee beren uit het woud, en verscheurden van dezelve twee en veertig kinderen.
En hij zeide: Zo zegt de HEERE: Maakt in dit dal vele grachten. Want zo zegt de HEERE: Gijlieden zult geen wind zien, en gij zult geen regen zien, nochtans zal dit dal met water vervuld worden, zodat gij zult drinken, gij en uw vee, en uw beesten.
En Elisa zeide tot haar: Wat zal ik u doen ? Geef mij te kennen, wat gij in het huis hebt. En zij zeide: Uw dienstmaagd heeft niet met al in het huis, dan een kruik met olie.
Zo klom hij af, en doopte zich in de Jordaan zevenmaal, naar het woord van den man Gods; en zijn vlees kwam weder, gelijk het vlees van een kleinen jongen; en hij werd rein.
Merk op de stem mijns geroeps, o mijn Koning en mijn God; want tot U zal ik bidden.
Hoe lang, HEERE, zult U mij steeds vergeten? Hoe lang zult U Uw aangezicht voor mij verbergen?
De HEERE is mijn Herder, mij zal niets ontbreken. Hij doet mij nederliggen in grazige weiden; Hij voert mij zachtjes aan zeer stille wateren.
Om Uws Naams wil, HEERE! zo vergeef mijn ongerechtigheid, want die groot.
De stem des HEEREN is met kracht; de stem des HEEREN is met heerlijkheid. De stem des HEEREN breekt de ceders; ja, de HEERE verbreekt de ceders van Libanon.
Psalm zingt den HEERE, gij Zijn gunstgenoten ! en zegt lof ter gedachtenis Zijner heiligheid. Want een ogenblik is er in Zijn toorn, maar een leven in Zijn goedgunstigheid; des avonds vernacht het geween, maar des morgens is er gejuich.
Mijn ziel dorst naar God, naar den levenden God; wanneer zal ik ingaan, en voor Gods aangezicht verschijnen?
Mijn tranen zijn mij tot spijs dag en nacht; omdat zij den gansen dag tot mij zeggen: Waar is uw God?
Laat af, en weet, dat Ik God ben. Ik zal verhoogd worden onder de heidenen, Ik zal verhoogd worden op de aarde.
O God, Gij zijt mijn God, ik zoek U in de dageraad; mijn ziel dorst naar U, mijn vlees verlangt naar U, in een land, dor en mat, zonder water.
God zij ons genadig en zegene ons; Hij doe Zijn aanschijn aan ons lichten. Sela. Opdat men op de aarde Uw weg kenne, onder alle heidenen Uw heil.
Morenland zal zich haasten zijn handen tot God uit te strekken.
Zijn Naam zal zijn tot in eeuwigheid; zolang als er de zon is, zal Zijn Naam van kind tot kind voortgeplant worden; en zij zullen in Hem gezegend worden; alle heidenen zullen Hem welgelukzalig roemen.
Zij zullen u vrezen, zolang de zon en maan zullen zijn, van geslacht tot geslacht.
Aanschouw het verbond, want de duistere plaatsen des lands zijn vol woningen van geweld.
Daarna zeide ik: Dit krenk ij; maar de rechterhand des Allerhoogsten verandert. Ik zal de daden des HEEREN gedenken; ja, ik zal gedenken Uw wonderen van ouds her.
Zelfs vindt de mus een huis, en de zwaluw een nest voor zich, waar zij haar jongen legt, bij Uw altaren, HEERE der heirscharen, mijn Koning, en mijn God!
Wat man leeft er, die de dood niet zien zal, die zijn ziel zal bevrijden van het geweld
van het grafs? Sela.
Gelijk zich een vader ontfermt over de kinderen, ontfermt Zich de HEERE over degenen, die Hem vrezen.
Ik heb lief, want de HEERE hoort mijn stem, mijn smekingen. Want Hij neigt Zijn oor tot mij; dies zal ik Hem in mijn dagen aanroepen.
Doe mij treden op het pad Uwer geboden, want daarin heb ik lust.
Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw toezegging, terwijl ik zeide: Wanneer zult Gij mij vertroosten?
O HEERE ! ik hoop op Uw heil, en doe Uw geboden.
En Hij zal Israël verlossen van al zijn ongerechtigheden.
De HEERE zal het voor mij voleinden; Uw goedertierenheid, HEERE ! is in eeuwigheid; en laat niet varen de werken Uwer handen.
Uw ogen hebben mijn ongevormde klomp gezien; en al deze dingen waren in Uw boek geschreven, de dagen als zij geformeerd zouden worden, toen nog geen van die was.
Die het vee zijn voeder geeft; aan de jonge raven, als zij roepen.
Ik heb lief, die Mij liefhebben; en die Mij vroeg zoeken, zullen Mij vinden.
Mijn zoon! geef mij uw hart, en laat uw ogen mijn wegen bewaren.
Deze vier (deze vier dieren) zijn van de kleinste der aarde; doch dezelve zijn wijs, met wijsheid wel voorzien: de mieren, de konijnen, de sprinkhanen, de spin.
Ik ben zwart, doch liefelijk (gij dochteren van Jeruzalem!), gelijk de tenten van Kedar, gelijk de gordijnen van Salomo.
Hij kusse mij met de kussen Zijns monds; want Uw uitnemende liefde is beter dan wijn. Uw olien zijn goed tot reuk, Uw naam is een olie, die uitgestort wordt; daarom hebben U de maagden lief. Trek mij, wij zullen U nalopen!
Terwijl de Koning aan Zijn ronde tafel is, geeft mijn nardus zijn reuk.
Mijn Liefste is mij een bundeltje mirre, dat tussen mijn borsten vernacht.
Mijn Liefste is mij een tros van Cyprus, in de wijngaarden van En-gedi.
En gijlieden zult water scheppen met vreugde uit de fonteinen des heils. En zult te dienzelfden dage zeggen: Dankt den HEERE, roept Zijn Naam aan, maakt Zijn daden bekend onder de volken!
De jongen zullen moede en mat worden, en de jongelingen zullen gewisselijk vallen; maar dien den HEERE verwachten, zullen de kracht vernieuwen; zij zullen opvaren met vleugelen, gelijk de arenden; zij zullen lopen, en niet moede worden; zij zullen wandelen, en niet mat worden.
Alle vlees is gras, en al zijn goedertierenheid als een bloem des velds. Het gras verdort, de bloem valt af, als de Geest des HEEREN daarin blaast
Wendt U naar Mij toe, wordt behouden, alle gij einden der aarde! Want Ik ben God, en niemand meer.
Mijn raad zal (be)staan, en Ik zal al Mijn welbehagen doen.
Als Zijn ziel Zich tot een schuldoffer gesteld zal hebben, zo zal Hij zaad zien, Hij zal de dagen verlengen; en het welbehagen des HEEREN zal door Zijn hand gelukkiglijk voortgaan.
Ik heb tot het zaad Jakobs niet gezegd: Zoekt Mij tevergeefs.
Zou het zulk een vasten zijn, dat Ik verkiezen zou, dat de mens zijn ziel een dag kwelle, dat hij zijn hoofd kromme gelijk een bieze, en een zak en as onder zich spreide?
De Geest des Heeren HEEREN is op Mij, omdat de Heere Mij gezalfd heeft, om een blijde boodschap te brengen den zachtmoedigen.