Opgenomen daar zij het zagen – Handelingen 1
En als Hij dit gezegd had, werd Hij opgenomen daar zij het zagen, en een wolk nam Hem weg van hun ogen.
En als Hij dit gezegd had, werd Hij opgenomen daar zij het zagen, en een wolk nam Hem weg van hun ogen.
De HEERE is mijn Herder, mij zal niets ontbreken. Hij doet mij nederliggen in grazige weiden; Hij voert mij zachtjes aan zeer stille wateren.
Wat zal ik den HEERE vergelden voor al Zijn weldaden aan mij bewezen?
Wie mag in de hemel tegen de HEERE geschat worden?
Ik verwacht de HEERE
De stem des HEEREN is met kracht; de stem des HEEREN is met heerlijkheid. De stem des HEEREN breekt de ceders; ja, de HEERE verbreekt de ceders van Libanon.
Ik zal de daden des HEEREN gedenken; ja, ik zal gedenken Uw wonderen van ouds her.
Mijn ziel dorst naar God, naar den levenden God; wanneer zal ik ingaan, en voor Gods aangezicht verschijnen?
Mijn tranen zijn mij tot spijs dag en nacht; omdat zij den gansen dag tot mij zeggen: Waar is uw God?
Velen zeggen: Wie zal ons het goede doen zien? Verhef Gij over ons het licht Uws aanschijns, o HEERE!
Merk op de stem mijns geroeps, o mijn Koning en mijn God; want tot U zal ik bidden.
En de HEERE zal een Hoog Vertrek zijn voor de verdrukte, een Hoog Vertrek in tijden van benauwdheid. En die Uw Naam kennen, zullen op U vertrouwen, omdat Gij, HEERE, niet hebt verlaten degenen, die U zoeken.
Hoe lang, HEERE, zult U mij steeds vergeten? Hoe lang zult U Uw aangezicht voor mij verbergen?
Op U ben ik geworpen van de baarmoeder af; van den buik mijner moeder aan zijt Gij mijn God.
De HEERE is mijn Herder, mij zal niets ontbreken. Hij doet mij nederliggen in grazige weiden; Hij voert mij zachtjes aan zeer stille wateren.
Om Uws Naams wil, HEERE! zo vergeef mijn ongerechtigheid, want die groot.
Psalm zingt den HEERE, gij Zijn gunstgenoten ! en zegt lof ter gedachtenis Zijner heiligheid. Want een ogenblik is er in Zijn toorn, maar een leven in Zijn goedgunstigheid; des avonds vernacht het geween, maar des morgens is er gejuich.
De jonge leeuwen lijden armoede, en hongeren; maar die de HEERE zoeken, hebben geen gebrek aan enig goed.
Toen zeide ik: Zie, Ik kom; in de rol des boeks is van Mij geschreven.
Laat af, en weet, dat Ik God ben. Ik zal verhoogd worden onder de heidenen, Ik zal verhoogd worden op de aarde.
Offert Gode dank, en betaalt den Allerhoogste uw geloften. En roept Mij aan in den dag der benauwdheid; Ik zal er u uithelpen, en gij zult Mij eren.
O God, Gij zijt mijn God, ik zoek U in de dageraad; mijn ziel dorst naar U, mijn vlees verlangt naar U, in een land, dor en mat, zonder water.
God zij ons genadig en zegene ons; Hij doe Zijn aanschijn aan ons lichten. Sela. Opdat men op de aarde Uw weg kenne, onder alle heidenen Uw heil.
Morenland zal zich haasten zijn handen tot God uit te strekken.
Gij zijt opgevaren in de hoogte; Gij hebt de gevangenis gevankelijk gevoerd; Gij hebt gaven genomen om uit te delen onder de mensen; ja, ook de wederhorigen om bij U te wonen, o HEERE God!
Zij zullen u vrezen, zolang de zon en maan zullen zijn, van geslacht tot geslacht.
Zijn Naam zal zijn tot in eeuwigheid; zolang als er de zon is, zal Zijn Naam van kind tot kind voortgeplant worden; en zij zullen in Hem gezegend worden; alle heidenen zullen Hem welgelukzalig roemen.
Aanschouw het verbond, want de duistere plaatsen des lands zijn vol woningen van geweld.
Wij zullen het niet verbergen voor hun kinderen, voor het navolgende geslacht, vertellende de loffelijkheden des HEEREN, en Zijn sterkheid, en Zijn wonderen, die Hij gedaan heeft.
Help ons, o God onzes heils! ter oorzake van de eer Uws Naams, en red ons, en doe verzoening over onze zonden, om Uws Naams wil.
Zelfs vindt de mus een huis, en de zwaluw een nest voor zich, waar zij haar jongen legt, bij Uw altaren, HEERE der heirscharen, mijn Koning, en mijn God!
Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw toezegging, terwijl ik zeide: Wanneer zult Gij mij vertroosten?
Doe mij treden op het pad Uwer geboden, want daarin heb ik lust.
Gelijk zich een vader ontfermt over de kinderen, ontfermt Zich de HEERE over degenen, die Hem vrezen.
Ik heb lief, want de HEERE hoort mijn stem, mijn smekingen. Want Hij neigt Zijn oor tot mij; dies zal ik Hem in mijn dagen aanroepen.
O HEERE ! ik hoop op Uw heil, en doe Uw geboden.
Zo de HEERE het huis niet bouwt, te vergeefs arbeiden deszelfs bouwlieden daaraan.
Zo Gij, HEERE! de ongerechtigheden gadeslaat; HEERE! wie zal bestaan? Maar bij U is vergeving, opdat Gij gevreesd wordt.
En Hij zal Israël verlossen van al zijn ongerechtigheden.
Zo Gij, HEERE! de ongerechtigheden gadeslaat; HEERE! wie zal bestaan? Maar bij U is vergeving, opdat Gij gevreesd wordt.
Maar bij U is vergeving, opdat Gij gevreesd wordt.
Een lied Hammaäloth. Uit de diepten roep ik tot U, o HEERE!
Hoor naar mijn stem. Laat Uw oren opmerkende zijn op de stem mijner smekingen. Zo Gij, HEERE de ongerechtigheden gadeslaat, HEERE, wie zal bestaan?
De HEERE zal het voor mij voleinden; Uw goedertierenheid, HEERE ! is in eeuwigheid; en laat niet varen de werken Uwer handen.
Uw ogen hebben mijn ongevormde klomp gezien; en al deze dingen waren in Uw boek geschreven, de dagen als zij geformeerd zouden worden, toen nog geen van die was.
Die het vee zijn voeder geeft; aan de jonge raven, als zij roepen.